ECLI:NL:GHSHE:2021:2339

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
20-000824-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en vernieling met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en vernieling. De feiten vonden plaats op 16 augustus 2016 in Venlo, waar de verdachte met een mes een zwaaiende beweging maakte in de richting van [slachtoffer 1], wat resulteerde in een steekwond en een klaplong. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de straf aangepast naar 18 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk, en heeft de proeftijd vastgesteld op 3 jaar. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] B.V. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn integraal toegewezen, met inbegrip van wettelijke rente. Het hof heeft de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het recidiverisico van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000824-17
Uitspraak : 5 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 maart 2017, parketnummer 03-659304-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-039959-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de onder 1 primair impliciet subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten bewezenverklaard en deze gekwalificeerd als ‘poging tot doodslag’ (feit 1) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (feit 2). De rechtbank heeft verdachte hiervoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 20 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel zijn – naast de algemene voorwaarden – kort samengevat de volgende bijzondere voorwaarden verbonden:
  • een meldplicht voor verdachte bij de Reclassering Nederland;
  • een verplichting om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich op te laten nemen in FPK de Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling voor maximaal de duur van 1 jaar, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, en het verlenen van zijn medewerking aan een daaropvolgend ambulant behandeltraject, indien de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • een verbod om drugs en alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarden zal worden ondersteund worden door middel van urinecontroles.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is toegewezen tot een bedrag van € 1.581,38 ( het hof leest € 1.581,
18als een kennelijke verschrijving gelet op pagina 10 van het vonnis), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het meer gevorderde aan materiële schade is afgewezen en de benadeelde partij is voor het overig gevorderde immateriële deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V. is integraal toegewezen tot een bedrag van € 494,38, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het inbeslaggenomen mes (goednummer 830692) is onttrokken aan het verkeer.
Tot slot heeft de rechtbank op de vordering tot tenuitvoerlegging beslist dat de proeftijd, bepaald bij vonnis van de politierechter te Limburg d.d. 12 mei 2015 (parketnummer 03/039959-15), met één jaar wordt verlengd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] duurt, voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen (te weten voor een bedrag van € 1.581,38), van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Derhalve is de vordering tot schadevergoeding slechts aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover deze door de rechtbank is toegewezen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren conform de bewezenverklaring van de rechtbank;
  • de verdachte strafbaar zal verklaren;
  • de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest;
  • aan het voorwaardelijke strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden zal verbinden:
o reclasseringstoezicht- en begeleiding, met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname bij FPP De Horst;
o een contactverbod met [slachtoffer 1] en [getuige 1] ;
o een alcohol- en drugsverbod;
  • de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen zoals de rechtbank heeft gedaan, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • het inbeslaggenomen mes verbeurd zal verklaren;
  • ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (03-039959-15), indien mogelijk, de proeftijd zal verlengen.
De raadsman van de verdachte heeft:
  • ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak bepleit en subsidiair bepleit dat het hof de verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op noodweer;
  • zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • een strafmaatverweer gevoerd;
  • bepleit dat het hof de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding;
  • ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V. bepleit dat het hof zal beslissen conform de rechtbank;
  • ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (03-039959-15) bepleit dat het hof de proeftijd zal verlengen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes stekende, zwaaiende en/of slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van, althans tegen/in, het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] een steekwond in zijn (boven)lichaam heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 te Venlo aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in het (boven)lichaam en/of een klaplong heeft toegebracht door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes stekende, zwaaiende en/of slaande bewegingen te maken in de richting van, althans tegen/in, het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] ;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes stekende, zwaaiende en/of slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van, althans tegen/in, het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] een steekwond in zijn (boven)lichaam heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 augustus 2016 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen bewijs voorhanden is dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat verdachte van dit onderdeel onder 1 primair (impliciet primair) dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 16 augustus 2016 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes een zwaaiende of slaande beweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] een wond in zijn bovenlichaam heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 augustus 2016 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit toebehorende aan [bedrijf] heeft vernield;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 primair
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 augustus 2016, dossierpagina’s 108-110, betreffende verklaring van T. ( [slachtoffer 1] ) M.B. Kleintjens, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 108)
Op 16 augustus 2016 omstreeks 01.30 uur ben ik naar café In den Dorstigen Haen gegaan.
(dossierpagina 109)
Op enig moment hoorde ik een harde knal. Ik zag dat de ruit van de voordeur/hoofdingang gesneuveld was. Ik wist bijna zeker dat [verdachte] dit had gedaan. Ik heb [verdachte] opgebeld. Op enig moment kreeg ik hem aan de lijn. Hij gaf aan dat ik maar moest komen, dat ik naar de Maas moest komen. Ik moest [getuige 1] meenemen. [getuige 1] heeft [getuige 2] gebeld. Tijdens het WhatsApp-gesprek met [verdachte] bleek dat hij nog gewoon thuis was. We zijn vervolgens met zijn drieën naar het adres van [verdachte] gelopen.
[verdachte] kwam naar beneden gelopen. Hij maakte de centrale toegangsdeur open. Op dat moment haalde ik uit met mijn tot vuist gebalde rechterhand. Ik zag dat [verdachte] ook uithaalde met zijn hand. Ik werd geraakt aan mijn linkerzijde. Ik voelde dat ik geraakt werd. Ik stapte achteruit en kreeg nog een klap. Vervolgens gooide hij de deur dicht.
Wij zijn weggelopen, echter zag ik ineens een rode vlek op mijn lichtblauwe blouse. Ik hoorde ook [getuige 1] en [getuige 2] zeggen dat [verdachte] een mes had. In het ziekenhuis bleek ik een steekwond in mijn linkerzij te hebben. Net onder mijn oksel. Hierdoor heb ik tevens een klaplong gekregen.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 augustus 2016, dossierpagina’s 35-38, betreffende de verklaring van [getuige 1] , voor zover inhoudende:
(dossierpagina 37)
Ongeveer 10 minuten vóórdat ik 112 belde, kwamen [slachtoffer 1] , [getuige 2] en ik aan bij de woning van [verdachte] .
[verdachte] kwam naar beneden en opende de centrale voordeur. Meteen op het moment dat [verdachte] de deur opende, pakte [slachtoffer 1] met zijn linkerhand deze deur vast en sloeg hij met zijn gebalde rechtervuist in de richting van [verdachte] . Ik kon niet goed zien of [slachtoffer 1] [verdachte] geraakt heeft, maar als hij hem heeft geraakt dan niet hard, want ik zag geen impact. Beiden stonden in de deuropening en stonden minder dan een halve meter bij elkaar vandaan. Ik zag dat [verdachte] meteen hierop een of twee keer opzettelijk met zijn rechterarm in de richting van [slachtoffer 1] sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] een stap naar achteren maakte en zag toen dat [verdachte] in zijn rechterhand een groot keukenmes vasthield. Hij hield dit mes omhoog, met de punt van het lemmet omhoog gericht. Ik zag dat dit een soort koksmes was. Het lemmet was van metaal. Het heft was zwart van kleur met aan de zijkant twee zilverkleurige punten.
(dossierpagina 38)
Ik zag dat [verdachte] toen de centrale deur dichttrok.
Ik zag dat [slachtoffer 1] wegliep. [getuige 2] en ik liepen achter hem aan. Ik zag dat [slachtoffer 1] halverwege de Dokter Blumenkampstraat bleef staan en zijn linkerzij vastgreep. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen: “Oh volgens mij ben ik gestoken”. Ik zag op zijn blouse, ter hoogte van zijn onderste linker ribben, een rode bloedvlek. Ik heb toen meteen 112 gebeld.
3.
Een geschrift inhoudende medische informatie met betrekking tot [slachtoffer 1] d.d. 13 september 2016, opgemaakt door forensisch geneeskundige C.J. van Leeuwen, dossierpagina 58, voor zover inhoudende:
1. Welk letsel heeft u waargenomen bij bovengenoemd persoon?
Een snijverwonding borstkas links, onderliggend blijkt een klaplong
(…)
2. Datum waarop voornoemd persoon werd onderzocht:
16 augustus 2016.
4.
Een geschrift inhoudende een letselrapportage met betrekking tot [slachtoffer 1] d.d. 30 augustus 2016, opgemaakt door forensisch arts J. van Gastel, dossierpagina’s 55-56, voor zover inhoudende:
(dossierpagina 55)
De heer [slachtoffer 1] heeft
- een huidverwonding in zijn linkerzijde, liggend ongeveer haaks op de mediaanlijn van de linker oksel en ter hoogte van de vijfde rib. De wond heeft een lengte van 2,5 cm. Heeft gladde randen, gaat naar de rugzijde over in een rode huidkras van circa 1 cm. De diepte van de wond is vast te stellen op ten minste 3-4 cm.
(…)
(dossierpagina 56)
Het geconstateerde letsel in de linkerflank onder de oksel lijkt op een steek-/snijwond met mooie gladde randen. Gezien de gladde wondranden en ook de gladde scheiding van het dieper liggende onderhuidse weefsel lijkt het letsel toegebracht door een scherp, snijdend en relatief smal voorwerp.
Conclusie:
Het is zeer veel waarschijnlijker dat het letsel dat de klaplong heeft veroorzaakt toegebracht is met een mes zoals beschreven, dan dat het letsel door een ander scherp voorwerp zoals een glasscherf zou zijn veroorzaakt.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2016, dossierpagina 50, betreffende het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , voor zover inhoudende:
Op 17 augustus 2016 hebben wij met toestemming van [verdachte] de woning aan de Dokter Blumenkampstraat 35 te Venlo ter inbeslagname betreden. [verdachte] verklaarde tijdens zijn verhoor dat het mes wat door hem werd gebruikt op de plaats delict zou liggen in de linkerlade van het keukenblok van zijn woning. Hij verklaarde dat het ging om een vleesmes met een zwart heft. In de linkerlade van het keukenblok troffen wij een vleesmes met een zwart heft aan. Dit mes werd inbeslaggenomen.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 februari 2017, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:
Midden in de nacht van 16 augustus 2016 werd aan de intercom aangebeld. Ik ben naar het balkon gelopen en zag dat er drie personen voor de deur stonden: [slachtoffer 1] , [getuige 1] en [getuige 2]
(het hof begrijpt: [getuige 2] ).
Ik ben naar beneden gegaan. Ik had een mes mee naar beneden genomen. Het betrof een keukenmes dat ik uit de keukenlade heb gepakt. Ik had het mes vast in mijn rechterhand.
Ik voelde meteen een klap nadat ik de deur had geopend. Ik heb daarop met mijn armen gezwaaid. Ik heb [slachtoffer 1] weggeduwd met het mes in mijn handen. Ik heb een zwaaiende beweging gemaakt. Wij stonden op dat moment dicht bij elkaar en het was een redelijk groot mes.
Ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde feit volstaat het hof, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, met de volgende opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Het proces-verbaal van aangifte namens [bedrijf] d.d. 16 augustus 2016, dossierpagina’s 95-96, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] ;
De bekennende verklaringen van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 februari 2017 en in hoger beroep d.d. 21 juni 2021.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter zake van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat het letsel bij [slachtoffer 1] is toegebracht met een mes. Op basis van het dossier kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten dat het letsel op een andere manier is ontstaan, zoals door het intrappen van een ruit van de toegangsdeur.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 augustus 2016 te Venlo met een mes in zijn hand een zwaaiende (zo verklaart verdachte) of slaande (zo verklaren [getuige 1] en [slachtoffer 1] ) beweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] .
Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat [slachtoffer 1] de verwonding aan de linkerzijde van zijn bovenlichaam op een andere wijze heeft opgelopen, zoals door het trappen door de ruit van de toegangsdeur. Het hof acht het allereerst onaannemelijk dat [slachtoffer 1] met een enkele trap door de ruit een verwonding onder zijn oksel met een klaplong als gevolg heeft opgelopen. Bovendien ontbreken aanwijzingen, zoals bijvoorbeeld bloed op de glasscherven, die dit scenario ondersteunen. Voorts past dit scenario niet bij de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] en de verdachte zelf. Tot slot heeft de forensisch arts die de verwondingen van [slachtoffer 1] heeft onderzocht, geconcludeerd dat het, gelet op de kenmerken van de verwonding in de borst, zeer veel waarschijnlijker is dat dit letsel is toegebracht met een mes dan dat het letsel door een ander scherp voorwerp, zoals een glasscherf, is zijn veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer pas enige tijd na de confrontatie met verdachte constateerde dat hij een bloedende wond ter hoogte van zijn borst had, leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof overweegt dat het maken van een zwaaiende of slaande beweging met een scherp en puntig voorwerp als een keukenmes/vleesmes ter hoogte van de borstkas van het slachtoffer – terwijl het slachtoffer en verdachte in gevecht zijn en zich vlakbij elkaar bevinden – naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een persoon vitale organen bevinden, zoals het hart en de longen, alsmede vitale (slag)aders, en dat een verwonding aan dergelijke vitale delen tot de dood van een persoon kan leiden. Verdachte moet zich, evenals ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest van die aanmerkelijke kans. Door desalniettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] daardoor zou komen te overlijden.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien– wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman van de verdachte heeft ter zake van het onder 1 ten laste gelegde een beroep op noodweer gedaan en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat sprake was van een noodweersituatie, waarin verdediging door verdachte tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf noodzakelijk was. Verdachte werd midden in de nacht bij zijn flat opgezocht door drie personen, waaronder [slachtoffer 1] . Deze personen nodigden hem uit om naar beneden te komen. Toen hij vervolgens naar beneden kwam en de deur van het portiek opende, werd verdachte meteen door [slachtoffer 1] geslagen. Verdachte kon zich niet aan de aanranding onttrekken. Onder die gegeven omstandigheden is het maken van een zwaaiende/afwerende beweging met het mes door verdachte als proportioneel te bestempelen.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdediging noodzakelijk en de gekozen wijze van verdediging geboden moet zijn (de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit).
Uit het dossier volgt dat aangever, op het moment dat verdachte zelf de deur van zijn portiek opende, direct met zijn tot vuist gebalde rechterhand in de richting van verdachte heeft geslagen. Naar het oordeel van het hof levert de hiervoor beschreven klap die [slachtoffer 1] onmiddellijk na het openen van de deur aan verdachte heeft uitgedeeld, een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Onder de gegeven omstandigheden kan niet worden gesteld dat verdachte zich aan de aanranding door aangever had kunnen en moeten onttrekken.
Naar het oordeel van het hof is echter niet aannemelijk geworden dat de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. Dat [slachtoffer 1] , op het moment dat hij met zijn rechterhand uithaalde, met zijn linkerhand de keel/nek van verdachte vasthield, zoals verdachte heeft verklaard, vindt geen steun in de overige inhoud van het dossier. Zowel [slachtoffer 1] – die in zijn lezing omtrent de gebeurtenissen ook belastend heeft verklaard over zijn eigen aandeel – als [getuige 1] – die kort na het feit een zeer uitvoerige en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd – hebben hier niet over verklaard. Integendeel, volgens [getuige 1] pakte [slachtoffer 1] met zijn linkerhand de deur vast op het moment dat verdachte deze deur opende.
Het hof is van oordeel dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd – het van korte afstand maken van een zwaaiende of slaande beweging met een groot vleesmes/keukenmes in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] , waardoor een forse snijwond in de borstkas en een klaplong zijn toegebracht – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding van [slachtoffer 1] , bestaande uit het eenmaal slaan met een blote vuist in de richting van verdachte. Onder de gegeven omstandigheden had van verdachte in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hierboven beschreven aanranding zou hebben verdedigd.. Door de handelen zoals verdachte heeft gedaan heeft hij de grenzen van proportionaliteit overschreden. Dat zich behalve [slachtoffer 1] nog twee andere personen ( [getuige 2] en [getuige 1] ) in de nabijheid van de deur van het portiek bevonden, maakt dit niet anders. Van deze andere twee personen ging immers geen enkele agressie uit. Het hof verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een mes een zwaaiende of slaande beweging te maken in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer 1] . Het slachtoffer heeft als gevolg hiervan een snijwond in de borstkas en een klaplong opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer dit niet met de dood heeft moeten bekopen is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door een steen door de ruit van café In den Dorstige Haen te gooien.
Het hof houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met de omstandigheid dat er voor de verdachte wel de noodzaak bestond om zichzelf te verdedigen. De verdachte heeft echter op volstrekt disproportionele wijze gereageerd op de dreiging die zich voordeed.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 april 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In het nadeel van de verdachte neemt het hof voorts mee dat de verdachte in een proeftijd liep van een wegens huiselijk geweld opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw aan een ernstig geweldsdelict schuldig te maken.
Het hof heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van psycholoog D. Breuker d.d. 3 november 2016. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van cocaïne afhankelijkheid (op dat moment in remissie door de detentie) alsmede van cannabis- en alcoholmisbruik. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral borderline en vermijdende trekken. Deze problematiek bestond evenzo ten tijde van het tenlastegelegde en was van dusdanige invloed dat het tenlastegelegde, indien bewezen, daaruit verklaard zou kunnen worden. In dat kader heeft de psycholoog het volgende aangegeven:
Betrokkene is toenemend binnen de relatie in conflict geraakt met zijn ex-vriendin. De conflicten gingen in de laatste week voorafgaand aan het plegen van de feiten vooral over het feit dat zij steeds meer afstand nam en hij wilde werken aan relatieherstel en hij haar niet vertrouwde met haar ex-vriend (het slachtoffer, hof: [slachtoffer 1] ). Betrokkene is vanwege zijn persoonlijkheidsstoornis niet goed in staat om met conflicten om te gaan. Het roept bij hem snel heftige gevoelens op van miskenning en onrechtvaardigheid. Daarbij speelde ook de angst dat zijn vriendin hem zou gaan verlaten. Hij is niet in staat om dit soort gevoelens te neutraliseren. Hij is mede daardoor ook alcohol en cocaïne blijven gebruiken, terwijl hij van plan was om hiermee te stoppen. Er is sprake geweest van een spanningsopbouw en op de avond van de tenlastegelegde feiten is het tot een climax gekomen. (…) Hij is naar de kroeg gegaan om te vragen of zijn vriendin bij hem kwam slapen maar daar is het verder geëscaleerd, omdat hij zich afgewezen voelde. Er is sprake geweest van een agressieve impulsdoorbrak en het gooien van een steen door de ruit.
Mede onder invloed van alcohol en mogelijk cocaïne heeft hij zich in het contact met zijn vriendin en haar ex-vriend niet meer kunnen handhaven en is er die avond sprake geweest van meerdere agressieve impulsdoorbraken met als gevolg het plegen van de feiten.
Het advies van de deskundige is om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat. In dat kader heeft de psycholoog onder meer het volgende aangegeven:
Met name in conflictsituaties zoals binnen relaties waar betrokkene opnieuw kan worden geconfronteerd met pijnlijke gevoelens van onrecht en miskenning en de angst om in de steek gelaten te worden, kan de spanning makkelijk oplopen, eveneens als zijn gebruik van alcohol en drugs, en bestaat een verhoogde kans op agressieve impulsdoorbraken. Betrokkene heeft te weinig zicht op zijn persoonlijkheidspathologie en is onvoldoende in staat om dit soort negatieve emoties te neutraliseren. Betrokkene zegt tot slot open te staan voor een behandeling maar er is wel sprake van ambivalentie. Er zijn twijfels over de intrinsieke motivatie voor behandeling. (…) Er zijn te weinig beschermende factoren in verhouding tot de risicofactoren, waardoor het risico op herhaling hoog is.
De psycholoog adviseert ter verkleining van het recidiverisico om verdachte een behandeling op te leggen bij een forensische behandelinstelling, met een klinische start, gevolgd door een ambulant traject.
Verder heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 7 februari 2017, waaruit naar voren komt dat de reclassering het recidiverisico ook hoog acht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling (FPK de Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling), een drugs- en/of alcoholverbod en een contactverbod met [getuige 1] en [slachtoffer 1] .
Het hof verenigt zich met bovengenoemde bevindingen en conclusies en neemt deze over.
Deze bevindingen komen overeen met de indruk die het hof ter terechtzitting zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep nauwelijks blijk gegeven het inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. Uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt dat verdachte de schuld voor het gebeuren vooral buiten zichzelf legt. Verder plaatst verdachte vraagtekens bij de (totstandkoming van de) bevindingen en conclusies van de deskundige omtrent zijn persoon en heeft hij voornamelijk negatieve ervaringen over een eerder ondergane behandeling bij GGZe De Woenselse Poort (welke behandeling als bijzondere voorwaarde was opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder naar voren gekomen dat op dit moment in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in een andere strafzaak een behandeltraject is ingezet bij FPP de Horst. Er hebben twee intakegesprekken plaatsgevonden en op 2 juli 2021 zal een adviesgesprek plaatsvinden. Verder is gebleken dat de rechtbank Limburg in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in de strafzaak met parketnummer 03-659182-18 heeft bevolen dat verdachte zijn medewerking moet blijven verlenen aan dit ingezette behandeltraject. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook aangegeven dat hij behoefte heeft aan behandeling bij FPP De Horst, maar dat de behandeling bij FPP De Horst tot dusver om verschillende redenen nog niet van de grond is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof zal echter niet overgaan tot oplegging van een straf die zou inhouden dat hij terug naar de gevangenis zou moeten. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder met name zijn persoonlijkheidsproblematiek en het gegeven dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is te achten, zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarnaast zou oplegging van een straf die opnieuw onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt het reeds ingezette behandeltraject van de verdachte doorkruisen, terwijl het hof intensieve begeleiding van verdachte op dit moment noodzakelijk acht.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, net als de rechtbank, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, in beginsel passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof naast de algemene voorwaarden de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting door de Forensische Polikliniek De Horst met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, alsmede een alcohol- en drugsverbod. Hierdoor kan het reeds ingezette behandeltraject worden gecontinueerd. Het hof zal, gelet op de justitiële documentatie van de verdachte en de omstandigheid dat naar het oordeel van het hof hulpverlening gedurende langere tijd gewenst is, de proeftijd vaststellen op 3 jaren. Het hof zal aan verdachte geen contactverbod opleggen omdat de noodzaak daarvan niet is gebleken, nu er geen aanwijzingen zijn dat verdachte nog contact heeft met [slachtoffer 1] en [getuige 1] dan wel met hen in contact wil of zal treden.
Dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden
Het hof zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De aard van het bewezenverklaarde en hetgeen uit de rapportages blijkt over het recidiverisico geven het hof daartoe aanleiding.
Op grond hiervan moet er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht is daarmee naar het oordeel van het hof voldaan.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Namens de verdachte is tegen het bestreden vonnis op 10 maart 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 5 juli 2021 – einduitspraak. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 2 jaren. Aldus is de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep met ongeveer 2 jaren en 3 maanden overschreden, terwijl dit niet aan verdachte val toe te rekenen.
Het hof zal derhalve de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 18 maanden, waarvan 13 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Beslag
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes, met betrekking tot hetwelk het onder 1 primair impliciet subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.040,38, bestaande uit een bedrag van € 740,38 aan materiële schade en € 2.300 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.581,38, bestaande uit € 581,38 aan materiële schade en € 1.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de
schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering in hoger beroep slechts voortduurt voor zover zij in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Het hof stelt vast dat de gevorderde materiële schade, voor zover aan het oordeel onderworpen, niet inhoudelijk is betwist. Het gevorderde komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat het hof van oordeel is dat een bedrag van € 518,38 aan materiële schade voor toewijzing gereed ligt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade, voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde, overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd. Het hof begroot deze immateriële schade, op grond van het onderzoek in de onderhavige strafrechtelijke procedure, evenals de rechtbank naar billijkheid op een bedrag van € 1.000,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, integraal tot een totaalbedrag van € 1.581,13 zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2016, zijnde de datum van het delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V. heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 494,38 aan materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V. als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 494,38. Het hof acht deze schade voldoende onderbouwd en voorts heeft de verdediging de vordering in het geheel niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel toewijsbaar is, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Limburg van 21 oktober 2016, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Limburg van 12 mei 2015 onder parketnummer 03-039959-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt - tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is.
Echter op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, een taakstraf gelasten voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
a. zich binnen drie werkdagen na het wijzen van het arrest telefonisch zal melden bij de heer Vullings van de Reclassering Nederland op het telefoonnummer 088-8041501. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
b. zich zal laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek en persoonlijkheidsproblematiek bij FPP De Horst of een soortgelijke forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de zorginstelling of de behandelaar worden gegeven, ook als dit inhoudt een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
c. wordt verboden om drugs en alcohol te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarden zal ondersteund worden door middel van urinecontroles;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mes (830692);

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.581,38 (duizend vijfhonderdeenentachtig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 581,38 (vijfhonderdeenentachtig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.581,38 (duizend vijfhonderdeenentachtig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 581,38 (vijfhonderdeenentachtig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 augustus 2016;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V.

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] B.V. ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 494,38 (vierhonderdvierennegentig euro en achtendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] B.V., ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 494,38 (vierhonderdvierennegentig euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 augustus 2016;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 12 mei 2015, parketnummer 03-039959-15, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, doch deze te vervangen door een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 5 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, registratienummer 2016150453, doorgenummerde dossierpagina’s 1-132, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.