ECLI:NL:GHSHE:2021:2319

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.293.264_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen na ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die het gezag had beëindigd, aangevochten. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen stonden onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en waren uit huis geplaatst. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die stelde dat lichtere maatregelen voldoende zouden zijn, niet gevolgd. De raad voor de Kinderbescherming heeft gepleit voor het in stand houden van de gezagsbeëindiging, omdat de moeder ambivalent zou zijn ten opzichte van de uithuisplaatsing en de hulpverlening zou hebben belemmerd. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder, ondanks enige positieve ontwikkelingen, niet in staat is om op een constructieve manier samen te werken met de GI en dat de kinderen duidelijkheid en stabiliteit nodig hebben. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft benadrukt dat de moeder ook zonder gezag een belangrijke rol kan blijven spelen in het leven van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 juli 2021
Zaaknummer : 200.293.264/01
Zaaknrs 1e aanleg : C/03/283999 FA RK 20-3912 en C/03/284003 FA RK 20-3915
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Hollman,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, kantoorhoudende te [kantoorplaats] (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 juni 2021, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hollman;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt.
[minderjarige 1] heeft het hof een brief gestuurd, die het hof heeft ontvangen op 18 juni 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
Met [minderjarige 2] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 14 december 2020;
  • V6-formulier met bijlage (productie 8) van de advocaat van de moeder van 17 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De kinderen stonden van 11 mei 2015 tot 11 mei 2016 onder toezicht van de GI.
Sinds 1 november 2017 staan de kinderen wederom onder toezicht van de GI. Met ingang van genoemde datum zijn de kinderen ook uit huis geplaatst. Deze maatregelen zijn laatstelijk verlengd tot 1 november 2021.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven sinds 16 augustus 2019 in een perspectiefbiedend pleeggezin. [minderjarige 2] is echter op 15 februari 2020 overgeplaatst naar een behandelgroep van Rubicon.
Enkele weken voor de mondelinge behandeling van het hof is [minderjarige 1] naar een ander pleeggezin overgeplaatst.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert– samengevat – het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de zwaardere maatregel van beëindiging van het gezag van de moeder prevaleert boven de minder bezwarende maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De lichtere maatregelen volstaan om het doel dat de raad met de beëindiging van het gezag beoogt te bereiken. De situatie is goed; de moeder heeft een gezinsleven met de kinderen. De moeder ziet [minderjarige 2] een weekend per veertien dagen, iedere dinsdag en alle vakanties. Het contact met [minderjarige 1] verloopt steeds beter. De moeder is altijd goed bereikbaar en verleent toestemming indien nodig. De moeder werkt nauw samen met alle betrokken hulpverleners/begeleiders en de communicatie verloopt naar ieders tevredenheid. De moeder is doorverwezen naar het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). Daar is vastgesteld dat bij de moeder sprake is van hooggevoeligheid en hoogbegaafdheid. Dit verklaart waarom het bij de moeder altijd mis gaat in de communicatie: zij denkt anders. De moeder heeft de wens te veranderen en te leren zich anders op te stellen. Zij hoopt dat de GI haar niet meer als lastig zal ervaren en weer de samenwerking met haar zal opzoeken.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de moeder de uithuisplaatsing niet ondersteunt en dat zij de kinderen daarmee belast. De moeder heeft inmiddels geaccepteerd dat de kinderen niet bij haar wonen en ook niet meer bij haar zullen wonen. De moeder communiceert dit ook naar de kinderen. Aanvankelijk was op thuisplaatsing ingezet en toen bleek dat dit niet haalbaar was, had de moeder wat tijd nodig om dit te verwerken. De verlengingsprocedures kunnen in de toekomst schriftelijk afgedaan worden, omdat alle neuzen in dezelfde richting staan. De kinderen hoeven daar geen last van te ondervinden.
De GI heeft niet naar de ideeën van de moeder willen luisteren over de hulpverlening voor de kinderen. De moeder herkent bij zichzelf veel van de problemen waar de kinderen tegenaan lopen. Het CCE kan ook een rol spelen bij het optimaliseren van de samenwerking en het vinden van de juiste hulpverlening voor de kinderen. Beslissingen liepen in het verleden misschien vertraging op door de houding van de moeder, maar zij heeft het nemen van beslissingen nooit tegengewerkt.
Voor de moeder is het heel belangrijk dat zij een volwaardig ouder kan blijven en haar beslissingsbevoegdheid behoudt. Voor haar is onbegrijpelijk dat de rechtbank enerzijds vaststelt dat de moeder haar gezagspositie niet misbruikt, maar anderzijds tot het oordeel komt dat zij haar gezag niet mag houden.
De rechtbank heeft onvoldoende meegewogen wat het effect van de beëindiging van het gezag op de kinderen is, met name op [minderjarige 2] die op een behandelgroep verblijft waar hij niet tot zijn achttiende kan blijven. Een beslissing over zijn verblijf zal niet morgen moeten worden genomen: er is dus nog tijd voor de moeder om te groeien. [minderjarige 2] heeft ook aangegeven dat hij het prettig vindt als de moeder beslissingen over hem neemt. De moeder kent de kinderen goed en weet de juiste hulpverlening te vinden voor hen. De beëindiging van het gezag zal de band tussen de moeder en de kinderen niet ten goede komen.
3.6.
De raad voert – samengevat – het volgende aan.
Het in stand laten van het gezag van de moeder levert voor de kinderen een ontwikkelingsbedreiging op. De aanvaardbare termijn is overschreden, gezien de leeftijd van de kinderen, de duur van het verblijf elders en daarbij behorende ontwikkeling van de kinderen. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de moeder. Niet kan worden volstaan met een jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Gezien de wisselende houding van de moeder zou de plaatsing zelfs weer ter discussie kunnen komen te staan. Uit het raadsonderzoek blijkt immers dat de moeder ambivalent is ten opzichte van de uithuisplaatsing en bovendien de inzet van hulpverlening heeft belemmerd.
De kinderen hebben veel ingrijpende situaties meegemaakt en daarbij hebben zij hun eigen problematiek, al dan niet gediagnosticeerd. [minderjarige 1] is vermijdend naar moeder toe. Voor [minderjarige 1] was het beangstigend dat de moeder eindverantwoordelijk was voor de beslissingen die over haar werden genomen: de moeder is voor haar immers geen betrouwbare ouder geweest. De gezagsbeëindiging heeft bij [minderjarige 1] voor rust gezorgd.
Hoewel over de situatie van [minderjarige 2] anders kan worden gedacht ( [minderjarige 2] is erg loyaal naar de moeder), adviseert de raad om ook ten aanzien van hem de bestreden beschikking in stand te laten. Het zou meer dan gemiddeld van de toekomstige opvoeders van [minderjarige 2] vragen om tot een goede samenwerking met de moeder te komen. Ook kan het gezien de sterke loyaliteit van [minderjarige 2] naar de moeder moeilijk voor hem zijn goed in een nieuw pleeggezin te aarden als en zolang de moeder met het gezag is belast, nu in dat geval de aanwezigheid van de GI noodzakelijk blijft; zonder een ondertoezichtstelling kan de moeder het niet af.
De hulpverlening voor de kinderen kan sinds de gezagsbeëindigende maatregel ongehinderd doorlopen. De maatregel heeft de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen daarmee verminderd. Ook heeft deze maatregel een positief effect gehad op de relatie van de kinderen met de moeder.
Daarbij komt dat nog niet duidelijk hoe bestendig de door de moeder benoemde positieve ontwikkelingen zijn. De voogden zien de ontwikkelingen in de afgelopen periode in ieder geval anders dan de moeder. De samenwerking is volgens hen niet verbeterd. Volgens de GI kost de samenwerking met de moeder, gelet op de belangen van de kinderen, nog steeds te veel energie Ondanks de (gestelde) positieve ontwikkelingen, staat de raad nog steeds achter zijn verzoek tot beëindiging van de gezag van de moeder en verwijst voor de onderbouwing naar het raadsrapport van 1 oktober 2020.
Het belang van de kinderen bij duidelijkheid en zekerheid moet het uitgangspunt zijn. Het gaat niet over het belang en de gestelde positieve ontwikkeling van de moeder.
Een en ander betekent niet dat de moeder niet kan investeren in een positieve en krachtige band met de kinderen en duidelijk aanwezig kan zijn in hun leven. Zij kan nog van grote invloed zijn op de verdere ontwikkeling van de kinderen, ook omdat zij de kinderen goed kent.
3.7.
De voogd van [minderjarige 1] heeft, namens de GI, ter mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het CCE heeft de moeder geholpen om meer inzicht te krijgen in haar eigen problematiek. De GI heeft een gesprek met het CCE gehad. Het CCE heeft geadviseerd om vaker met de moeder in gesprek te gaan. Dat wordt nu gedaan. Het effect van de begeleiding is dat de moeder in een gesprek nu aan te spreken en te begrenzen is; dat de moeder de GI nu laat uitpraten. Dat was voorheen moeilijk voor de moeder, omdat zij snel hoog in haar emotie zat. In de laatste twee gesprekken met de moeder heeft de GI deze prille verbetering gezien. Het is de vraag of deze verbetering bestendig is. De moeder vraagt bovendien in gesprekken nog veel aandacht voor het verleden en zij heeft een grote behoefte om gehoord en gezien te worden. Er is dan weinig tijd en ruimte om te praten over [minderjarige 1] en de recente ontwikkelingen.
[minderjarige 1] is een getraumatiseerd, angstig en onzeker meisje. Ze is erg afhankelijk van de goedkeuring en het vertrouwen van anderen. De moeder was niet betrouwbaar in het verleden. Er is wel weer contact met de moeder. Als de contacten met de moeder [minderjarige 1] te veel spanning opleveren, probeert zij dat te reguleren door zichzelf pijn te doen (automutilatie). De bezoeken zijn begeleid omdat de GI ziet dat wanneer een bezoek niet goed verloopt, dit een enorme weerslag op [minderjarige 1] heeft. De moeder stelt [minderjarige 1] vragen zoals waarom zij begeleiding bij het contact wil, waarmee zij [minderjarige 1] belast. [minderjarige 1] kan beter haar grenzen aangeven in het contact met de moeder. Zij heeft ook aangegeven dat zij met zichzelf aan de slag wil, omdat zij ziet dat zij sommige dingen niet goed aanpakt. Systeemtherapie is ingezet: dit was een idee van de moeder. Een zorg in dit kader is dat wanneer de moeder weer met het gezag belast zou worden en er geen overeenstemming bestaat over de doelen, deze hulpverlening weer stagneert. Door de houding van de moeder is in het verleden een pleeggezinplaatsing niet doorgegaan.
De beëindiging van het gezag van de moeder heeft [minderjarige 1] rust gebracht. Dat heeft [minderjarige 1] zelf aangegeven. Zij had er ook last van als personen om haar heen, zoals hulpverleners en pleegouders, door de moeder werden gediskwalificeerd. Vanuit de veiligheid van de gezagsbeëindiging van de moeder heeft [minderjarige 1] weer stappen gezet in het contact met de moeder. Daar zou de energie en aandacht nu naar uit moeten gaan. De voogd adviseert de bestreden beschikking in stand te laten. De GI blijft investeren in de samenwerking met de moeder.
[minderjarige 1] is enkele weken voor de mondelinge behandeling overgeplaatst naar een ander pleeggezin waar meer rust is en minder prikkels zijn. Ze onderhoudt nog nauwe contacten met het vorige pleeggezin waarin ze veel heeft opgebouwd en een enorme groei heeft doorgemaakt.
3.8.
De voogd van [minderjarige 2] heeft, namens de GI, ter mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
Sinds maart 2021 is de huidige voogd van [minderjarige 2] betrokken. Zij heeft een gesprek met [minderjarige 2] gehad over de voogdijmaatregel en contact gehad met de groepsleiding. De moeder heeft zij nog niet vaak gesproken. Zij heeft wel een goed gesprek gehad met de moeder. In de samenwerking blijft zij investeren. Vertrouwen in de hulpverlening is een onderwerp van gesprek.
De voogd kon niet bij het laatste voortgangsgesprek over [minderjarige 2] zijn. Uit de schriftelijke terugkoppeling maakt zij op dat het voor hem nog moeilijk is om zijn emoties te reguleren. Hij probeert af te stemmen op leeftijds- en groepsgenoten, maar hij kan soms een onverschillige houding aannemen. “Grijp het Leven” werkt aan zijn zelfredzaamheid.
[minderjarige 2] kan gericht vragen stellen aan de voogd, maar als de voogd aan hem vragen stelt antwoordt hij vaak met “weet ik niet”. [minderjarige 2] kent de voogd ook nog niet zo goed. Er is gesproken over een plaatsing in het pleeggezin, maar dit idee staat nog in de kinderschoenen. De GI kan dus ook nog geen uitspraken doen over de termijn waarin dit gerealiseerd zou kunnen worden.
Over de opmerking van de raad dat over de situatie van [minderjarige 2] ook anders kan worden geoordeeld, zegt de voogd het volgende. Het lijkt de voogd goed als er aandacht komt voor de relatie tussen de moeder en [minderjarige 2] . Die relatie is belangrijk en zou onder druk kunnen komen te staan als de aandacht te veel naar de samenwerking met de moeder zou verschuiven, temeer nu de moeder soms nog moeite heeft om [minderjarige 2] te begrenzen. De voogd adviseert de bestreden beschikking in stand te laten.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
Ernstige ontwikkelingsbedreiging
3.9.3.
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat, zoals de raad in eerste aanleg al terecht heeft aangevoerd en door de moeder wordt erkend, althans niet wordt betwist, de kinderen kampen met persoonlijke problematiek en een fors gevulde rugzak hebben als gevolg van gebeurtenissen in het verleden in hun opvoedingssituatie bij de moeder.
De kinderen groeien reeds daarom zodanig op dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Opvoedverantwoordelijkheid
3.9.4.
Ondanks herhaalde pogingen en de inzet van intensieve hulpverlening is de moeder niet in staat gebleken de verzorging en opvoeding van de kinderen structureel op zich te nemen. Het perspectief van de kinderen ligt niet meer bij de moeder.
3.9.5.
Met hulp van het CCE krijgt de moeder langzaam maar zeker meer inzicht in haar eigen problematiek en functioneren en in dat kader werkt zij hard aan zichzelf.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof erkend dat de kinderen veel last hebben gehad van wat er mis ging (in de communicatie) tussen de moeder en de GI. In die communicatie is een voorzichtige positieve groei te zien. De besprekingen met de GI verlopen echter nog niet zodanig constructief dat vastgesteld kan worden dat de samenwerkingsrelatie met de GI structureel dusdanig is verbeterd dat in goed overleg met de moeder beslissingen over (het belang van) de kinderen kunnen worden genomen. De verbetering zit hem thans nog slechts in het gegeven dat moeder in een gesprek niet meer direct hoog in haar emoties zit en de GI ook ruimte krijgt om te spreken. Zoals de moeder tijdens de mondelinge behandeling van het hof heeft erkend, heeft de moeder echter nog veel behoefte om over het verleden te praten en wil zij graag gehoord en gezien worden. Onweersproken is gebleven dat er daardoor tijdens besprekingen weinig tijd over blijft om te praten over recente ontwikkelingen en over wat de kinderen nu nodig hebben.
Gezien het voorgaande is het risico dat de (inzet van) hulpverlening voor de kinderen niet op gang komt of stagneert als de moeder weer met het gezag zou worden belast, nog steeds actueel.
Het hof acht de moeder op grond van het voorgaande ook niet in staat om op afstand haar rol als gezaghebbende ouder te vervullen op een manier die in het belang van de kinderen is.
Over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afzonderlijk overweegt het hof nog het volgende.
[minderjarige 1]
3.9.6.
[minderjarige 1] had veel last van de onduidelijkheid over waar zij verder zou opgroeien en van het feit dat de personen rondom [minderjarige 1] – hulpverleners en pleegouders bijvoorbeeld – door de moeder werden gediskwalificeerd. De relatie tussen [minderjarige 1] en de moeder heeft door alle gebeurtenissen in het verleden en door uitlatingen en gedragingen van de moeder richting [minderjarige 1] , ernstig onder druk gestaan.
[minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij sinds de beëindiging van het gezag van de moeder meer rust ervaart en het fijn te vinden dat de voogd nu de beslissingen over haar neemt. Sinds de beëindiging van het gezag van de moeder is er bij [minderjarige 1] ook meer ruimte ontstaan voor contact met de moeder. Deze ontwikkeling is nog pril, maar het bevestigt naar het oordeel van het hof dat de maatregel juist een positief effect heeft gehad op de ontwikkeling van [minderjarige 1] .
[minderjarige 2]
3.9.7.
De moeder heeft aangevoerd dat de situatie voor [minderjarige 2] anders is omdat zijn perspectief nog niet duidelijk is – [minderjarige 2] verblijft op een behandelgroep, maar wenst graag in een pleeggezin te worden geplaatst – en de moeder een goede, ruime omgang met de [minderjarige 2] heeft. Zij kent [minderjarige 2] en zijn problematiek goed. Volgens de moeder kan de maatregel een zeer nadelig effect hebben op [minderjarige 2] . Ook de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van het hof aangegeven dat ten aanzien van [minderjarige 2] wellicht anders gedacht kan worden.
Het hof stelt echter vast dat daar waar [minderjarige 2] in eerste aanleg nog de hoop had dat hij bij de moeder zou kunnen worden geplaatst als hij zijn behandeldoelen zou halen, hij in het gesprek met de rechter in hoger beroep heeft verteld dat hij zijn perspectief in een pleeggezin ziet (en derhalve niet meer bij de moeder). Dit lijkt het effect van de in eerste aanleg uitgesproken maatregel te zijn: thans kan [minderjarige 2] zonder voorbehoud worden verteld dat thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Daar komt bij dat er in de (nabije) toekomst nog veel beslissingen genomen moeten worden over de verblijfplaats van [minderjarige 2] en de in dat kader in te zetten ondersteuning. In het belang van [minderjarige 2] dienen die beslissingen voortvarend en zonder vertraging genomen kunnen worden – zeker gezien de thans nog beperkte tijd die resteert tot zijn volwassenheid – en dat kan naar het oordeel van het hof alleen als de GI eindverantwoordelijk blijft voor het nemen van die beslissingen.
Aanvaardbare termijn
3.9.8.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat voldaan is aan het criterium van de wet; de aanvaardbare termijn van deze kinderen is verstreken. De kinderen hebben nu duidelijkheid nodig over hun perspectief en dat maakt dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. Het hof heeft er vertrouwen in dat de moeder zich met hulp van het CCE zal blijven inzetten voor haar persoonlijke groei. Mogelijk zal dit er uiteindelijk toe leiden dat de samenwerkingsrelatie met de GI (verder) verbetert. De kinderen kunnen hier echter niet langer op wachten.
Tot slot
3.9.9.
Ook zonder met het gezag belast te zijn kan de moeder een rol van betekenis hebben in het leven van de kinderen. Het hof benadrukt dan ook dat in het belang van de kinderen vergt dat de moeder en de GI blijven investeren in de communicatie en samenwerking met elkaar.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 januari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.M.C. Dumoulin en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.