In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 oktober 2020. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen, die momenteel bij de vader verblijven. De moeder stelt dat de kinderen behoefte hebben aan meer tijd bij haar en dat de huidige regeling niet in hun belang is. De vader daarentegen betoogt dat de huidige regeling goed functioneert en dat er geen reden is om deze te wijzigen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om de huidige regeling in stand te houden, omdat deze goed verloopt en de kinderen niet tussen de ouders in komen te staan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2021 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad. De moeder heeft haar argumenten uiteengezet, waarbij zij de nadruk legt op haar verbeterde woonsituatie en de behoefte van de kinderen aan meer contact met haar. De vader heeft zijn standpunt verdedigd door te wijzen op de stabiliteit die de huidige regeling biedt. Het hof heeft ook de mening van de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, die aangaf meer tijd met zijn moeder te willen doorbrengen.
Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en besloten dat het Nederlands recht van toepassing is. Na zorgvuldige overweging van de argumenten van beide partijen en het advies van de Raad, concludeert het hof dat er geen aanleiding is om de huidige zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd en de proceskosten worden gecompenseerd.