ECLI:NL:GHSHE:2021:2378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20-000851-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke slachtoffers door roekeloos rijgedrag

Op 29 juli 2021 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 27 juni 2017 te Tilburg, waarbij twee fietsers om het leven kwamen. Het hof oordeelde dat de verdachte, als bestuurder van een Audi A3, zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen door rechts in te halen en door een rood verkeerslicht te rijden met een snelheid van meer dan de toegestane 80 kilometer per uur. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk. Tevens werd de Audi A3 verbeurd verklaard. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de verkeersregels heeft genegeerd, wat leidde tot de fatale aanrijding met de fietsers, die op dat moment veilig over de kruising wilden steken. De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersovertredingen en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000851-19
Uitspraak : 29 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ‘s-Hertogenbosch van 5 maart 2019, in de strafzaak met parketnummer
01-865073-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het aan zijn schuld is te wijten dat er een ongeval heeft plaatsgevonden waarbij twee personen zijn komen te overlijden’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts is de Audi A3, gekentekend [kenteken] , verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal verbeurdverklaring van de Audi A3, gekentekend [kenteken] , gevorderd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof waar het de vraag betreft of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 met dien verstande dat de gedragingen van verdachte hoogstens kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2017 te Tilburg, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi type A3, gekentekend [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de [locatie 1] en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de [locatie 1] en de [locatie 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam als volgt te handelen:
verdachte heeft rijdende op (de linkerrijstrook van) de [locatie 1] een vóór hem rijdende taxi-bus en/of een of meer andere (stilstaande) voertuigen rechts ingehaald en/of is (vervolgens) rijdende (op de rechterrijstrook) van die [locatie 1] met een snelheid van tenminste 116 kilometer per uur, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, de kruising/splitsing van wegen gevormd door de [locatie 1] met de [locatie 2] genaderd, (alwaar de verkeersstromen middels verkeerslichten als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden geregeld) en/of
is (vervolgens), rijdende met voornoemde snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan aldaar was toegestaan, genoemd(e) splitsing/kruisingsvlak opgereden en niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht, welk verkeerslicht reeds (circa) 3,9 seconden rood licht uitstraalde,
waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto en twee fietsers die, gezien verdachtes rijrichting komende van rechts, genoemde splitsing/kruisingsvlak opreden (nadat) een in hun richting gekeerd verkeerslicht groen licht uitstraalde,
waardoor (een) ander(en) (te weten die fietsers genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) werd(en) gedood, dan wel zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen ten gevolge waarvan zij op een later moment zijn komen te overlijden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2017 te Tilburg, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi type A3), daarmee heeft gereden op de weg, de [locatie 1] en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de [locatie 1] en de [locatie 2] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers heeft verdachte rijdende (op de linkerrijstrook) van de [locatie 1] een vóór hem rijdende taxi-bus en/of een of meer andere (stilstaande) voertuigen rechts ingehaald en/of is (vervolgens) rijdende op (de rechterrijstrook van) die [locatie 1] met een snelheid van tenminste 116 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, de kruising/splitsing van wegen gevormd door de [locatie 1] met de [locatie 2] genaderd, (alwaar de verkeersstromen middels verkeerslichten als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden geregeld) en/of
is (vervolgens), rijdende met die snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, genoemd(e) splitsing/kruisingsvlak opgereden en niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht, welk verkeerslicht reeds (circa) 3,9 seconden rood licht uitstraalde.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het rijgedrag van verdachte als roekeloos kan worden aangemerkt. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 27 juni 2017 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi type A3, gekentekend [kenteken] ), rijdende over de kruising van wegen gevormd door de [locatie 1] en de [locatie 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
verdachte heeft rijdende op de linkerrijstrook van de [locatie 1] een vóór hem rijdende taxi-bus en een ander (stilstaand) voertuig rechts ingehaald en is vervolgens rijdende op de rechterrijstrook van die [locatie 1] met een hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, de kruising van wegen gevormd door de [locatie 1] met de [locatie 2] genaderd, alwaar de verkeersstromen middels verkeerslichten als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden geregeld en is vervolgens, rijdende met een hogere snelheid dan aldaar was toegestaan, genoemd kruisingsvlak opgereden en niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht, welk verkeerslicht reeds (circa) 3,9 seconden rood licht uitstraalde,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en twee fietsers die, gezien verdachtes rijrichting komende van rechts, genoemde splitsing/kruisingsvlak opreden nadat een in hun richting gekeerd verkeerslicht groen licht uitstraalde, waardoor die fietsers genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen ten gevolge waarvan zij op een later moment zijn komen te overlijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het handelen van de verdachte hoogstens kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
Weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte met een te hoge snelheid het kruispunt opreed, maar de in de tenlastelegging genoemde snelheid van 116 kilometer per uur kan niet worden bewezen. Die snelheid is beredeneerd aan de hand van de gegevens van de verkeersregelinstallatie, maar de betrouwbaarheid daarvan kan niet worden gebaseerd op de uitgevoerde rijproeven. De foutmarges in de tijdsmetingen tussen twee detectielussen fluctueert bij die rijproeven namelijk in grote mate, aldus de verdediging. Daarbij geldt bovendien dat de rijproeven zijn gedaan met een constante snelheid, terwijl het voor de hand ligt dat de verdachte aan het begin van het traject (het hof begrijpt: verder van het kruisvlak verwijderd) sneller heeft gereden dan bij het naderen van het kruisingsvlak en juist de snelheid op het eind van het traject (bij het oprijden van het kruisingsvlak) relevant is voor de beoordeling.
Voorts betwist de verdediging niet dat de verdachte door het rode licht is gereden, maar de verdediging heeft betoogd dat niet kan bewezen worden dat het verkeerslicht al 3,9 seconden rood licht uitstraalde. Die conclusie wordt immers getrokken op basis van de gegevens van één detectielus, terwijl de foutmarge daar enorm kan zijn.
Tot slot heeft de verdediging bepleit dat het handelen van de verdachte niet kan worden aangemerkt als een dollemansrit. Het onderzoek naar het rijgedrag van de verdachte voorafgaand aan het ongeval heeft geen aanknopingspunten gegeven voor de veronderstelling dat de verdachte nog andere verkeersovertredingen heeft begaan. De verdachte heeft op een normale manier aan het verkeer deelgenomen, maar op het onderhavige kruispunt op een kort moment een verkeerde keuze gemaakt. De kwalificatie van het handelen van de verdachte kan dan ook niet meer inhouden dan aanmerkelijke en verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen staat naar het oordeel van het hof het volgende vast.
Tijdens het forensisch onderzoek dat op 27 juni 2017 kort na het ongeval is verricht, is vastgesteld dat alle verkeerstromen op het kruispunt door middel van een driekleurige verkeerslichtinstallatie worden geregeld, dat die installatie op de plaats van het ongeval in werking was en geen afwijkingen vertoonde. Tijdens een aanvullend onderzoek aan het verkeersregeltoestel op 29 juni 2017 is vastgesteld dat in het storingsoverzicht en het digitale logboek van dit verkeersregeltoestel geen relevante storingen, fouten en statuswijzigingen waren opgeslagen. Eveneens was te zien dat geen van de detectoren defect was.
Gelet hierop heeft het hof geen reden om te twijfelen aan het naar behoren functioneren van deze verkeersregelinstallatie ten tijde van het ongeval.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat op basis van de indicatieve snelheidsberekening gecombineerd met het door middel van rijproeven uitgevoerde validatieonderzoek niet kan worden vastgesteld met welke snelheid de verdachte reed bij het naderen en vervolgens bij het oprijden van de kruising van de wegen [locatie 1] en de [locatie 2] . Uit deze berekeningen kan echter wel worden afgeleid dat de verdachte over een traject van 168,41 meter (de afstand tussen de detectielussen D8.12 – D8.1) voorafgaand aan de stopstreep met een gemiddelde snelheid van 116 tot 121 kilometer per uur heeft gereden, terwijl de aldaar toegestane maximumsnelheid 80 kilometer per uur bedroeg.
Gezien het feit dat het hier gaat om een gemiddeld gereden snelheid over een afstand van ruim 168 meter is het hof, anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank en de verdediging van oordeel dat niet worden vastgesteld dat verdachte met een snelheid van minimaal 116 km/uur het kruispunt is genaderd en het kruisingsvlak is opgereden. Op grond van deze gegevens in samenhang bezien met de verklaring van onder meer getuige [getuige 1] en de verklaring van de verdachte zelf acht het hof wel bewezen dat de verdachte met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 80 kilometer per uur het kruispunt is opgereden. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt immers dat de door de verdachte bestuurde auto, nadat deze [getuige 1] had gepasseerd, uitliep op de auto van [getuige 1] die op dat moment 80 kilometer per uur reed. Ook verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat hij op het moment dat hij de verkeerslichten voorbijreed ongeveer 80 à 85 kilometer per uur reed.
Uit de analyse van de logbestanden met daarin de gegevens over de activatie en de-activatie van de koplus, welke zich vlak voor de stopstreep bevindt, volgt dat het verkeerslicht voor de verdachte op rood stond toen het voertuig van de verdachte de stopstreep passeerde. Hieruit blijkt dat het verkeerslicht voor de rijrichting van de verdachte om 08:21:53.0 op rood springt en dat om 8:21:56.9 de koplus van richting 8 werd geactiveerd. Dit betekent dat het door de verdachte bestuurde voertuig door rood licht reed, terwijl het verkeerslicht al gedurende 3,9 seconden rood licht uitstraalde. Uit de analyse blijkt voorts dat het verkeerslicht voor de fietsers al groen licht uitstraalde toen de verdachte door rood licht reed. Nu gebleken is dat er ten tijde van het ongeval geen storingen waren aan de verkeersregelinstallatie, gaat het hof uit van de juistheid van deze gegevens. Overigens is ook door getuigen waargenomen dat de verdachte door rood reed. Zo heeft getuige [getuige 1] , die achter de verdachte reed, verklaard dat hij het licht op geel zag springen. Hij zag aan de remlichten dat de auto’s voor de auto van de verdachte remden en hij zag vervolgens dat het stoplicht op rood sprong. De verdachte reed daarna, al rechts inhalend, door rood. Getuige [getuige 2] , een fietser die stond te wachten om over te steken, zag dat het verkeerslicht voor het verkeer vanuit de richting van Breda, de richting waaruit de verdachte kwam, op rood sprong en dat het verkeerslicht voor de fietsers op groen sprong. Al overstekend zag deze getuige de auto van de verdachte door het rode verkeerslicht rijden.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat op grond van het bovenstaande kan worden vastgesteld dat de verdachte door het rode verkeerslicht heeft gereden toen dit licht al 3,9 seconden rood licht uitstraalde.
Om tot een beoordeling te komen van de mate van schuld neemt het hof het rijgedrag van de verdachte kort voorafgaande aan het ongeval in ogenschouw. Zo heeft de verdachte kort voor de fatale aanrijding rechts een taxibus ingehaald. De bestuurder van deze taxibus heeft verklaard dat hij op de linkerrijstrook reed met 80 kilometer per uur toen de verdachte hem vlot inhaalde en op hem uitliep. De verdachte is nadat hij de taxibus rechts had ingehaald weer terug naar de linkerrijstrook gegaan. Op het laatste moment voor het verkeerslicht heeft de verdachte een auto, die vóór hem reed en al aan het afremmen was, alsnog rechts ingehaald. Hierna is verdachte door het rode licht gereden. Uit niets blijkt dat de verdachte op enig moment na het passeren van de stopstreep en voorafgaande aan de aanrijding heeft geremd. Zo zijn er door de getuigen geen remlichten bij de auto van de verdachte waargenomen en evenmin zijn ter plaatse remsporen aangetroffen op het wegdek. Het hof is van oordeel dat uit dit alles spreekt dat de verdachte koste wat kost niet voor de verkeerslichten wilde stoppen, daartoe zelfs het rode verkeerslicht heeft genegeerd en zich daarbij niets gelegen heeft laten liggen aan de overige verkeersdeelnemers.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte kan worden verweten dat hij op het traject voorafgaand aan de fatale aanrijding tweemaal rechts heeft ingehaald en heeft gereden met een hogere snelheid dan de daar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Deze handelingen zijn op zichzelf al aan te merken als ernstige verkeersovertredingen. Uit de getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf volgt voorts dat de verdachte heeft gezien dat de vóór hem rijdende auto’s voor het rode verkeerslicht aan het afremmen waren. De verdachte heeft er aldus bewust voor gekozen om op het laatste moment de vóór hem afremmende auto nog snel rechts in te halen en is aldus, naar het hof als vaststaand aanneemt, kennelijk met onverminderde snelheid het kruisingsvlak genaderd. Tot slot is de verdachte niet gestopt voor het voor hem geldende rode verkeerslicht, maar is hij in plaats daarvan doorgereden met de aanrijding met de aldaar op dat moment overstekende twee fietsers als gevolg. Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat het handelen van de verdachte zoals hiervoor is beschreven, is aan te merken als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een oplegging van een taakstraf eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft op 27 juni 2017, omstreeks 08.21 uur op de [locatie 1] te Tilburg als bestuurder van een Audi A3 harder gereden dan de toegestane maximumsnelheid, hij heeft meermaals rechts ingehaald en is door het rode verkeerslicht gereden. De verdachte heeft hiermee een enorm gevaar veroorzaakt voor andere weggebruikers. Dat dit gevaar zich helaas ook heeft verwezenlijkt is duidelijk: de door de verdachte bestuurde auto heeft twee fietsers, de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] , aangereden die zich op dat moment veilig waanden om de kruising over te steken omdat hun verkeerslicht op groen stond. Beide slachtoffers zijn door ernstig hersenletsel veroorzaakt door het ongeval overleden.
Het leed dat de verdachte door het ongeval heeft veroorzaakt is groot en onherstelbaar. Voor de nabestaanden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is sprake van een tragisch en onomkeerbaar verlies en zij staan voor de moeilijke taak om dit verlies een plaats in hun leven te geven. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de echtgenote van [slachtoffer 2] , de vader van [slachtoffer 1] en haar verloofde blijkt dat hun levens voorgoed zijn veranderd en dat zij nog dagelijks met het verlies van hun dierbaren worden geconfronteerd. Voorts blijkt dat de nabestaanden het de verdachte verwijten dat hij op geen enkel moment contact met hen heeft gezocht om zijn medeleven en spijt te betuigen.
Naar het oordeel van het hof kan, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt. Voor de duur van die straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij het slachtoffer is overleden en sprake is van een ‘ernstige schuld’ een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 2 jaren als uitgangspunt genoemd. Het hof ziet aanleiding om hiervan ten nadele van de verdachte af te wijken, aangezien als gevolg van verdachtes rijgedrag op 27 juni 2017 twee dodelijke slachtoffers zijn te betreuren.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 27 juni 2017, de dag waarop de verdachte is aangehouden. De rechtbank heeft op 5 maart 2019 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij de behandeling in eerste aanleg niet is overschreden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep stelt het hof vast op de datum waarop namens verdachte hoger beroep is ingesteld, te weten 19 maart 2019. Nu het hof eerst op 29 juli 2021 arrest wijst, is daarmee de redelijke termijn in hoger beroep, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met ruim 4 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor een duur van 4 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk, en met een proeftijd van 2 jaren.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Een straf als door de verdediging verzocht acht het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder de verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Beslag
Het hof is van oordeel dat de in beslag genomen personenauto, merk Audi A3, met kenteken [kenteken] (goednummer 1161744), vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan de verdachte toebehoorde.
Het hof zal overgaan tot verbeurdverklaring en heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
2 (twee) jaren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een Audi A3 gekentekend [kenteken] (goednummer 1161744).
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 29 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F. van Es is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.