ECLI:NL:GHSHE:2021:2318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.288.077_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie met terugwerkende kracht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, die onder bewind is gesteld, verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, omdat hij niet in staat was deze te betalen. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 9 oktober 2020, het verzoek van de man afgewezen. De man is in hoger beroep gekomen, waarbij hij zijn financiële situatie en schuldenlast uiteenzette. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2021 was de vrouw niet aanwezig, en haar advocaat had zich eerder onttrokken aan de zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de man, gezien zijn inkomen en schulden, geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen. De man had een schuldenlast van ongeveer € 70.000 en ontving een bijstandsuitkering. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vanaf 3 april 2018 op nihil moet worden gesteld. De vrouw hoeft geen teveel ontvangen alimentatie terug te betalen aan de man. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 juli 2021
Zaaknummer: 200.288.077/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/353107 / FA RK 19-5682
in de zaak in hoger beroep van:
[de bewindvoerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Waals (heeft zich op 11 mei 2021onttrokken als advocaat).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 5 januari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 oktober 2020.
2.2.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. Bij V8-formulier van 8 februari 2021 heeft mr. Waals bericht dat de vrouw om haar moverende redenen afziet van het voeren van verweer in hoger beroep
.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn bewindvoerder en mr. R. Teeuwen (kantoorgenoot van mr. Dronkers).
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op 20 juni 2011. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] woont bij de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 14 juni 2013 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 9 juli 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij die beschikking is verder, voor zover hier van belang, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: de kinderalimentatie) bepaald op € 320,- per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.
Bij beschikking van 3 april 2018 heeft de rechtbank de goederen die (zullen) toebehoren aan de man wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld met ingang van 3 april 2018, met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking van 9 oktober 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen en op nihil te stellen, afgewezen.
4.2.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.3.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de kinderalimentatie op nihil wordt gesteld, althans op € 25,- per maand wordt gesteld, primair met ingang van 3 april 2018, althans subsidiair met ingang van 24 juni 2019, althans meer subsidiair met ingang van datum indiening verzoekschrift (27 november 2019), althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de man in staat is de eerder vastgestelde kinderalimentatie te blijven voldoen (primair) vanaf het moment dat hij onder bewind is gesteld, zijnde 3 april 2018.
Inkomen
5.2.
Het hof gaat uit van de navolgende inkomensgegevens van de man over 2018, 2019 en 2020, zoals de man in hoger beroep onderbouwd – door middel van jaaropgaves en aangiftes inkomstenbelasting – heeft gesteld:
2018
- WW-uitkering € 5.574,-
- bijstandsuitkering € 1.090,-
- Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (afkoop pensioen) € 1.111,-
- [B.V. 1] B.V. € 6.783,-
Totaal € 14.558,- per jaar
2019
- bijstandsuitkering € 3.216,-
- WW-uitkering € 8.890,-
- [B.V. 2] B.V. € 1.138,-
Totaal € 13.244,- per jaar
2020
- bijstandsuitkering € 1.052,32 netto per maand, uitgezonderd de maanden oktober en november 2020. In die maanden heeft de man via een uitzendbureau gewerkt.
5.3.
Blijkens de overgelegde draagkrachtberekeningen berekent de man op basis van voornoemde inkomensgegevens zijn netto besteedbaar inkomen (NBI) op:
- in 2018: € 992,- per maand;
- in 2019: € 1.026,- per maand;
- in 2020: € 1.059,- per maand.
Het hof zal van deze onweersproken bedragen uitgaan. Op grond van de draagkrachttabel, uitgaande van een NBI van minder dan € 1.350,- in 2018, € 1.375,- in 2019 en € 1.410,- in 2020, heeft de man een minimum draagkracht van € 25,- per maand.
5.4.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de inkomenssituatie van de man in 2021 ongewijzigd is. De man ontvangt een bijstandsuitkering. Over zijn arbeidsmogelijkheden heeft de man tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard dat hij met een hulpverleningstraject bij GGZ is gestart en dat zijn sollicitatieplicht in het kader van de Participatiewet daarom is opgeschort. Hij probeert via de gemeente wel vrijwilligerswerk te verrichten.
Omdat de inkomenssituatie van de man in 2021 ongewijzigd is, zal het hof ook voor 2021 een minimum draagkracht van € 25,- per maand tot uitgangspunt nemen.
Schulden
5.5.
De man stelt dat rekening houdend met zijn schulden geen draagkracht resteert.
5.6.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De man heeft in de loop der jaren een grote schuldenlast opgebouwd. Op 31 mei 2016 is de man toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, maar deze is eind 2017 tussentijds beëindigd. Het persoonlijk faillissement van de man dat daarna is uitgesproken, is wegens een gebrek aan baten opgeheven. Met ingang van 3 april 2018 zijn de goederen van de man onder bewind gesteld.
Uit de door de man overgelegde schuldenoverzichten blijkt dat zijn schuldenlast op 22 januari 2018 € 57.373,- bedroeg en op 13 november 2019 € 70.902,-. Schulden die van deze schuldenlast deel uitmaken zijn onder andere schulden aan Rabobank van € 9.705,- en Nationale Hypotheek Garantie van € 8.395,-, die zijn ontstaan door verkoop van de voormalige echtelijke woning van partijen.
De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat momenteel de schuldenlast afgerond € 70.000,- bedraagt. De man lost af op schulden aan CZ en Wonen Zuid met bedragen van respectievelijk € 35,- en € 26,- per maand. Het leefgeld van de man bedraagt € 40,- per week. Voorts heeft de bewindvoerder verklaard dat wordt getracht opnieuw het wettelijk schuldsaneringstraject voor de man op te starten, maar dat dit nog niet is gelukt. Hij probeert waar mogelijk een betalingsregeling te treffen met de schuldeisers.
5.7.
Bij deze stand van zaken slaagt het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets. Op grond van de door de man overgelegde stukken staat vast dat de man van zijn inkomen, nadat daarop de lasten in mindering strekken, minder dan 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt.
De kinderalimentatie zal daarom op nihil worden gesteld.
Ingangsdatum
5.8.
De man verzoekt de kinderalimentatie te wijzigen primair met ingang van 3 april 2018, subsidiair met ingang van 24 juni 2019 en meer subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
5.9.
In zijn algemeenheid geldt, dat artikel 1:402 BW de rechter grote vrijheid laat bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald.
5.10.
Het hof zal de ingangsdatum van de nihilstelling van de kinderalimentatie bepalen op 3 april 2018 en overweegt daartoe als volgt.
De man heeft gezien zijn inkomenssituatie en schuldenpositie geen draagkracht voor betaling van de kinderalimentatie, zoals hiervoor uiteen is gezet.
Ten aanzien van de vrouw is niet gebleken dat voor haar een terugbetalingsverplichting ontstaat bij nihilstelling van de kinderalimentatie per voornoemde datum. De bewindvoerder heeft verklaard dat op 17 juli 2018 de achterstand aan kinderalimentatie € 16.701,32 bedroeg en dat daarna door de man geen alimentatie is betaald, behoudens hetgeen door beslaglegging is geïnd ter aflossing van voornoemde schuld.
5.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de kinderalimentatie op nihil zal stellen met ingang van 3 april 2018.
In het geval zou blijken dat de man na deze datum al dan niet krachtens verhaal enig bedrag aan kinderalimentatie heeft betaald, is de vrouw niet gehouden dit bedrag aan de man terug te betalen, aangezien dat geld geacht mag worden te zijn verbruikt ten behoeve van de minderjarige.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 oktober 2020,
en opnieuw beschikkende:
wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2013 vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
en stelt die bijdrage met ingang van 3 april 2018 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de door haar eventueel teveel ontvangen kinderalimentatie niet aan de man behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.A.R.M. van Leuven en E.P. de Beij en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021 door mr. M.J. van Laarhoven in tegenwoordigheid van de griffier.