3.12Als partij die de rechtsgevolgen daarvan inroept, rust op [appellante] de stelplicht en eventuele bewijslast van feiten waaruit die bedoelde persoonlijke (afgeleide) (mede)aansprakelijkheid van [geïntimeerde] tegenover [appellante] volgt. Ter onderbouwing van het aan [geïntimeerde] verweten onrechtmatig handelen als bestuurder van Ropronics bij het aangaan van de verlengingsovereenkomst beroept [appellante] zich in hoofdlijn echter met name slechts op de navolgende (te) abstracte algemeenheden:
dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de verlengingsovereenkomst al wist dat de activiteiten in Ropronics stilgelegd zouden worden en Ropronics geen verhaal zou kunnen bieden voor de aflossings- en renteverplichtingen;
dat [geïntimeerde] zelf om de verlengingsovereenkomst heeft gevraagd zonder daarbij te vermelden dat Ropronics de leenovereenkomst en/of de verlengingsovereenkomst niet kon nakomen;
dat [geïntimeerde] de weinige omzet in Ropronics naar zichzelf heeft laten uitkeren en daardoor ieder verhaal onmogelijk heeft gemaakt;
at [geïntimeerde] zijn werkzaamheden en activiteiten in Ropronics heeft stilgelegd en via een ander bedrijf heeft voortgezet waardoor verhaal op Ropronics een illusie is geworden;
dat Ropronics een (lege) houdstervennootschap is;
dat [geïntimeerde] [appellante] heeft misleid door te doen voorkomen dat hij na oplossing van privé-problemen alsnog zou betalen.
[appellante] laat echter na die (te) abstracte suggesties of beweringen voldoende te onderbouwen of concretiseren met relevante feiten of stukken. Ook geeft zij niet aan uit welke concrete feiten of stukken die algemeenheden zouden volgen. In zoverre verduidelijkt [appellante] zelfs niet hoe welke gesuggereerde of beweerde omstandigheid zich wanneer precies zou hebben voorgedaan. Voor een dergelijke onderbouwing en concretisering bestond voor [appellante] in beroep echter te meer aanleiding omdat partijen de verlengingsovereenkomst in november 2015 hebben gesloten zodat latere omstandigheden daartoe in beginsel niet meer kunnen hebben bijgedragen, maar [geïntimeerde] in eerste aanleg al nadrukkelijk heeft gezegd dat de oorzaak voor de problemen bij Ropronics met name in 2016 zou zijn gelegen. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] op de comparitiezitting immers al verklaard:
“(…) Ropronics is niet in staat het geld terug te betalen omdat een Duitse compagnon in 2016 de stekker uit een samenwerking heeft getrokken. Daardoor is 60% van de klanten weggevallen en dus ook 60% van onze omzet. Dit heeft ertoe geleid dat het bedrijf in zwaar weer is komen te verkeren. We hebben moeten saneren en noodmaatregelen moeten nemen. We hebben daarover met [appellante] e-mailcontact gehad. (…)”
(proces-verbaal van comparitie pagina 3 alinea 4).
Hierbij kan het hof er verder niet aan voorbijzien dat Ropronics de op basis van de leenovereenkomst verschuldigde rentebetalingen volgens het door [appellante] zelf (als productie 2 bij memorie van grieven) ingebrachte overzicht tot die periode doorgaans wel had betaald.
In het licht van met name suggestie c. kan het hof er in het bijzonder ook niet aan voorbijzien dat [geïntimeerde] in eerste aanleg al nadrukkelijk heeft verklaard:
“(…) afgezien van een salaris, niet zo maar geld uit het bedrijf[hof: te]
trekken (…)”
(proces-verbaal van comparitie pagina 3 alinea 4).
Met het oog op suggestie d. komt daarbij verder nog dat (de gemachtigde van) [geïntimeerde] in eerste aanleg al heeft gezegd:
“(…) Van ‘verstoppertje met bv’s’ is helemaal geen sprake. (…)”
(proces-verbaal van comparitie pagina 4 alinea 4).
Voor zover [appellante] met suggestie b. oppert dat [geïntimeerde] bij het aangaan van de verlengingsovereenkomst voor haar heeft verzwegen dat Ropronics de leenovereenkomst niet kon nakomen en bovendien beweert dat [geïntimeerde] zelf om de verlengingsovereenkomst heeft gevraagd, zijn die stellingen zonder (de ontbrekende) nadere toelichting zelfs moeilijk verenigbaar met de in eerste aanleg op de comparitiezitting door [appellante] gedane erkenning dat zij er sinds het aflopen van de leenovereenkomst in 2014 zelf:
“(…) steeds op[hof: heeft]
aangedrongen dat er een nieuwe overeenkomst gesloten moest worden omdat [geïntimeerde] niet tijdig had afgelost. (…) Die[hof: schriftelijke]
overeenkomst is in eerste instantie door mij opgesteld. (…) ”
(proces-verbaal van comparitie pagina 3 alinea 2).