ECLI:NL:GHSHE:2021:238

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.282.819_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die in een problematische gezinssituatie verkeren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juli 2020 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd. De moeder stelt dat de situatie met de kinderen is verbeterd en dat de ondertoezichtstelling onterecht is. De vader, die ook betrokken is bij de zaak, heeft zorgen over de rol van de gecertificeerde instelling (GI) en de communicatie met de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2021 zijn de moeder, de GI en de vader gehoord. De GI heeft aangegeven dat er onvoldoende zicht is op de gezinssituatie, mede door wisselingen in gezinsvoogden en gebrek aan contact met de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen een belaste voorgeschiedenis hebben en dat er nog steeds zorgen zijn over hun ontwikkeling. De moeder heeft een procedure lopen voor eenhoofdig gezag, wat de communicatie tussen de ouders bemoeilijkt.

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden. De GI moet nu voortvarend te werk gaan om de situatie in kaart te brengen en de noodzakelijke hulpverlening te organiseren. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en er wordt verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 januari 2021
Zaaknummer : 200.282.819/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/369348 / JE RK 20-359
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de heer [de vader] ,
hierna te noemen: de vader.
advocaat: mr. N. van Vliet,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 29 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 7 september 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling zal worden beëindigd met terugwerkende kracht per datum indiening verzoek GI, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Vliet.
2.3.1.
De raad heeft het hof bij brief van 17 december 2020 bericht dat de raad niet tijdens de mondelinge behandeling van 7 januari 2021 zal verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juli 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 15 september 2020;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 19 oktober 2020;
  • het procesdossier eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van de vader bij V-formulier van 26 oktober 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De ouders hebben gezamenlijk gezag over de kinderen.
De kinderen wonen sinds juli 2019 weer bij de moeder nadat zij vijf maanden uit huis geplaatst zijn geweest in een groep van [instelling] .
3.2.
De kinderen staan sinds 1 februari 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 1 augustus 2020 tot 1 februari 2021.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – kort samengevat – het volgende aan.
Het gaat al lange tijd goed met de kinderen. De ondertoezichtstelling zorgt voor veel onrust bij de moeder. De kinderen begrijpen niet goed waarom er een ondertoezichtstelling loopt en hebben traumatische ervaringen opgedaan in het kader van de uithuisplaatsing. De moeder is uitstekend in staat om de kinderen de zorg te geven die zij op dit moment nodig hebben. Uit niets blijkt dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging.
De GI wil zicht op de situatie krijgen en zou daarom een verlengingsverzoek hebben gedaan. De GI zou na twee jaar ondertoezichtstelling echter wel een beeld moeten hebben van de situatie. Eerst ter mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder vernomen dat het verlengingsverzoek is gedaan.
De rechtbank heeft overwogen dat zonder de GI de vader verstoken zou blijven van informatie over de kinderen. De GI is echter geen doorgeefluik en daarvoor is de ondertoezichtstelling ook niet bedoeld. De moeder heeft alles gedaan wat van haar verwacht werd in het kader van het contact(herstel) tussen de vader en de kinderen. Zij zou niet weten wat zij nog meer kan of had kunnen doen. Dit is voor de moeder ook een probleem: zij hoort te weinig van de GI en onduidelijk is wat (nog meer) van haar verlangd wordt.
De procedure tegen de vader omtrent het gezag en de omgang is in samenspraak met de GI aanhangig gemaakt. Het duurt allemaal erg lang, omdat de start van het raadsonderzoek op zich laat wachten. Die procedure staat echter los van (de doelen van) de ondertoezichtstelling.
De partner van de moeder is 28 jaar geleden veroordeeld voor een zedendelict. Wat er precies gebeurd is, is niet duidelijk. De rechtbank heeft het niet benoemd in de bestreden beschikking; het is geen relevant gegeven in dezen.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling nog aangeboden de stukken van de procedure over het gezag en de omgang over teleggen.
3.5.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Er is weinig informatie want er is weinig contact geweest met het gezin. Er zijn veel verschillende gezinsvoogden geweest. Dat maakt de samenwerking moeilijk. De huidige vaste gezinsvoogd is al enige tijd ziek. Er is een waarnemend gezinsvoogd, die nog geen contact heeft gehad met beide ouders. Er zijn wel contacten tussen de GI en school. Als er zorgen zijn vinden zij elkaar. Op basis van de informatie die de GI wel heeft, kan worden gezegd dat het op school goed gaat. De therapie die de kinderen hebben doorlopen was goed voor ze. De behandelaar heeft vastgesteld dat er nu rust is.
Het is belangrijk dat het contact met de gezinsvoogd tot stand komt en dat er vertrouwen in de ondertoezichtstelling ontstaat. Idealiter ervaren de ouders de GI als een partner met wie ze kunnen samenwerken.
De GI heeft een verlengingsverzoek ingediend. De belangrijkste reden van het verlengingsverzoek was dat er geen duidelijk beeld is van de situatie, van wat belangrijk is voor de kinderen, wat wijsheid is in het contact met de vader. Het raadsonderzoek is in dat kader belangrijk. De kinderen moeten een stem hebben.
Wellicht heeft de GI in gesprek met de moeder gesproken over de mogelijkheid om eenhoofdig gezag te verzoeken, maar onaannemelijk is dat de GI daar actief op heeft ingezet. Het contact tussen de vader en de kinderen moet heel voorzichtig worden opgebouwd.
Het gegeven dat de nieuwe partner van de moeder voor een zedendelict is veroordeeld is geen punt van grote zorg. Wat meespeelt is dat hij daarover transparant is geweest door inzage te geven in zijn dossier en dat hij meewerkend is geweest in het kader van de veiligheidsafspraken.
3.6.
De vader heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
De vader is het eens met bestreden beschikking en de overwegingen van de rechtbank.
De taak van de GI is breder dan alleen het als brievenbus fungeren. De kinderen hebben een belast verleden. Tijdens de vorige zitting was er net een nieuwe voogd. Het leek goed te gaan, maar de vader had zorgen over de nieuwe partner van de moeder, die veroordeeld is voor een ernstig zedendelict, waarvoor hem een Tbs-maatregel van tien jaar is opgelegd. Voor de vader is het onbegrijpelijk dat iemand met dit verleden wel bij de kinderen mag zijn en hijzelf niet. De vader weet niet of er zicht is op de kinderen. Hij krijgt af en toe wat informatie via de gezinsvoogd, maar al enige tijd heeft hij van de gezinsvoogd niets meer gehoord. Eerst ter mondelinge behandeling van het hof heeft vader vernomen dat de vaste gezinsvoogd langdurig ziek is.
Naast het belaste verleden van de kinderen is er het feit dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan. Er moeten echter wel beslissingen genomen worden en informatie moet worden uitgewisseld. De moeder lijkt die deur toch dicht te houden: het was moeilijk om een afspraak met haar te maken. De vader wil informatie over de kinderen blijven ontvangen en in gesprek blijven met de moeder. Het is dus nodig dat er iemand is die voor de kinderen staat en meekijkt als er een beslissing moet worden genomen. Van de moeder krijgt de vader in die situaties te weinig informatie.
Het raadsonderzoek duurt lang. Er is nog geen zicht op wanneer het zal aanvangen. Het is duidelijk dat de GI niet veel heeft gedaan. Dat neemt echter niet weg dat voldaan is aan het wettelijke criterium en de gronden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen ziet het hof in het feit dat zij een belaste voorgeschiedenis hebben en het feit dat de kinderen belast worden met de ernstige strijd en het wantrouwen tussen de ouders.
Er hebben in de afgelopen jaren heftige gebeurtenissen plaatsgevonden in het gezin. Het hof verwijst naar de veroordeling en detentie van de vader in verband met het misbruik van de halfzus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de suïcidepoging van de moeder en daaropvolgend de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.7.5.
De GI heeft nog te weinig zicht op het gezin. In de ondertoezichtstelling heeft de GI onmiskenbaar te weinig gedaan om de situatie bij de moeder goed in kaart te brengen, zodat ook nog onvoldoende duidelijk is geworden wat de kinderen en de ouders nodig hebben om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden. De GI heeft dit erkend. Dit gegeven alleen is, hoe jammer ook, echter onvoldoende om tot beëindiging van de ondertoezichtstelling te komen. De zorgen zijn nog onverminderd aanwezig en hoewel er signalen zijn die er op wijzen dat het nu goed gaat met de kinderen – zij hebben hun therapie positief afgesloten – is deze ontwikkeling, gezien de voorgeschiedenis, nog te pril.
3.7.5.
Duidelijk is bovendien dat de verstandhouding tussen de ouders slecht is en dat zij niet met elkaar (over de kinderen) kunnen communiceren. Hoewel de moeder stelt het contact tussen de vader en de kinderen te faciliteren, althans niet te dwarsbomen en de vader ervoor open staat hier met de GI en de moeder over in gesprek te treden, komt dit niet op gang. Sterker nog, de moeder heeft een procedure aanhangig gemaakt waarin zij verzoekt met het eenhoofdig gezag te worden belast en de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. Het hof heeft zorgen over de wijze waarop de moeder invulling geeft aan het moederschap en de wijze waarop zij met de vader, als medeouder van de kinderen, omgaat. De vader lijkt ook niet goed met de situatie te kunnen omgaan, maar hij krijgt hier wel hulp bij; de moeder niet.
Ook de huidige partner van de moeder is in het verleden veroordeeld voor een zedendelict. Hoewel dit feit volgens de moeder en de GI geen acuut veiligheidsrisico oplevert voor de kinderen, heeft het hof wel zorgen over de keuzes die de moeder heeft gemaakt en de wijze waarop zij heeft gereageerd toen zij bekend werd met dit feit.
3.7.6.
Op korte termijn start de raad met een onderzoek in het kader van de procedure over het gezag en de omgang. In het kader van dat onderzoek zal onder meer duidelijk worden wat nodig is voor een verbetering van de ouderrelatie en contactherstel tussen de vader en de kinderen. De ouders en de kinderen zullen hierbij nog de nodige begeleiding behoeven. Het hof acht de ouders niet in staat dit in het vrijwillige kader te organiseren. Dit maakt de hulp van een gezinsvoogd noodzakelijk.
Aangezien de ouders bovendien op dit moment niet in staat zijn om onderling afspraken te maken en samen te werken in het belang van de kinderen is begeleiding van een gezinsvoogd ook noodzakelijk bij het overleg over de wijze van informatie-uitwisseling tussen de ouders.
Dat de kinderen last hebben van de ondertoezichtstelling, zoals de moeder stelt, is niet onderbouwd en is het hof ook anderszins niet gebleken.
3.7.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie van het hof dat de ondertoezichtstelling van de kinderen, zoals die thans aan het hof voorligt, noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden.
Het is zaak dat de GI nu voortvarend te werk gaat met het in kaart brengen van de situatie, de doelen en de noodzakelijke hulpverlening. In het belang van de samenwerking is het nodig dat er een vaste gezinsvoogd aan het gezin wordt toegewezen.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) van 29 juli 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.A.R.M. van Leuven en E.P. de Beij en is op 28 januari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.