ECLI:NL:GHSHE:2021:235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.274.366_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en omgangsregeling van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2019. De vader verzoekt het hof om het hoofdverblijf van zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te wijzigen naar hem, en om een omgangsregeling vast te stellen. De kinderen hebben tot nu toe hun hoofdverblijf bij de moeder. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er veel onrust is in het leven van de kinderen en dat contact met hem schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling. Hij betwist de stellingen van de moeder over zijn gedrag en vraagt om een deskundigenonderzoek naar ouderonthechting.

De moeder verzet zich tegen de verzoeken van de vader en stelt dat zij altijd heeft meegewerkt aan de omgang, maar dat de kinderen angst voor de vader hebben. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geen aanwijzingen voor ouderonthechting of ouderverstoting gevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de kinderen hun mening kenbaar gemaakt, en het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapporten en verklaringen van betrokkenen.

Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een wijziging van hun hoofdverblijfplaats en dat er geen grond is voor een deskundigenonderzoek. De vader heeft de kinderen emotioneel belast en het hof ziet geen reden om de eerdere beschikking van de rechtbank te wijzigen. De verzoeken van de vader worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 januari 2021
Zaaknummer: 200.274.366/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/342425 / FA RK 18-1304
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. Veth.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] , België; en
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] , België.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de onder bovenvermeld zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 februari 2020, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
primair:
- het hoofdverblijf van de kinderen met ingang van 24 uur na de in deze te wijzen beschikking zal zijn bij de vader, waarbij de vader en de kinderen begeleiding zullen ontvangen van een deskundige hulpverleningsinstantie, zulks op straffe van een door de moeder te verbeuren dwangsom ter hoogte van € 500,- per dag dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking aan de beschikking te verlenen, met een maximum van € 100.000,- dan wel met ingang van een zodanige datum met een zodanige dwangsom als het hof juist acht;
subsidiair:
- partijen te bevelen hun medewerking te verlenen aan een onderzoek door mevrouw [deskundige] , of een andere deskundige, bijvoorbeeld door benoeming van mevrouw [deskundige] als bijzonder curator, ter beantwoording naar de vraag of er sprake is van ouderonthechting, alsmede aan de daaruit voortvloeiende adviezen gevolg te geven, zulks onder verbeurte van een dwangsom ter hoogte van
€ 500,- per dag, dat de moeder en/of de vader in gebreke blijft haar/zijn medewerking aan de beschikking en de aanwijzingen van de deskundige te verlenen, met een maximum van € 100.000,- dan wel een zodanige dwangsom als het hof juist acht;
- te bepalen dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot contact met elkaar, conform de regeling in het ouderschapsplan van partijen waarbij de vader open staat voor een opbouwregeling, dan wel een maatregel op te leggen, te weten begeleide omgang; wijziging van de omgangsregeling zoals het hof juist acht; opschorting van de verplichting tot betaling van de (kinder)alimentatie; het opleggen van een boetebeding; met eventueel oplegging van een zodanige dwangsom als het hof juist acht.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 2 april 2020, heeft de moeder het hof verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 maart 2020, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Kolsteren-van Heijst;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Veth;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben ieder hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen. Deze brieven zijn ter griffie ingekomen op 4 november 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 oktober 2019;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 2 december 2020;
  • het V6-formulier (met als bijlage de beschikking van de rechtbank van 8 december 2020), van de advocaat van de moeder d.d. 10 december 2020;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , België;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , België.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 11 januari 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op
1 februari 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en de vader en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg - en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze als opgenomen in het aan de beschikking gehechte en daarvan deel uitmakende ouderschapsplan.
3.2.2.
Nadien zijn partijen overeenkomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18:00 uur tot zondagavond 18:00 uur bij de vader zullen verblijven. Wat de verdeling van de vakanties en feestdagen betreft zijn partijen (voor de periode vanaf 2018) niet tot nadere afspraken met elkaar kunnen komen. Conform het opgemaakte ouderschapsplan zouden partijen deze in onderling overleg verdelen.
3.3.
Bij vonnis van 5 april 2018 heeft de voorzieningenrechter in de voornoemde rechtbank de door de vader verzochte voorziening tot nakoming van de tussen de ouders overeengekomen zorg- en contactregeling geweigerd. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van het gezag en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de raad verzocht om een onderzoek te doen.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 december 2018 heeft de rechtbank, onder meer, de beslissing op de verzoeken van de moeder tot eenhoofdig gezag en tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden.
3.5.
Bij afzonderlijke beschikking van 18 december 2018 zijn de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 18 december 2019. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 september 2020.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 22 november 2019 heeft de rechtbank de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en voorts de vader - met ingang van de datum van die beschikking - het recht op contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd voor de duur van negen maanden.
De verzoeken van de vader inzake de wijziging van het hoofdverblijf, een onderzoek naar ouderonthechting en het opleggen van dwangmaatregelen aan de moeder om medewerking te verlenen aan contact, zijn afgewezen.
De rechtbank heeft de behandeling met betrekking tot de verzoeken van de moeder tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en wijziging van het gezag aangehouden tot 4 augustus 2020 in afwachting van nader bericht van de GI en van de advocaten van partijen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er veel onrust is in het leven van de kinderen, onder meer door de angst die zij hebben voor de vader, en dat het mogelijk (moeten) hebben van contact met de vader bij de kinderen spanning oplevert, wat een schadelijke effect heeft op hun ontwikkeling. Ook is door de rechtbank ten onrechte overwogen dat het contact tussen de vader en de kinderen niet geforceerd kan worden omdat dit alleen nog maar meer weerstand bij de kinderen zou opleveren. Bovendien vermeldt de rechtbank ten onrechte dat het forceren van contact door een contactregeling op te leggen, het hoofdverblijf bij de vader te bepalen of hen uit huis te plaatsen, meer kwaad dan goed zal doen. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte aan de vader het recht op contact met de kinderen voor de duur van negen maanden ontzegd.
De vader benadrukt dat hij niet weet waar de rechtbank deze stellingen op baseert. Daarbij komt dat volgens hem de door de rechtbank genoemde onrust is ontstaan in de periode van september 2017 tot en met januari 2018, in welke periode de kinderen op het initiatief van de moeder zijn geconfronteerd met diverse hulpverleners (waaronder Veilig Thuis, het sociaal wijkteam, de huisarts en de politie).
Het was de moeder die medio september 2017 contact heeft opgenomen met Veilig Thuis waar zij heeft kenbaar gemaakt dat de kinderen door de vader seksueel misbruikt werden en/of mishandeld. Dit is door haar niet onderbouwd en de vader betwist deze stellingen.
Ook was het de moeder die de politie heeft ingeschakeld op 20 januari 2018 toen de vader en [minderjarige 1] onenigheid hadden tijdens een omgangsmoment. De kinderen zijn toen bij de vader weggehaald door de politie. Door de vader wordt geen onrust veroorzaakt. Hij ontkent dan ook de stellingen van de moeder dat hij haar stalkt en dat hij gewelddadig zou zijn.
Het is logisch dat de kinderen, als ze horen dat ze de vader weer gaan zien die zij lange tijd niet gezien hebben, spanning opbouwen en dit onrust geeft. De kinderen moeten echter door deze gezonde spanning heen om verdere problemen in hun ontwikkeling te voorkomen.
Het betekent niet dat de spanning een ernstige bedreiging oplevert. Bovendien heeft de vader van de GI gehoord dat het goed gaat met de kinderen en dat zij goed functioneren.
De vader meent daarom dat de omgang juist wel geforceerd dient te worden, te meer omdat het ontbreken van contact met beide ouders schadelijk is voor de ontwikkeling van kinderen. Kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en structuur en kunnen zelf niet overzien wat hun huidige verklaringen en gedragingen voor gevolgen hebben voor hun ontwikkeling en hun verdere omgeving.
De vader concludeert dat er op dit moment geen sprake is van onrust bij de kinderen, welke mede het gevolg is van hun angst voor de vader. Juist het uitblijven van contact met de vader is schadelijk voor hun ontwikkeling. Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat een geforceerd contact alleen maar meer weerstand zou opleveren bij de kinderen.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de hulpverlening eerst aan zet is om te bezien wat de kinderen nodig hebben en hoe hun band met de vader succesvol hersteld kan worden. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte vermeld dat eerst de individuele hulpverlening aan ieder van de betrokkenen op gang dient te komen, daarna de oudercommunicatie en dat pas daarna het contact tussen de vader en de kinderen kan worden opgebouwd. Ook heeft de rechtbank ten onrechte vermeld dat de GI door de schorsing van de omgang in de gelegenheid is om het advies van de raad uit te voeren en dat de gezinsvoogd een rol kan spelen in het regelen van de door partijen benodigde hulpverlening en zij zicht kan houden op de voortgang daarvan.
Juist door het nalaten van de gezinsvoogd zijn de kinderen verder van de vader verwijderd en is het beeld dat de moeder (on)bewust schetst sterker geworden.
De gezinsvoogd heeft - in een periode van één jaar - feitelijk slechts twee gesprekken met de ouders en de kinderen gevoerd. Dit ondanks dat de vader de gezinsvoogd heeft gewezen op de inhoud van de beschikking van de rechtbank en heeft gevraagd om te komen tot contactherstel. Er mist een hulpverleningsplan en er heeft geen onderzoek plaatsgevonden bij de vader. Ook is er niet gewerkt aan de oudercommunicatie en er zijn geen instanties, zoals Sterk Huis of Pro 6, betrokken.
Dit alles maakt dat de vader verzoekt om een verwijzing naar een deskundige instantie zoals Sterk Huis en/of Pro 6. Er kunnen dan trajecten parallel gaan lopen. Vanuit Sterk Huis kan er begeleiding voor de ouders komen en tegelijk kan een traject van KIES voor de kinderen worden opgestart. De moeder kan begeleid worden voor haar angsten en de vader kan verder werken aan het accepteren van de echtscheiding.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat niet is gebleken van ouderonthechting omdat de moeder dergelijke signalen niet laat zien en het verzoek tot onderzoek naar ouderonthechting afgewezen. Tot slot is ten onrechte door de rechtbank overwogen dat er geen aanwijzingen zijn voor ouderverstoting.
De vader benadrukt dat er wel degelijk sprake is van ernstige ouderonthechting. De moeder sluit hem bewust of onbewust buiten. De rechtbank heeft ongemotiveerd overwogen dat daar geen sprake van is. Alle signalen zijn echter aanwezig.
Daarbij komt dat de moeder de kinderen blootstelt aan emotionele verwaarlozing. Haar houding zorgt ervoor dat de kinderen zich verwijderd hebben van de vader. De moeder ondersteunt de kinderen in het volledig afwijzen van de vader en plaatst zichzelf en de kinderen daardoor boven de vader. Zij is niet geloofwaardig in haar stelling dat zij de omgang tussen de vader en de kinderen nooit heeft gefrustreerd. De moeder onderneemt immers geen actie met betrekking tot hulpverlening voor de kinderen of het herstellen van de omgang. De kinderen moeten daarom uit de invloedsfeer van de moeder worden gehaald.
3.9.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Zij had geen aandeel in de escalatie op 20 januari 2018 die aanleiding was om de omgang tussen de vader en de kinderen op te schorten. Het waren derden die de politie hebben ingeschakeld. Ook heeft zij geen spanning gecreëerd om de omgang van de vader en de kinderen te kunnen ontzeggen. De vader miskent zijn eigen rol in de gebeurtenissen.
De moeder heeft bovendien, ook na haar melding bij Veilig Thuis in september 2017, meegewerkt aan de omgang. Zij heeft zo lang mogelijk haar medewerking aan de omgang gegeven, waarbij zij praktische problemen zoveel mogelijk zelf heeft proberen op te lossen.
De moeder betwist bovendien dat zij naar de kinderen een negatief beeld van de vader schetst of geschetst heeft.
Op dit moment is er veel onrust in het leven van de kinderen, onder meer als gevolg van de angst die zij voor de vader hebben. Het mogelijk contact (moeten) hebben met de vader levert bij de kinderen spanning op, wat een schadelijk effect heeft op hun ontwikkeling. De rechtbank verwijst terecht naar de voorgeschiedenis die laat zien dat contact, niet geforceerd, eerder al tot bedoelde spanning heeft geleid.
Anders dan de vader aanvoert, meent de moeder dat de gezinsvoogd wel naar eer en geweten heeft geprobeerd grip te krijgen op de situatie maar dat ook zij weerstand heeft gezien bij de kinderen. Voordat aan de verbetering van de relatie tussen de vader en de kinderen en aan hervatting van het contact kan worden gewerkt, dienen de kinderen daar wel open voor te staan. Deze situatie is nog niet bereikt. De gezinsvoogd meende terecht dat de omgang heel zorgvuldig tot stand zou moeten worden gebracht.
Er is geen sprake van de door de vader beschreven ouderverstoting, integendeel. De moeder heeft steeds willen meewerken aan de contactregeling tussen de vader en de kinderen.
Zij informeert de vader bovendien maandelijks schriftelijk over de kinderen.
Er dient voor de vader persoonlijke hulpverlening te komen, waarbij de nadruk dient te liggen op hoe de vader zich anders leert uiten en opstellen, waardoor hij vervolgens hopelijk weer contact kan opbouwen met de kinderen.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Er zijn in de onderhavige zaak geen concrete aanwijzingen voor ouderonthechting dan wel ouderverstoting. Door en namens de vader lijkt hier de theorie naar eigen hand te worden gezet. Daarbij komt dat er bij toepassing van de theorie sprake dient te zijn geweest van een in de basis goede band tussen de vader en de kinderen. In het raadsrapport heeft de vader zelf al aangegeven dat de relatie tussen hem en de kinderen al voor de echtscheiding aangetast was. Ook kunnen kinderen zelf valide redenen hebben om de omgang af te wijzen. De raad bestempelt de overlegde WhatsApp-berichten van de vader aan de kinderen als emotionele mishandeling. De vader geeft steeds aan wat hem is aangedaan. Hij legt zo de last bij de kinderen neer en dat is niet wat kinderen nodig hebben van ouders. Zo worden de rollen van het kind en de ouder omgekeerd. Kinderen moeten echter onbelemmerd kunnen opgroeien.
Zoals beschreven in het raadsrapport van 17 september 2018 dienen de ouders eerst hulp voor zichzelf te zoeken. Met name geldt voor de vader dat hij een persoonlijkheidsonderzoek dient te ondergaan, nu dit een positieve bijdrage kan leveren in het vinden van een oplossing ten behoeve van het contactherstel tussen de vader en de kinderen en de samenwerking tussen de ouders.
Er moeten stappen worden gezet door de vader; hij dient zich in te spannen om de situatie anders te benaderen.
3.11.
De GI voert in het verweerschrift - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft een terechte beslissing genomen ten aanzien van het contact van de kinderen met de vader. De GI heeft, op grond van de grote weerstand bij de kinderen tegen contact met de vader, ervoor gekozen hen niet direct te confronteren met trauma sensitieve situaties.
De contacten tussen de kinderen en de gezinsvoogd riepen zeer heftige emoties op bij beide kinderen. Contact met de gezinsvoogd associeerden de kinderen met dwang tot contact met de vader. Dit had een negatief effect op hun welzijn.
De GI heeft zich sinds de start van de ondertoezichtstelling gefocust op contactherstel en heeft geconstateerd dat de contra-indicaties voor direct contact met de vader niet op te heffen waren, gezien de grote weerstand en de angst van de kinderen. Zij hebben schade ondervonden door het gedrag van de vader. De vader ontkent alles wat de kinderen zeggen. Dit zorgt voor nog meer boosheid bij de kinderen en heeft er dus niet voor gezorgd dat er enige opening voor contact ontstond. Hierdoor voelde de GI zich genoodzaakt om prioriteit te geven aan het creëren van rust voor de kinderen en het aansluiten bij het tempo van de kinderen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Hoofdverblijfplaats
3.13.
Sinds de echtscheiding hebben de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder. Tussen de vader en de kinderen was er op regelmatige basis contact. Het contact tussen de vader en de kinderen is begin 2018 na een escalatie tijdens een contactmoment bij de vader opgeschort. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] werd vervolgens een ernstige ontwikkelingsbedreiging gezien, gelet op hun negatieve gevoelens en angst voor vader. Deze bedreiging was reden voor een ondertoezichtstelling medio december 2018.
Hoewel er in het kader van de ondertoezichtstelling door de GI serieuze pogingen zijn gedaan om toe te werken naar een contactherstel tussen de vader en de kinderen, is dit niet gelukt. De contra-indicaties voor direct contact tussen de kinderen en de vader waren volgens de GI niet op te heffen gezien de grote weerstand en angst bij de kinderen. Ook de inzet van een kindercoach, tijdens de verlenging van de ondertoezichtstelling, heeft hierin geen verandering gebracht. Uit het verslag van deze kindercoach van medio augustus 2020 blijkt dat de kinderen angst hebben voor de vader en herinneringen hebben welke als traumatisch zijn ervaren. De kinderen hebben volgens de kindercoach op dit moment geen ruimte voor contact met vader. Zij hebben behoefte aan rust.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen een wijziging van hun hoofdverblijfplaats zoals door de vader verzocht.
Onderzoek naar ouderonthechting en/of ouderverstoting
3.14.
De vader heeft de kinderen na de echtscheiding van de ouders op verschillende manieren ernstig belast. Hij heeft tegenover de raad erkend dat hij jegens de kinderen slecht sprak over de moeder. Verder worden de door hem aan de kinderen (met name aan [minderjarige 1] ) verstuurde WhatsApp-berichten door de raad gezien als emotionele mishandeling van de kinderen. De vader heeft steeds benoemd wat hem door de moeder en haar vriend is aangedaan, waardoor hij de rol van ouder en kind heeft omgekeerd. Daaruit is te begrijpen dat de kinderen zich geen raad hebben geweten en zich in nood van de vader hebben afgekeerd. Ter mondelinge behandeling van het hof lijkt bij de vader het besef van zijn aandeel in deze geschiedenis nog vrijwel geheel te ontbreken.
Gebleken is anderzijds dat de moeder op verschillende manieren heeft geprobeerd om, ondanks groeiende weerstand bij de kinderen, het contact tussen de vader en de kinderen zoveel mogelijk doorgang te laten vinden.
Het hof ziet dan ook geen grond om een deskundigenonderzoek te bevelen zoals door de vader subsidiair verzocht.
Zorgregeling
3.15.
In het raadsrapport van 17 september 2018 is onder meer beschreven dat het van belang is dat de vader een persoonlijkheidsonderzoek ondergaat om zicht te krijgen op zijn (on)mogelijkheden en dat daarna voor de vader de juiste hulpverlening kan worden bepaald, welke hem een mogelijkheid kan bieden tot beter aansluiten bij de kinderen. Het hof volgt de visie van de raad en verwijst daartoe naar hetgeen hierboven reeds is overwogen omtrent hoofdverblijf en deskundigenonderzoek. In de gegeven omstandigheden is het niet in het belang van de kinderen dat een zorgregeling wordt opgelegd.
Slotsom
3.16.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover door de vader bestreden, bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep afwijzen.
Proceskosten
3.17.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 28 januari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.