5.6.Tussen partijen is evenmin in geschil dat de draagkracht van de vrouw in 2019 € 206,- per maand bedraagt. Het hof zal de draagkracht van de vrouw indexeren, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken en waarmee partijen hebben ingestemd. Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de draagkracht van de vrouw met ingang van 1 januari 2020 € 211,- per maand.
5.7.1.De man heeft, kort samengevat, het navolgende gesteld. Hij heeft slechts draagkracht om een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] te betalen van € 25,- per maand. De rechtbank heeft ten onrechte - omdat de man geen helderheid omtrent zijn ontslag heeft gegeven - een draagkrachtpercentage toegepast van 100% in plaats van 70%. De man is per 22 oktober 2018 om organisatorische redenen ontslagen. Hij heeft na zijn ontslag een WW-uitkering aangevraagd en ook gekregen; de eerste drie maanden ten bedrage van 65% van zijn laatst verdiende loon, daarna ten bedrage van 60%. Hij heeft veelvuldig gesolliciteerd, hetgeen incidenteel wel tot werkzaamheden via het uitzendbureau heeft geleid. In eerste aanleg had de man zijn ontslagbrief al overgelegd en tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de man nog de aanbevelingsbrief van 24 oktober 2018 van de heer [chief technical operations] , chief technical operations, getoond waaruit onder meer blijkt dat de man om organisatorische redenen is ontslagen. In hoger beroep heeft de man die brief overgelegd als productie 2. Van de beëindiging van de arbeidsrelatie is de man geen verwijt te maken. Als productie 3 heeft de man diverse sollicitatiebewijzen overgelegd. Die sollicitaties hebben helaas niet tot nieuw vast werk geleid. Vanwege een knieoperatie is de man arbeidsongeschikt geworden. Zijn arbeidsongeschiktheid is erkend tot 30 april 2021 en hij is van zijn sollicitatieplicht ontheven. Ook heeft de rechtbank ten onrechte een deel van de Belgische kinderbijslag als inkomen beschouwd en bij zijn inkomen opgeteld
5.7.2.De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft aangevoerd dat het ontslag van de man, nu dat op de dag van de beëindiging van het dienstverband is gegeven, een ontslag op staande voet lijkt te zijn. De man heeft niet aangetoond dat hij niet verwijtbaar werkloos is en de sollicitaties van de man acht de vrouw niet serieus. De rechtbank heeft terecht een deel van de Belgische kinderbijslag bij het inkomen van de man opgeteld, aldus de vrouw.
5.7.3.Het hof overweegt het navolgende.
5.7.3.1. De man is loodgieter/verwarmingsmonteur. Hij was sinds 5 maart 2018 in dienst als all-round klusjesman bij de technische dienst van [NV] NV te [plaats] . De man heeft in eerste aanleg (bij productie 7) een kopie van de aangetekende brief van zijn werkgever van 22 oktober 2018 overgelegd, waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang vanaf 22 oktober 2018 (einde shift) wordt verbroken, met uitbetaling van een verbrekingsvergoeding gedurende de opzegtermijn van vier weken. In hoger beroep heeft de man de aanbevelingsbrief van zijn werkgever van 24 oktober 2018 overgelegd. De man is in deze brief positief beoordeeld en ook is gesteld dat de samenwerking met de man om organisatorische redenen is stopgezet. Het hof leidt uit het voorgaande af dat er geen sprake is van een verwijtbaar ontslag en dat het dienstverband bij de werkgever ook niet herstelbaar is.
Gelet op de door de man overgelegde sollicitatiebewijzen en zijn incidentele werkzaamheden via het uitzendbureau, overweegt het hof dat de man zich voldoende heeft ingespannen om aan ander (vast) werk te komen. De man heeft gesteld dat hij arbeidsongeschikt is geraakt ten gevolge van problemen aan zijn knie en een knieoperatie en dat hij om die reden vrijgesteld is van zijn sollicitatieplicht. Uit de door de man overgelegde productie 7 in hoger beroep blijkt dat de coördinerend adviserend-arts [arts], de arbeidsongeschiktheid van de man heeft erkend van 1 juli 2020 tot en met april 2021. Het hof leidt uit het voorgaande af dat de inkomensvermindering van de man (ook anderszins) niet voor herstel vatbaar is en dat dit niet aan de man is te verwijten. Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van het feitelijk inkomen van de man, zijnde de WW uitkering.
Het hof rekent met ingang van 1 december 2018 met een WW uitkering (65%) van de man van afgerond € 1.573,- netto per maand, zoals blijkt uit de, door de vrouw betwiste, productie 17 van de man in eerste aanleg.
Met ingang van 1 maart 2019 rekent het hof met een WW uitkering (60%)van afgerond
€ 1.451,- netto per maand, zoals blijkt uit de door de man in eerste aanleg, en door de vrouw niet betwiste, productie 22.
Met ingang van 1 juli 2020 rekent het hof met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van de man van € 1.296,- per maand, zoals de man onweersproken heeft gesteld in de brief van zijn advocaat aan het hof d.d. 29 april 2021.
5.7.3.2. Het hof is verder, evenals de rechtbank, van oordeel dat het bedrag dat de man in België meer aan kinderbijslag ontvangt dan in Nederland het geval zou zijn, moet worden beschouwd als inkomen van de man dat bij zijn uitkering moet worden opgeteld. Het hof ziet in redelijkheid geen aanleiding om de helft van het meerdere aan de partner van de man toe te kennen, zoals de man in de voormelde brief van 29 april 2021 nog heeft gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat het meerdere aan kinderbijslag in België, zoals de rechtbank heeft overwogen, van 18 december 2018 tot [geboortedatum] 2020 € 19,- per maand bedraagt en vanaf [geboortedatum] 2020 € 114,34 per maand, welke bedragen het hof bij voormeld inkomen van de man zal optellen en bij de berekening van de draagkracht van de man zal meenemen.
5.7.3.3. Omdat de omstandigheden rond het ontslag van de man in hoger beroep voldoende duidelijk zijn geworden gaat het hof uit van het voor de berekening van de kinderalimentatie gebruikelijke draagkrachtpercentage.
Berekening draagkracht van de man
5.8.1.Omdat er sprake is van een wisselende inkomen van de man en hij met ingang van 1 december 2018 jegens twee kinderen en met ingang van [geboortedatum] 2020 jegens drie kinderen onderhoudsplichtig, onderscheidt het hof voor de berekening van de draagkracht van de man de navolgende perioden:
- de periode van 1 december 2018 tot 1 maart 2019:
(WW uitkering € 1.573,- netto per maand plus kinderbijslag van € 19,- per maand, totaal ad
€ 1.592,- netto per maand; de man is jegens onderhoudsplichtig jegens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] );
- de periode van 1 maart 2019 tot [geboortedatum] 2020, gemakshalve tot 1 januari 2020:
(WW uitkering van € 1.451,- netto per maand pus kinderbijslag van € 19,- per maand, totaal ad
€ 1.470,- per maand; de man is onderhoudsplichtig jegens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] );
- de periode van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020:
(WW uitkering van € 1.451,- netto per maand plus kinderbijslag van € 114,- per maand, totaal ad
€ 1.565,- netto per maand; de man in onderhoudsplichtig jegens [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] );
- met ingang van 1 juli 2020:
(WW uitkering van € 1.296,- netto per maand plus kinderbijslag van € 114,- per maand, totaal ad
€ 1.410,- netto per maand; de man is onderhoudsplichtig jegens [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ).
5.8.2.Het hof becijfert de draagkracht van de man volgens de toepasselijke draagkrachttabellen in de onderscheiden perioden als volgt:
- van 1 december 2018 tot 1 maart 2019 op € 124,- per maand;
- van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 op € 88,- per maand;
- van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 op € 117,- per maand;
- met ingang van 1 juli 2020 op € 62,- per maand.
Verdeling van de draagkracht van de man over de minderjarige kinderen
5.9.1.Omdat de draagkracht van de man onvoldoende is om in de kosten van de minderjarige kinderen te voorzien - ook niet in de behoefte van [minderjarige 3] nu het hof zijn behoefte in redelijkheid begroot in de lijn van die van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] - ziet het hof aanleiding om de draagkracht van de man gelijkelijk te verdelen over de kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is, het geen ertoe leidt dat de man voor [minderjarige 1] een draagkracht beschikbaar heeft als volgt:
- over de periode van 1 december 2018 tot 1 maart 2019 van € 124,- : 2 = € 62,- per maand;
- over de periode van 1 maart 2019 tot 1 januari 2020 op € 88,- : 2 = € 44,- per maand;
- over de periode van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020 op € 117,- : 3 = € 39,- per maand;
- met ingang van 1 juli 2020 op € 62,- : 3 = € 20,66 per maand.
Omdat de man en de vrouw tezamen onvoldoende draagkracht hebben om in de volledige kosten van [minderjarige 1] te voorzien, dient de man deze gehele voor [minderjarige 1] beschikbare draagkracht als kinderalimentatie voor [minderjarige 1] aan de vrouw te voldoen.
De bijdrage tot 1 juli 2020 zal het hof vaststellen conform de gevonden beschikbare draagkracht.
Met ingang van 1 juli 2020 zal het hof de bijdrage op € 25,- per maand stellen, overeenkomstig het verzoek van de man.
Het hof wijst er op dat de eerste wettelijke indexering plaatsvindt op 1 januari 2022.