ECLI:NL:GHSHE:2021:2390

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
200.293.887_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, die onder toezicht is gesteld van een gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 februari 2021 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De moeder stelt dat de ontwikkeling van de minderjarige goed gaat en dat de ondertoezichtstelling meer kwaad dan goed doet. De GI daarentegen betoogt dat er nog steeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat het noodzakelijk is om de minderjarige de kans te geven een eigen beeld van de vader te vormen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2021 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI. De minderjarige heeft ook haar mening kenbaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling in het verleden is verlengd en dat de moeder niet negatief staat tegenover contactherstel, maar dat de minderjarige zelf aangeeft geen contact met de vader te willen. De GI heeft aangegeven dat het noodzakelijk is om in kleine stappen te werken aan een samenwerking tussen de ouders en aan contactherstel.

Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig zijn en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen op basis van de wettelijke vereisten en de noodzaak voor de ontwikkeling van de minderjarige. De uitspraak is gedaan op 29 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 juli 2021
Zaaknummer : 200.293.887/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/381001 / JE RK 21-12
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed,
tegen
de gecertificeerde instelling
Briedis Jeugdbeschermers,
gevestigd te [vestigingsplaats]
in staat van faillissement, vanwege dit faillissement thans met machtiging van mr. B.J. Tideman, kantoorhoudend te Den Haag, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](roepnaam: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 3 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juni 2021, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Ben Ahmed;
- de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. Zij heeft schriftelijk gereageerd bij brief van 15 juni 2021 en voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 19 juli 2021 is, buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden, met haar gesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van de brief en het gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 20 mei 2021;
- een V-formulier met een bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 8 juli 2021;
- een V-formulier met een bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 8 juli 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 8 augustus 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 augustus 2019 tot 8 augustus 2020. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 14 oktober 2020 tot 8 februari 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 8 februari 2021 tot 8 augustus 2021 en het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar tot een nader te bepalen datum aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed. De moeder ziet een positieve groei bij haar. Wat betreft het contact met de vader geeft [minderjarige] zelf aan dat zij dit nu niet wil. De weerstand van [minderjarige] komt niet door negatieve beïnvloeding door de moeder, maar komt voort uit eigen ervaringen van [minderjarige] met de vader in het verleden. [minderjarige] heeft ruimte om in gesprek te gaan over het ontbreken van contact met de vader met de reeds betrokken hulpverlening voor de moeder en [minderjarige] , zijnde [betrokkene 1] van [organisatie 1] en [betrokkene 2] van [organisatie 2] . Deze hulpverlening kan in een vrijwillig kader worden voortgezet. Voor [minderjarige] is dit nu voldoende. Het forceren van contactherstel, waarbij door de GI de nodige druk wordt gezet, zorgt bij [minderjarige] voor meer weerstand en benauwt haar. Daarbij heeft de ondertoezichtstelling [minderjarige] niet de rust en bescherming gegeven die zij had verwacht. De vader heeft toegang gekregen tot [naam] en heeft contact met school, terwijl [minderjarige] dat juist niet wilde. De GI gaat niet met [minderjarige] in gesprek en heeft de keuze voor de kindercoach gemaakt zonder dit met [minderjarige] te bespreken. Het vertrouwen van [minderjarige] is hierdoor geschaad. De ondertoezichtstelling doet [minderjarige] op dit moment meer kwaad dan goed.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling –
kort samengevat – het volgende aan.
Hoewel het met [minderjarige] beter gaat wat betreft haar schoolgang, is nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk dat zij de mogelijkheid krijgt om zelf een beeld van de vader te gaan vormen. Om dit te realiseren wil de GI in kleine stappen werken aan een samenwerking tussen de ouders en aan een vorm van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De GI acht daarbij de inzet van een kindercoach, die als onafhankelijk persoon [minderjarige] kan ondersteunen, in het belang van [minderjarige] . De hulpverlening voor de moeder moet ontvlochten worden van de hulpverlening voor [minderjarige] . Omdat [minderjarige] op dit moment te kennen geeft dat zij niet in gesprek wil gaan met de kindercoach, zal de toekomstige jeugdbeschermer hierover met [minderjarige] in gesprek gaan. De ouders zijn nog dusdanig in strijd dat de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] en de ouders zonder ondertoezichtstelling niet zal worden ingezet c.q. gecontinueerd. Aan de voorwaarden voor verlenging van de ondertoezichtstelling wordt voldaan.
3.7.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
Hij is het eens met verlenging van de ondertoezichtstelling. Door middel van de ondertoezichtstelling is er zicht op [minderjarige] . In het verleden is [minderjarige] meerdere malen van school gewisseld en is sprake geweest van schoolverzuim. De vader vindt het fijn dat hij nu de mogelijkheid heeft gekregen om via [naam] de schoolresultaten van [minderjarige] in te zien, zodat hij weet dat zij naar school gaat.
Verder ervaart de vader dat vanuit de GI wordt gewerkt aan het belang van [minderjarige] dat zij een zelfstandig beeld van de vader kan gaan vormen. De vader heeft een eigen ondersteuner gekregen. Hij komt alle afspraken met de hulpverlening na.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] over de periode van 8 februari 2021 tot 8 augustus 2021. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat over deze periode aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW is voldaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Hoewel [minderjarige] een goede ontwikkeling op school laat zien, is sprake van een ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] vanwege een negatief vaderbeeld. [minderjarige] heeft vanaf haar vijfde levensjaar geen contact met de vader. Haar huidige vaderbeeld is (mede) gevormd door gebeurtenissen in het verleden. Zij wijst tot op heden iedere vorm van contact met de vader af. De moeder geeft aan niet negatief ten opzichte van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te staan, maar zij heeft geen verandering in het vaderbeeld en de weerstand van [minderjarige] richting de vader kunnen brengen. Eigen negatieve ervaringen van de moeder met de vader spelen daarin – bewust of onbewust – mogelijk een rol. De moeder staat achter de inzet van de reeds, in een vrijwillig kader, betrokken hulpverlening ( [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , zoals hiervoor genoemd onder overweging 3.5.), die zowel haar als [minderjarige] ondersteunt. Evenwel is onvoldoende gebleken dat in de afgelopen periode van ondertoezichtstelling deze hulpverlening op effectieve wijze gericht is geweest op het wegnemen van de hiervoor geschetste ontwikkelingsbedreiging. Ook deelt het hof de visie van de GI dat het noodzakelijk is dat [minderjarige] hulpverlening krijgt die exclusief voor haarzelf is, zodat [minderjarige] zelfstandig een eigen vaderbeeld kan ontwikkelen. De kindercoach die, door de GI, als onafhankelijke hulpverlener voor [minderjarige] was en nog steeds is beoogd om ondersteuning te geven bij (het vormen van) haar vaderbeeld, wordt door de moeder echter niet geaccepteerd.
Het hulpverleningstraject dat voor beide ouders is gestart, heeft in de afgelopen periode niet geleid tot samenwerking tussen de ouders. Ook in zoverre is de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet weggenomen.
Tijdens de procedure in eerste aanleg stonden de moeder en [minderjarige] achter verlenging van de ondertoezichtstelling. Het hof heeft de indruk dat het inzetten van een kindercoach door de GI – zonder voorafgaand overleg met [minderjarige] terwijl [minderjarige] een goede band heeft met andere hulpverlening –, alsmede de omstandigheden dat [minderjarige] zich ook verder onvoldoende gehoord heeft gevoeld door de GI én de verstandhouding tussen de moeder en de gezinsmanager verstoord is geraakt, tot weerstand tegen de ondertoezichtstelling hebben geleid. Dit betekent echter niet dat er geen noodzaak voor de ondertoezichtstelling was.
3.9.
Concluderend zijn de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in de ter beoordeling staande periode aanwezig. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 3 februari 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en P.M.M. Mostermans en is op 29 juli 2021 door mr. E.A.M. Scheij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.