ECLI:NL:GHSHE:2021:234

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.274.338_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in hoger beroep met schending van waarheids- en volledigheidsplicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door verzoekster, de zus van de moeder, tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder, die 88 jaar oud en dementerend is, heeft vier kinderen: verzoekster, verweerder 1, verweerder 2 en belanghebbende. De kantonrechter had verweerder 1 en verweerder 2 benoemd tot bewindvoerders en mentoren over de moeder. Verzoekster was echter niet als belanghebbende in de procedure betrokken, wat leidde tot haar hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat hoewel verzoekster niet als belanghebbende was gehoord, zij haar standpunt in hoger beroep kon inbrengen. Het hof oordeelt dat de benoeming van verweerder 1 en verweerder 2 tot bewindvoerder en mentor niet onterecht is, ondanks de bezwaren van verzoekster. Het hof heeft echter wel geoordeeld dat verweerder 1 en verweerder 2 de waarheids- en volledigheidsplicht hebben geschonden door verzoekster niet te vermelden, wat heeft geleid tot extra kosten voor haar. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar verweerders veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die door hun handelen zijn ontstaan. De proceskosten zijn vastgesteld op € 2.486,-, waarvan ieder verweerder € 621,50 aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 januari 2021
Zaaknummer: 200.274.338/01
Zaaknummers eerste aanleg: 7823536 OV VERZ 19-5430
8145000 OV VERZ 19-8224
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] , België,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A.C. Kool,
tegen
[verweerder 1],
wonende te [woonplaats] , België,
en
[verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder 1] respectievelijk [verweerder 2] ,
advocaat: mr. J.C.M. Berbée - Koningsbruggen.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de moeder] , wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder;
- [belanghebbende] , hierna te noemen: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 november 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 februari 2020, heeft [verzoekster] verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de benoeming van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerders en mentoren, althans [verweerder 1] en [verweerder 2] als zodanig te ontslaan en:
primair: I. [verzoekster] te benoemen tot bewindvoerder en mentor over (de goederen van) de moeder;
subsidiair: II. een professionele bewindvoerder en mentor ten behoeve van de moeder te
benoemen;
zowel primair als subsidiair:
- III. te bepalen dat [verweerder 1] en [verweerder 2] binnen twee weken na benoeming van de opvolgende bewindvoerder rekening en verantwoording afleggen over het door hen gevoerde beheer en/of bewind over het vermogen van de moeder aan de opvolgend bewindvoerder met onderbouwende stukken, althans aan de kantonrechter;
- IV. te bepalen dat [verweerder 1] en [verweerder 2] binnen twee weken na de beschikking waarbij de opvolgend bewindvoerder is benoemd, alle administratieve bescheiden behorende tot en/althans betrekking hebbende op het onder bewind gestelde vermogen van de moeder afgeven aan de opvolgend bewindvoerder onder de oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per dag of dagdeel dat [verweerder 1] en [verweerder 2] na ommekomst van de twee weken met de bedoelde afgifte van de stukken in gebreke zijn;
- V. [verweerder 1] en [verweerder 2] in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2020, hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] verzocht het door [verzoekster] ingestelde hoger beroep als ongegrond en onbewezen af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen zo nodig onder aanvulling van gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. L.M.M. Loerakker, die waarnam voor mr. Kool;
- [verweerder 1] en [verweerder 2] , bijgestaan door mr. Berbée - Koningsbruggen.
2.3.1.
[belanghebbende] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.3.2.
Op 14 december 2020 heeft de voorzitter de moeder telefonisch gehoord, in aanwezigheid van [verweerder 2] (fysiek bij de moeder) en [verzoekster] (telefonisch). Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gehoor zakelijk weergegeven.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van het horen van de moeder in eerste aanleg op 31 oktober 2019;
  • de overige stukken van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 9 maart 2020 en op 16 maart 2020;
  • de brief met bijlagen van mr. Loerakker van 1 december 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van [verweerder 1] en [verweerder 2] van
3 december 2020.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder is 88 jaar oud en dementerend. Zij woont sinds augustus 2020 in een verpleeghuis in [plaats] .
De moeder heeft vier kinderen: [verzoekster] , [verweerder 1] , [verweerder 2] en [belanghebbende] .
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter over de goederen die de moeder als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en tevens ten behoeve van de moeder een mentorschap ingesteld, met benoeming van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerders en mentoren.
3.3.
[verzoekster] kan zich met deze beschikking voor zover het betreft de persoon van de benoemde bewindvoerders en mentoren niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] haar primaire verzoek ingetrokken. Zij wil zelf niet tot bewindvoerder en mentor benoemd worden.
De standpunten
3.4.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De kantonrechter heeft [verzoekster] ten onrechte niet als belanghebbende gehoord. [verweerder 1] en [verweerder 2] hadden [verzoekster] als belanghebbende in hun verzoekschrift moeten vermelden. Zij hebben met opzet [verzoekster] buiten deze procedure gehouden.
Verder bestaan er wel degelijk bezwaren tegen de benoeming van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerder en mentor. Zij zijn daarvoor ongeschikt. [verweerder 1] heeft zich nooit ingelaten met de zorg voor de moeder, [verweerder 2] pas sinds 2015. [verweerder 2] was wel gemachtigd tot de bankrekeningen van de moeder en was in het bezit van haar pinpas. Er verdween in die periode geld van de rekening van de moeder door pinopnames. [verzoekster] vermoedt dat [verweerder 2] dit geld heeft gepind. Ook verrichtte [verweerder 2] vanuit de bankrekening van de moeder transacties naar de rekening van haar echtgenoot, wiens onderneming bijna failliet was, en maakte zij bankafschriften van de moeder weg. [verzoekster] vreest dat [verweerder 1] en [verweerder 2] misbruik zullen maken van de gezondheids- en afhankelijkheidssituatie van de moeder. [verzoekster] heeft sinds 2002 geen inzicht meer gekregen in de financiële zaken van de moeder en zij heeft geen vertrouwen in [verweerder 1] en [verweerder 2] als bewindvoerder en mentor.
Verder zijn er nog enkele incidenten die aantonen dat [verweerder 1] en [verweerder 2] niet geschikt zijn als bewindvoerder en mentor. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben geprobeerd de moeder na haar ziekenhuisopname in mei 2019 tegen haar wil te laten opnemen in een verzorgingshuis, terwijl de dementiecoach had aangegeven dat het in het belang van de moeder was om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Ook hebben zij tegen een buurvrouw van de moeder die al lange tijd veel zorg leverde aan de moeder, gezegd dat haar hulp niet meer nodig was. Verder heeft [verweerder 2] alle lijf- en familiesieraden van de moeder zonder overleg weggenomen. Bovendien zijn [verweerder 1] en [verweerder 2] maar beperkt beschikbaar voor de moeder.
Tenslotte wordt [verzoekster] door [verweerder 1] en [verweerder 2] geïsoleerd van de moeder, terwijl de moeder het fijn vindt wanneer [verzoekster] op bezoek komt. [verzoekster] wordt ook niet voldoende geïnformeerd over de gezondheidssituatie van de moeder.
De familiaire relatie tussen de kinderen van de moeder is zeer bekoeld. Er is veel onderling wantrouwen. De moeder merkt dat er onrust tussen de kinderen is. Er dient een externe professionele bewindvoerder en mentor benoemd te worden.
3.5.
[verweerder 1] en [verweerder 2] voeren in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Abusievelijk is [verzoekster] tijdens de procedure bij de rechtbank niet als belanghebbende opgeroepen. Zij kan in hoger beroep haar standpunt alsnog kenbaar maken.
Verder is de benoeming van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerder en mentor in het belang van de moeder. De verwijten die [verzoekster] aan hen maakt zijn ongegrond en onterecht. [verweerder 1] heeft zich in het verleden wel degelijk ingelaten met de zorg voor de moeder.
Derden zoals de buurvrouw en anderen hebben geld gepind van de rekening van de moeder.
Rechtstreekse betaling van de bankrekening van de moeder aan het ziekenhuis in België waar de moeder behandeld werd, was via internet niet mogelijk. Daarom heeft [verweerder 2] het geld
eerst overgemaakt naar de rekening van haar en haar echtgenoot. Het vermogen van
de moeder is de laatste jaren niet minder geworden. Op advies van de zorgcoach is na de ziekenhuisopname van de moeder in mei 2019 nagedacht over een tijdelijke opname van de moeder in een verzorgingshuis, maar die opname is niet doorgegaan. De buurvrouw van de moeder was 70 jaar oud en was fysiek niet meer in staat om de moeder mantelzorg te verlenen. In overleg met de moeder heeft [verweerder 2] de sieraden van de moeder
opgeborgen in een kluis. Tot slot betwisten [verweerder 1] en [verweerder 2] met klem dat zij de moeder isoleren van [verzoekster] . [verzoekster] kan de moeder op elk moment bezoeken en zij heeft regelmatig telefonisch contact met haar. Ook wordt [verzoekster] geïnformeerd over de situatie van de moeder. De reden dat bezoek van [verzoekster] bij de moeder op dit moment moeilijk is, is gelegen in de coronamaatregelen en de strenge regels die het verpleeghuis waar de moeder verblijft hanteert. Ook [verweerder 1] kan op dit moment hierdoor de moeder niet bezoeken.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben als bewindvoerder en mentor de hulpverlening aan de moeder op een goede manier vorm gegeven. De moeder maakt het goed.
[verweerder 1] en [verweerder 2] achten benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor niet aangewezen. Deze heeft minder tijd voor de moeder dan [verweerder 1] en [verweerder 2] . Bovendien zijn laatstgenoemden in staat om zo nodig sneller in actie te komen dan een professional. Ten slotte bestaat er ook een wettelijke voorkeur om iemand uit de directe omgeving van de betrokkene tot bewindvoerder en mentor te benoemen.
Het oordeel van het hof
3.6.1.
De grief van [verzoekster] dat de kantonrechter haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft gehoord kan niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. Weliswaar hebben [verweerder 1] en [verweerder 2] nagelaten om [verzoekster] als belanghebbende in het inleidend verzoekschrift te vermelden en heeft de kantonrechter [verzoekster] ten onrechte niet als belanghebbende gehoord, maar het hoger beroep dient er mede toe om fouten en onvolkomenheden uit de procedure in de eerste aanleg te herstellen. [verzoekster] heeft in hoger beroep haar standpunt over het inleidend verzoek naar voren kunnen brengen. Deze grief slaagt niet.
3.6.2.
Niet in geschil is dat de moeder vanwege haar lichamelijke of geestelijke toestand niet langer in staat is om zelf haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk te behartigen, waardoor benoeming van een bewindvoerder en mentor noodzakelijk is.
Ter discussie staat of [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerder en mentor benoemd moeten worden of een professional.
In de wet (artikel 1:435 lid 4 BW en artikel 1:452 lid 4 BW) staat dat bij voorkeur een van de kinderen tot bewindvoerder en mentor benoemd wordt. Het hof ziet geen reden om van deze wettelijke voorkeur af te wijken en een professionele bewindvoerder en mentor te benoemen.
[verzoekster] heeft een aantal bezwaren naar voren gebracht dat zou maken dat [verweerder 1] en [verweerder 2] ongeschikt zijn om als bewindvoerder en mentor ten behoeve van de moeder te fungeren. Deze bezwaren zijn echter niet, althans onvoldoende, onderbouwd. [verweerder 1] en [verweerder 2] hebben in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling deze bezwaren gemotiveerd weersproken. Zij hebben over een aantal punten een uitleg gegeven en duidelijkheid verschaft. Het hof gaat dan ook aan deze bezwaren voorbij. Ook de vrees van [verzoekster] dat [verweerder 1] en [verweerder 2] als bewindvoerder en mentor misbruik zullen maken van de gezondheids- en afhankelijkheidssituatie van de moeder is gemotiveerd weersproken en kan bij gebrek aan concrete feiten of omstandigheden die deze vrees aannemelijk kunnen maken niet als een relevant argument tegen de benoeming van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerder en mentor
worden aangemerkt. Ten slotte is voor het hof voldoende duidelijk geworden dat - anders dan [verzoekster] heeft aangevoerd - [verweerder 1] en [verweerder 2] als bewindvoerder en mentor op geen enkele wijze in de weg staan aan het contact tussen de moeder en [verzoekster] . Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat [verweerder 1] en [verweerder 2] niet als een goed bewindvoerder en mentor ten behoeve van de moeder hebben gefunctioneerd of dat de zorg voor de moeder op enigerlei wijze in het gedrang is gekomen. Al met al is het hof van oordeel dat niet gebleken is van gerechtvaardigde bezwaren tegen de benoeming van [verweerder 1] en [verweerder 2] tot bewindvoerder en mentor ten behoeve van de moeder. Daar komt nog bij dat het hof de benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor voor de moeder minder wenselijk vindt, nu het risico bestaat dat de moeder, vanwege haar dementie, minder goed zal kunnen samenwerken en communiceren met voor haar totaal onbekende personen.
3.7.
Nu uit het voorgaande volgt dat de grieven van [verzoekster] niet slagen, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Aangezien geen opvolgend bewindvoerder en mentor wordt benoemd, komt het hof niet toe aan behandeling van de onder III en IV gedane verzoeken.
3.8.
Het hof hecht er aan om nog het volgende op te merken. Niet ter discussie staat dat de verhouding tussen [verzoekster] en de andere drie kinderen van de moeder conflictueus is en dat er sprake is van onderling wantrouwen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof in het belang van de moeder bij partijen de mogelijkheid beproefd om dit conflict door middel van mediation uit te werken. Er is echter geen gezamenlijk commitment voor mediation ontstaan. Het hof blijft wel bij dit advies.
Proceskosten
3.9.
Dit is een familiezaak. In een familiezaak is het gebruikelijk dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In deze zaak echter zal het hof het verzoek van [verzoekster] om [verweerder 1] en [verweerder 2] in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen deels inwilligen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [verweerder 1] en [verweerder 2] niet bij vergissing maar bewust [verzoekster] niet als belanghebbende in het inleidend verzoekschrift hebben vermeld. Hiermee hebben zij de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geschonden. Het hof acht het van fundamenteel belang dat in een zaak als deze alle broers en zussen in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord. Nu [verzoekster] door de handelwijze van [verweerder 1] en [verweerder 2] geen gebruik heeft kunnen maken van de laagdrempelige en relatief goedkope rechtsgang in eerste aanleg bij de kantonrechter, was zij genoodzaakt teneinde verweer te kunnen voeren om in hoger beroep te gaan, waardoor zij extra kosten heeft moeten maken.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding om daaraan de geraden gevolgtrekking te verbinden om [verweerder 1] en [verweerder 2] te veroordelen in de helft van de proceskosten in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoekster] gevallen. Het hof stelt deze kosten uitgaande van het liquidatietarief, 2 punten x tarief 2, in hoger beroep vast op € 2.148,-, vermeerderd met het griffierecht van € 338,- komt dit uit op een totaalbedrag aan proceskosten van
€ 2.486,-. Dit betekent dat [verweerder 1] en [verweerder 2] ieder een kwart, zijnde € 621,50, aan [verzoekster] dienen te vergoeden.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 november 2019;
veroordeelt [verweerder 1] en [verweerder 2] , verweerders in hoger beroep, ieder in een kwart van de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verzoekster] , verzoekster in hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 338,- voor griffierecht en op € 2.148,-, voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, derhalve tot betaling aan [verzoekster] van € 621,50 per persoon;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en
C.A.R.M. van Leuven en is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.