ECLI:NL:GHSHE:2021:2382

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
200.288.336_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgregeling en hoofdverblijf van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 oktober 2020. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen, die momenteel bij de vader verblijven. De moeder stelt dat de kinderen behoefte hebben aan meer tijd bij haar en dat de huidige regeling niet in hun belang is. De vader daarentegen betoogt dat de huidige regeling goed functioneert en dat er geen reden is om deze te wijzigen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om de huidige regeling in stand te houden, omdat deze goed verloopt en de kinderen niet tussen de ouders in komen te staan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2021 zijn zowel de moeder als de vader gehoord, evenals de Raad. De moeder heeft haar argumenten uiteengezet, waarbij zij de nadruk legt op haar verbeterde woonsituatie en de behoefte van de kinderen aan meer contact met haar. De vader heeft zijn standpunt verdedigd door te wijzen op de stabiliteit die de huidige regeling biedt. Het hof heeft ook de mening van de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, die aangaf meer tijd met zijn moeder te willen doorbrengen.

Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en besloten dat het Nederlands recht van toepassing is. Na zorgvuldige overweging van de argumenten van beide partijen en het advies van de Raad, concludeert het hof dat er geen aanleiding is om de huidige zorgregeling en het hoofdverblijf van de kinderen te wijzigen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 29 juli 2021
Zaaknummer : 200.288.336/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/372617 FA RK 20-2712
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.C.M. Smeulders-Martens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 8 januari 2021, is de moeder in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 oktober 2020. De moeder heeft verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben en in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken eenmaal in de twee weken een weekend bij de vader zijn, althans een raadsonderzoek te gelasten waarin wordt onderzocht welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling het meest tegemoet komen aan de belangen van de kinderen om vervolgens de zorgregeling vast te stellen die het hof in het belang van de kinderen acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 18 mei 2021, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. D.C.M. Smeulders-Martens;
  • de vader, bijgestaan door mr. N.A. Boelhouwer;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hem gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 september 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 juli 2019 is onder meer bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben. In het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is in de beschikking opgenomen dat de kinderen drie achtereenvolgende weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de moeder verblijven. Na de drie weekenden verblijven de kinderen één weekend bij de vader, waarna de cyclus opnieuw start.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en de zorgregeling aan te passen, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kinderen het momenteel op alle vlakken goed doen. De kinderen hebben belang bij een wijziging van de huidige situatie. De moeder is meer dan de vader in staat om de kinderen vrij te laten in het contact met de andere ouder. Ook is de situatie van de moeder gewijzigd ten opzichte van de echtscheiding: zij beschikt inmiddels over een ruim appartement met eigen slaapkamers voor de kinderen en heeft flexibele werktijden zodat zij de kinderen naar school kan brengen en na school kan opvangen. De school van [minderjarige 1] is dichtbij haar woning. Het is van belang dat de kinderen door hun eigen ouders worden opgevoed en niet door een oppas of grootouders. Vooral [minderjarige 1] geeft bij herhaling aan dat hij behoefte heeft om meer tijd met de moeder door te brengen. Hij vindt de periodes tussen de contactmomenten te lang. Dit geldt ook voor [minderjarige 2] . Een ander probleem is dat de zorgregeling niet soepel verloopt. De oudercommunicatie noemt de moeder ronduit slecht. Het lukt partijen niet om samen problemen te bespreken. De moeder benadrukt dat zij de belangen van de kinderen voorop wenst te stellen.
3.6.
De vader voert aan dat de huidige regeling loopt sinds 9 juli 2019 en dat het goed gaat met de kinderen. Er is geen reden om de huidige regeling te wijzigen. De regeling is duidelijk en biedt de kinderen structuur. [minderjarige 1] fietst graag met zijn vrienden naar school en [minderjarige 2] verblijft graag bij haar opa en oma. De vader is in zijn werk flexibel zodat hij er kan zijn voor de kinderen. Volgens de vader betrekt de moeder de kinderen in volwassenenproblematiek, terwijl zij hebben afgesproken om dit niet te doen. Loyaliteitsconflicten moeten worden voorkomen. In de zorgregeling die de moeder voorstelt, hebben de kinderen minder contact met de vader dan dat zij in de huidige regeling met de moeder hebben.
3.7.
De raad adviseert de bestreden beschikking in stand te laten en de situatie niet te wijzigen. De kinderen zijn gewend aan de huidige regeling en deze verloopt goed. Er zijn duidelijke afspraken en dit zorgt ervoor dat de kinderen niet klem komen te zitten tussen de ouders. De raad geeft partijen mee dat naarmate de kinderen ouder worden, zij wellicht behoefte hebben aan meer ruimte. Een raadsonderzoek voegt niets toe. De raad wijst er op dat het probleem niet de zorgregeling is, maar de communicatie tussen partijen en dat zij daar aan moeten werken.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Aangezien de vrouw de Zweedse nationaliteit bezit vraagt het internationale karakter van deze zaak om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Deze rechtsmacht kan worden gebaseerd op het bepaalde in artikel 8 lid 1 Verordening Brussel II-bis: ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, dat wil zeggen het tijdstip waarop het inleidend gedingstuk wordt ingediend. Nu vast staat dat de kinderen ten tijde van de indiening van het inleidend gedingstuk hun gewone verblijfplaats bij hun vader in Nederland hadden (en nog steeds hebben), komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
3.8.2.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht moet worden toegepast. De rechtbank is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat er geen wijziging moet worden aangebracht in het hoofdverblijf van de kinderen en in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Met de raad acht het hof een wijziging in het hoofdverblijf van de kinderen en in de zorgverdeling niet in het belang van de kinderen. Het gaat goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De communicatie tussen partijen verloopt weliswaar stroef (en de kinderen hebben daar last van) maar de moeder heeft niet aannemelijk gemaakt dat, of op welke manier, de communicatie tussen partijen verbetert als de kinderen het hoofdverblijf bij haar hebben en de zorgregeling overeenkomstig haar verzoek anders wordt ingericht. Voor een raadsonderzoek ziet het hof, evenals de raad, geen aanleiding.
3.8.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 oktober 2020;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.