ECLI:NL:GHSHE:2021:2313

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.283.984_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van één beroepschrift tegen twee einduitspraken in gezags- en omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ontvankelijkheid van de vader in hoger beroep tegen twee beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hebben op het gezag en de omgang met hun minderjarige dochter. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikkingen te vernietigen en om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder heeft zich verzet tegen het hoger beroep en heeft aangevoerd dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij niet op de juiste wijze hoger beroep heeft ingesteld. Het hof oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat het instellen van hoger beroep tegen meerdere beschikkingen in één beroepschrift is toegestaan, mits de zaken onderling samenhangen.

De rechtbank had eerder het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag afgewezen en bepaald dat het gezag voortaan aan de moeder toekomt. Het hof overweegt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vader sinds de echtscheiding geen contact heeft gehad met de minderjarige en de moeder nog steeds angst heeft voor de vader. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en oordeelt dat wijziging van het gezag in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.

Wat betreft de omgangsregeling oordeelt het hof dat de vader geen positieve rol heeft gespeeld in het leven van de minderjarige en dat er nog steeds contra-indicaties zijn voor een omgangsregeling. De angst van de moeder voor de vader is een zwaarwegend argument tegen het toestaan van omgang. Het hof bekrachtigt de afwijzing van de omgangsregeling en stelt een informatieregeling vast, waarbij de moeder de vader op de hoogte moet houden van belangrijke ontwikkelingen in het leven van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 juli 2021
Zaaknummer: 200.283.984/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/369771 / FA RK 20-1200 (gezag)
C/02/320064 / FA RK 16-5055 (omgang)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.C.H.M. van Beurden.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de twee beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juni 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 september 2020, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in de zaak met zaaknummer C/02/369771 / FA RK 20-1200 (gezag) de beschikking van 23 juni 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag af te wijzen;
  • in de zaak met zaaknummer C/02/320064 / FA RK 16-5055 (omgang) de beschikking van 23 juni 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vader gerechtigd is tot begeleid contact met [minderjarige] via Sterk Huis, dan wel een soortgelijke instantie.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 december 2020, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dit toelaat, de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Wijk;
-de moeder, bijgestaan door mr. Van Beurden;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 22 oktober 2020, met als bijlage het rapport van de raad van 29 augustus 2018;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 23 april 2021.
2.5.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep is op verzoek van het hof ingekomen:
- het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 10 mei 2021.
- het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 24 mei 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 29 maart 2016 in de gemeente [gemeente] met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.1.1.
De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit.
De procedures in eerste aanleg:
in de zaak met zaaknummer C/02/320064 / FA RK 16-5055:
3.2.
Bij beschikking van 24 juli 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 augustus 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover thans van belang:
  • het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten afgewezen;
  • bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft;
  • de beslissing op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een regeling in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden tot 12 december 2017 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de advocaten van partijen omtrent het verloop en het resultaat van het traject bij Kompaan en de Bocht en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan.
3.3.
Bij beschikking van 11 december 2017 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de raad verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 2.8 vermelde vragen inzake -kort gezegd- de mogelijkheden van contact tussen de vader en [minderjarige] en daarover te rapporteren en te adviseren.
3.4.
Bij beschikking van 6 november 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, partijen verwezen naar Sterk Huis voor een traject Intensieve Omgangs-begeleiding.
De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 19 november 2019 PRO FORMA, in afwachting van het rapport van Sterk Huis.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, het verzoek van de vader betreffende de vaststelling van een contactregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen.
in de zaak met zaaknummer C/02/369771 / FA RK 20-1200:
3.6.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, (voor zover in hoger beroep nog van belang) bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
Het hoger beroep:
3.7.
De vader kan zich zowel met de beschikking omtrent het gezag over [minderjarige] als met de beschikking waarbij zijn verzoek tot het vaststellen van een contactregeling is afgewezen niet verenigen en hij is hiervan (door middel van één beroepschrift) in hoger beroep gekomen.
De ontvankelijkheid van de vader in het hoger beroep (in beide zaken):
3.8.
In het verweerschrift en ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder zich primair op het standpunt gesteld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep tegen beide beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juni 2020. Volgens de moeder heeft de vader niet, dan wel niet op correcte wijze hoger beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. De vader heeft de regel die inhoudt dat het instellen van hoger beroep tegen verschillende afzonderlijke beschikkingen telkens de indiening van een afzonderlijk beroepschrift vergt, niet nageleefd.
3.9.
Het hof overweegt dat naar huidige opvattingen als uitgangspunt geldt dat ook bij één appelexploot beroep kan worden ingesteld tegen meerdere einduitspraken die tussen dezelfde partijen zijn gegeven (vgl. onder meer HR 23 december 2005, NJ 2007, 162 m.b.t. een bij één exploot ingesteld cassatieberoep). De goede procesorde verzet zich daartegen in het onderhavige geval ook niet. Het gaat hier om een bij één exploot ingesteld hoger beroep tegen twee op dezelfde dag gegeven beschikkingen die door dezelfde rechter tussen dezelfde partijen zijn gegeven in gedingen betreffende verzoeken die een onderlinge samenhang vertonen. Niet is gebleken dat de moeder op enigerlei wijze is geschaad in haar verdediging door deze wijze van appelleren. Het hof is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep tegen genoemde beschikkingen van de rechtbank en zal de zaken hierna dan ook inhoudelijke beoordelen.
IPR-aspecten (in beide zaken):
Rechtsmacht
3.10.
Het internationale karakter van beide zaken vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof stelt voorop dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Krachtens artikel 8 lid 1 van de hier toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Verordening Brussel II-bis) zijn namelijk bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft ten tijde van het aanhangig maken van de zaak bij het gerecht. In het onderhavige geval had [minderjarige] op de bewuste tijdstippen haar gewone verblijfplaats in Nederland.
Toepasselijk recht
3.11.
Op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermings-verdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is Nederlands recht van toepassing.
Gezag (zaaknummer C/02/369771 / FA RK 20-1200):
3.12.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat een wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het uitgangspunt is gezamenlijk gezag. Er wordt niet voldaan aan de wettelijke criteria om het gezamenlijk gezag te wijzigen naar eenhoofdig gezag. De vader wil zich inzetten om de communicatie tussen partijen te verbeteren. De vader benadrukt dat hij sinds de relatiebreuk van partijen in 2016, op geen enkele (ongepaste) wijze contact met de moeder heeft gezocht. De hulpverlenende instanties hebben de vader instructies gegeven om deel te nemen aan hulpverlening. De vader heeft een depressie gehad, waardoor hij deze instructies niet heeft kunnen opvolgen. Eind 2019 heeft er een omschakeling in het functioneren van de vader plaatsgevonden. Hij heeft zich vervolgens eind 2020 voor een Agressie Regulatie Training (hierna: ART) bij de GGZ te [plaats] aangemeld. Inmiddels is het behandeltraject bijna afgerond. De vader is bij iedere sessie aanwezig geweest, heeft zijn huiswerk gemaakt en heeft baat gehad bij de training. Hij heeft onder meer geleerd om eerst na te denken en dan te handelen en weg te lopen wanneer de spanning te hoog wordt.
De vader heeft nooit misbruik gemaakt van het gezamenlijk gezag. Op het moment dat er beslissingen in het belang van [minderjarige] moeten worden genomen, verleent de vader altijd zijn toestemming. Het is niet de bedoeling van de vader om zich te bemoeien met de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De vader is al enige tijd niet betrokken in het leven van [minderjarige] . Hij wil ook de mogelijkheid hebben om bij instanties informatie in te winnen over [minderjarige] omdat de moeder hem niet informeert.
3.13.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag over [minderjarige] toegewezen. Eenhoofdig gezag is in het belang van [minderjarige] . Er is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag. Ook is de wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
De vader heeft in het leven van [minderjarige] tot op heden geen positieve rol gespeeld. De vader ontkent nog altijd hetgeen tussen partijen is gebeurd. Op 14 februari 2017 heeft de moeder aangifte gedaan van stalking door de vader. Zij heeft aan de politie onder andere een USB-stick overhandigd met e-mailberichten van de vader. De moeder heeft door het gedrag van de vader een trauma opgelopen. Zij heeft een geheim adres, een geheim telefoonnummer en een alarmbutton. De moeder is ook bang dat de vader, wanneer hij het gezag over [minderjarige] heeft, haar meeneemt naar Marokko. De moeder heeft al veel behandeltrajecten gevolgd om, ondanks het trauma, verder te kunnen gaan met haar leven. Elke berichtgeving over de vader en elke confrontatie met de vader zorgt voor extra spanningen bij de moeder; dit heeft ook effect op het welzijn van [minderjarige] . Ondanks de vele kansen die vader heeft gekregen tijdens de echtscheidingsprocedure heeft hij de adviezen van de hulpverlenende instanties nooit opgevolgd. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader door de ART ook daadwerkelijk is veranderd. Bij de vader ontbreekt het aan probleeminzicht. De vader heeft alleen ART gevolgd omdat het moest, niet omdat hij zelf een hulpvraag had. Een verbetering van de communicatie tussen partijen is niet haalbaar, door enerzijds het gedrag van de vader en anderzijds de angst bij de moeder.
De toestemming van de vader is in het verleden altijd via een procedure bij de rechtbank geregeld. Verder heeft de moeder het vragen om toestemming van de vader proberen te vermijden door bijvoorbeeld niet op vakantie naar het buitenland te gaan. Daarnaast is de vader niet in staat om gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen. De vader kent [minderjarige] niet. De moeder is vier weken na de geboorte van [minderjarige] vertrokken uit de voormalige echtelijke woning. De vader heeft [minderjarige] daarna maar twee keer, in het bijzijn van de familie van de moeder, gezien.
3.14.
De raad heeft tijdens mondelinge behandeling – samengevat – aangevoerd dat de inhoud van het rapport van de raad van 29 augustus 2018, gelet op het tijdsverloop, niet meer relevant is. De raad heeft begrip voor de inhoud van de bestreden beschikking. Een bekrachtiging van de bestreden beschikking betekent helaas echter niet dat er geen nieuwe procedures meer volgen.
3.15.
Het hof overweegt het volgende.
3.15.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn blijven uitoefenen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft in de (echtscheidings)beschikking van 24 juli 2017 het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten, afgewezen.
3.15.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.15.3.
Het hof moet eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Uit genoemde beschikking van 24 juli 2017 volgt dat een eerder verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten is afgewezen. De rechtbank ging er destijds vanuit dat de communicatie tussen partijen, door afwikkeling van de met de echtscheidingsprocedure verband houdende kwesties en door het volgen van het traject bij Kompaan en de Bocht, voldoende zou verbeteren. Uit de stukken en ter mondelinge behandeling is echter gebleken dat genoemd traject bij Kompaan en de Bocht en ook andere hulpverleningstrajecten niet van de grond zijn gekomen. Ook is de angst van de moeder voor de vader, ondanks de therapie die de moeder daarvoor heeft gevolgd, niet minder geworden. Daarbij komt dat de vader, sinds het vertrek van de moeder uit de echtelijke woning vlak na de geboorte van [minderjarige] , tot op heden geen contact heeft met [minderjarige] . Genoemde feiten en omstandigheden maken dat naar het oordeel van het hof sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling toekomt. Bij de beoordeling van deze gezagskwestie is uitsluitend het belang van de minderjarige het uitgangspunt.
3.15.4.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.15.5.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling van oordeel dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijke gezag over [minderjarige] . Vast staat dat de vader sinds het vertrek van de moeder uit de echtelijke woning vlak na de geboorte van [minderjarige] tot op heden geen enkel contact heeft met [minderjarige] . De vader en [minderjarige] kennen elkaar niet. Dit brengt met zich dat de vader niet in staat is om op een verantwoorde wijze beslissingen van enig belang over [minderjarige] te nemen die aansluiten bij haar ontwikkeling(sfase). Daarbij komt dat partijen ook niet in staat zijn om met elkaar te communiceren teneinde gezamenlijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. Uit de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling volgt dat de moeder, ondanks diverse vormen van therapie die zij daarvoor heeft gevolgd, nog steeds veel angst voor de vader heeft. Het hof is van oordeel dat deze angst de uitoefening van het gezamenlijk gezag in de weg staat en tot praktische problemen leidt. Zo heeft de moeder onweersproken gesteld dat zij de afgelopen jaren het vragen van de vereiste toestemming aan de vader uit de weg is gegaan door niet op vakantie te gaan naar het buitenland en een paspoortkwestie tijdens één van de procedures tussen partijen te regelenGelet op genoemde feiten en omstandigheden, acht het hof wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
3.16.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep (met zaaknummer C/02/369771 / FA RK 20-1200) bekrachtigen.
Omgang (zaaknummer C/02/320064 / FA RK 16-5055):
3.17.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er op dit moment nog altijd contra-indicaties bestaan voor een omgangsregeling. De raad heeft in het rapport van 29 augustus 2018 geconcludeerd dat er bij [minderjarige] geen contra-indicatie bestaat voor omgang en dat het belangrijk is dat er omgang tussen de vader en [minderjarige] komt. De raad heeft daarbij de voorwaarde gesteld dat de vader een individueel traject zou volgen gericht op agressieregulatie en frustratietolerantie. De vader heeft inmiddels ART afgerond en heeft hier baat bij gehad. Gelet op deze gewijzigde omstandigheden verzoekt de vader om via begeleide omgang, uitgevoerd door een professionele instantie, het contactherstel tussen hem en [minderjarige] te laten plaatsvinden.
De vader heeft ter mondelinge behandeling het hof verzocht om, vanwege de gewijzigde omstandigheden en het feit dat het raadsrapport van 2018 dateert, een nieuw raadsonderzoek te gelasten.
3.18.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling tussen hem en [minderjarige] afgewezen. De vader verwijst naar de inhoud van het rapport van de raad van 29 augustus 2018. Aan dit rapport kan, gelet op het tijdsverloop, geen waarde meer worden gehecht. Het is nog altijd niet in het belang van [minderjarige] om de vader te leren kennen en tot een omgangsregeling te komen. Er zijn nog steeds contra-indicaties aanwezig. Er is bij de vader geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De vader blijft zijn problemen ontkennen. Hij ontkent opnieuw dat hij de moeder heeft lastiggevallen en dat er het nodige tussen partijen is gebeurd. De vader heeft weliswaar ART gevolgd, maar de moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader door de ART ook daadwerkelijk is veranderd. Verder vormt de angst van de moeder voor de vader ook een contra-indicatie. De moeder leeft altijd in de angst dat de vader [minderjarige] bij haar weg zal halen en haar mee zal nemen naar Marokko. Ondanks de vele therapieën die de moeder heeft gevolgd is deze angst niet minder geworden. Iedere confrontatie met de vader zorgt voor veel spanning bij de moeder, wat ook weerslag op [minderjarige] heeft. Tot slot is [minderjarige] vanwege de angsten van de moeder opgegroeid in een hele beperkte en beschermde omgeving.
De moeder maakt bezwaar tegen het door de vader verzochte raadsonderzoek. Primair is dit verzoek aan te merken als een nieuw verzoek en moet dit verzoek schriftelijk worden gedaan en niet ter mondelinge behandeling. Subsidiair ziet de moeder de meerwaarde van een nieuw raadsonderzoek niet in.
3.19.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat –aangevoerd dat de inhoud van het rapport van de raad van 29 augustus 2018, gelet op het tijdsverloop, niet meer relevant is. De raad heeft begrip voor de inhoud van de bestreden beschikking. Een bekrachtiging van de bestreden beschikking betekent overigens niet dat er geen nieuwe procedures meer volgen. De raad loopt in deze zaak tegen de beperkingen en de mogelijkheden aan zoals die voorliggen. Er moet gekeken worden naar wat er wel mogelijk is. [minderjarige] blijft niet klein en de moeder kan haar niet altijd bij zich houden. Het is beter voor [minderjarige] dat er “een lijntje” naar de vader komt. Er komt een punt in haar leven dat zij op zoek gaat naar haar vader. De raad vindt dat de vader in ieder geval geïnformeerd moet worden over [minderjarige] en dat er over en weer foto’s moeten worden verstrekt.
3.20.
Het hof overweegt het volgende.
3.20.1.
Het hof stelt voorop dat, voor zover de vader ter mondelinge behandeling het hof heeft verzocht om een nieuw raadsonderzoek te gelasten, het hof zich op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om in de deze zaak een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof wijst het verzoek van de vader om een nieuw raadsonderzoek te gelasten dan ook af.
3.20.2.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.20.3.
Tussen partijen is in geschil of er een (begeleide) omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] moet worden vastgesteld.
3.20.4.
Het hof stelt voorop dat een omgangsregeling tussen een niet-verzorgende ouder en een minderjarige in beginsel nodig is voor een goede (identiteits)ontwikkeling van een minderjarige. Het hof is op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling in hoger beroep echter van oordeel dat in deze zaak een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tegen de zwaarwegende belangen van [minderjarige] indruist. De omgang tussen de vader en [minderjarige] kan niet op een voor [minderjarige] onbelaste wijze plaatsvinden. Het hof overweegt daartoe dat uit de stukken en ook ter mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder, ondanks jarenlange therapie, op dit moment nog steeds kampt met ernstige angsten voor de vader, die bij het hof oprecht overkomen. De moeder is daardoor op dit moment emotioneel en psychisch nog niet in staat om uitvoering te geven aan een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en de daarbij behorende confrontaties met de vader aan te gaan. De moeder heeft haar angst voor de vader nog niet die plek kunnen gegeven die wenselijk is om deze confrontatie aan te gaan en een omgangsregeling te kunnen ondersteunen.
3.20.5.
Voor zover de vader in hoger beroep heeft aangevoerd dat de omstandigheden sinds de procedure in eerste aanleg zijn gewijzigd omdat hij inmiddels ART bij de GGZ in het [plaats] heeft afgerond, kan dit niet tot een ander oordeel van het hof leiden. Vast staat weliswaar dat de vader de ART heeft afgerond, maar het hof kreeg tijdens de mondelinge behandeling niet de indruk dat de vader zodanig gemotiveerd is dat hij zijn eigen aandeel in de situatie ziet en er daadwerkelijk mee aan de slag wil. Zo heeft de vader onder meer verklaard de ART te zijn gaan volgen omdat dat moest en niet zozeer omdat hij zelf problemen ervoer. Dit vindt ook bevestiging in het verslag van de heer [psycholoog] (psycholoog) ten behoeve van de huisarts van de vader. Hieruit volgt onder meer dat de vader geen duidelijke interne hulpvraag heeft en dat hij voor verandering een externe motivatie heeft, namelijk de omgang met [minderjarige] . Daarnaast lijkt de vader zich op geen enkele manier te kunnen verplaatsen in de angst van de moeder, of daar enig begrip voor te kunnen opbrengen. Het hof is van oordeel dat de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, terecht het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] heeft afgewezen.
3.20.6.
Het hof merkt wel uitdrukkelijk op dat de huidige situatie waarbij iedere vorm van omgang tussen de vader en [minderjarige] ontbreekt en waarbij [minderjarige] de vader niet kent, mede gelet op de leeftijd van [minderjarige] , geen eindstation mag zijn. Zowel de vader als de moeder blijven gehouden om zich tot het uiterste in te spannen en daarbij alle noodzakelijke (individuele) hulpverlening te aanvaarden, met als doel om in de toekomst omgang tussen de vader en [minderjarige] alsnog mogelijk te maken.
Informatieregeling:
3.21.
Ter mondelinge behandeling heeft de raad geadviseerd dat de vader in ieder geval geïnformeerd moet worden over [minderjarige] en dat er over en weer foto’s moeten worden verstrekt. Het hof heeft partijen ter mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om in een nadere schriftelijke ronde zich uit te laten over de vorm en inhoud van deze informatieregeling.
3.22.
De vader heeft bij voornoemd V8-formulier met bijlage d.d. 10 mei 2021 het hof verzocht om te bepalen dat de moeder eenmaal per twee maanden relevante informatie over [minderjarige] aan de vader dient te verstrekken, welke informatie in ieder geval bestaat uit het versturen van een actuele en duidelijke kleurenfoto en een omschrijving van de ontwikkelingen van [minderjarige] wat betreft de gezondheid, school en haar ontwikkeling in het algemeen.
3.23.
De moeder heeft bij voornoemd V8-formulier met bijlage d.d. 24 mei 2021 aangevoerd dat door de vader geen verzoek is ingediend tot het vaststellen van een informatieregeling. Er is daarom geen ruimte om in deze procedure een informatieregeling vast te stellen. Subsidiair is de moeder bereid om per e-mail, via het e-mailadres van haar zus, de vader eenmaal per drie maanden te informeren over de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder is niet bereid om foto’s van [minderjarige] aan de vader te verstrekken. Dit hangt samen met de angst van de moeder dat de vader [minderjarige] mee zal nemen naar het buitenland.
3.24.
Het hof overweegt het volgende.
3.24.1.
Het hof acht het met de raad van belang dat de vader door de moeder wordt geïnformeerd. Anders dan de moeder heeft aangevoerd bestaat er binnen de procedure over de omgang tussen de vader en [minderjarige] (zaaknummer C/02/320064 / FA RK 16-5055), naar het oordeel van het hof, als toewijzing van het mindere, de ruimte om een informatieregeling vast te stellen, ook wanneer daar niet door één van partijen om is verzocht. Met het opleggen van een informatieregeling verdwijnt de vader niet volledig uit het leven van [minderjarige] .
3.24.2.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, een informatieregeling opnemen, waarbij de door de moeder voorgestelde informatieregeling het uitgangspunt vormt. De moeder dient per e-mail, dan wel via het e-mailadres van haar zus, de vader éénmaal per drie maanden (in juli, oktober, januari en april) te informeren over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de gezondheid, de schoolgang en de algemene ontwikkeling van [minderjarige] . Het bijvoegen van een actuele en duidelijke kleurenfoto, zoals door de vader verzocht, is op dit moment nog niet aan de orde. De reden daarvoor is de bij de moeder aanwezige angst dat de vader [minderjarige] dan kan opsporen en haar kan meenemen naar het buitenland. Nog los van het feit of deze angst van de moeder al dan niet terecht is, vormt dit nog een onderwerp dat de moeder bij haar individuele behandeling dient te betrekken zodat het verstrekken van foto’s van [minderjarige] in de toekomst alsnog mogelijk is. Omdat de moeder hiervoor enige tijd moet worden gegund, zal het hof bepalen dat de moeder vanaf het informatiemoment
in juli 2022gehouden is om naast genoemde informatie een actuele en duidelijke kleurenfoto van [minderjarige] aan de vader te verstrekken.
3.25.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep (met zaaknummer C/02/320064 / FA RK 16-5055) bekrachtigen (en daarnaast een informatieregeling vaststellen).

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer C/02/369771 / FA RK 20-1200 (gezag):
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de zaak met zaaknummer C/02/320064 / FA RK 16-5055 (omgang):
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 juni 2020;
bepaalt dat de moeder per e-mail, dan wel via het e-mailadres van haar zus, de vader eenmaal per drie maanden (in juli, oktober, januari en april) informeert over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot de gezondheid, de schoolgang en de algemene ontwikkeling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , waarbij de moeder vanaf het informatiemoment
in juli 2022tevens gehouden is om naast genoemde informatie een actuele en duidelijke kleurenfoto van [minderjarige] aan de vader te verstrekken;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.A.R.M. van Leuven en P.M.M. Mostermans en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.