ECLI:NL:GHSHE:2021:2312

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.287.514_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige na beëindiging relatie ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezag over de minderjarige [minderjarige] is toegewezen aan de vader. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A. Knopper, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en gezamenlijk gezag te herstellen. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.W.A.J. van Pelt, verzet zich hiertegen en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de moeder of afwijzing van haar verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2021, waarbij ook de minderjarige en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 3 december 2019 onder toezicht staat van de GI en dat de moeder en vader in 2019 uit elkaar zijn gegaan. De moeder heeft de woning verlaten en de minderjarige verblijft sindsdien bij de vader. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de vader toekomt, wat de moeder niet accepteert. De vader stelt dat de moeder niet in staat is om in het belang van de minderjarige te handelen en dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is vanwege de onrust die dit met zich meebrengt.

Het hof overweegt dat de huidige situatie van eenhoofdig gezag rust biedt voor de minderjarige en dat gezamenlijk gezag, gezien de recente incidenten en de geschiedenis van de ouders, niet in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 juli 2021
Zaaknummer : 200.287.514/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/352518 / FA RK 19-5409
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te
[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Knopper,
tegen
[de vader],
wonende te
[woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.W.A.J. van Pelt.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
Het hof merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 22-12-2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat, naar het hof begrijpt op grond van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, de vader samen met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 28 januari 2021, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel ongegrond, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.A. Knopper;
  • de vader, bijgestaan door mr. I.W.A.J. van Pelt;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige betrokkenen met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 september 2020;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 8 januari 2021;
  • de brief van de GI van 11 juni 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2006 de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder was belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
3.2.
De relatie tussen de vader en de moeder is in 2019 geëindigd. De moeder heeft de woning verlaten en sindsdien verblijft [minderjarige] bij haar vader.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 3 december 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 december 2021.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de vader toekomt.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder erkent dat partijen ten tijde van het uiteengaan een roerige tijd hebben gehad. Er was sprake van een ernstige strijd en de moeder heeft dingen gedaan die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Maar er moet volgens de moeder niet worden teruggegrepen op gebeurtenissen in het verleden. De situatie is al geruime tijd rustig. Er is op dit moment geen communicatie tussen partijen, maar niet gebleken is dat partijen niet kunnen samenwerken in het belang van [minderjarige]. De rechtbank heeft beslist dat het eenhoofdig gezag voortaan alleen aan de vader toekomt, ondanks dat de ondertoezichtstelling pas net was gestart en er nog geen hulpverlening was ingezet om de onderlinge communicatie te verbeteren. Ook heeft er geen onderzoek plaatsgevonden naar de situatie van de moeder. De moeder is bereid om in het belang van [minderjarige] met de vader te communiceren en zij wijst er op dat het wettelijk uitgangspunt is gezamenlijk gezag.
3.7.
De vader voert aan dat hij heeft verzocht om gezamenlijk gezag, maar omdat het de moeder niet lukte om de relatieproblemen naast zich neer te leggen en [minderjarige] hier last van had, heeft hij zijn verzoek uiteindelijk gewijzigd naar eenhoofdig gezag. Er is in de tussentijd zoveel gebeurd dat gezamenlijk gezag in de praktijk volgens de vader niet langer mogelijk is. De vader en de moeder kunnen niet in onderleg overleg beslissingen nemen. De moeder heeft [minderjarige], de vader, zijn ouders en zijn vriendin bedreigd en er liggen verschillende aangiftes tegen de moeder. Ook de medewerkers van de GI zijn door de moeder bedreigd. De moeder heeft hulp nodig, maar lijkt geen hulp te accepteren. Volgens de vader stelt de moeder haar eigen belang voorop en handelt zij niet in het belang van [minderjarige].
3.8.
Volgens de GI gaat het goed met [minderjarige]. Ze woont fijn bij haar vader en de begeleide contactmomenten met de moeder verlopen prettig en ontspannen. De GI ziet geen heil in het werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie. [minderjarige] en haar ouders ervaren nu rust, omdat er op dit moment geen communicatie tussen de ouders is en er geen zaken hoeven te worden besproken. Er is geen ruimte voor gezamenlijk gezag.
3.9.
De raad adviseert het eenhoofdig gezag bij de vader in stand te laten, omdat gezamenlijk gezag leidt tot onrust en strijd. De moeder dient zich volgens de raad te richten op de contactmomenten met [minderjarige] en de kwaliteit daarvan. Een onderzoek acht de raad niet aan de orde, de situatie is voldoende duidelijk.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
In artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
3.10.2.
In artikel 1:253c lid 3 BW is bepaald dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
3.10.3.
Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Daar wordt nog het volgende aan toegevoegd. Als gevolg van het eenhoofdig gezag ervaart [minderjarige] rust, evenals haar vader. Ook de advocaat van de moeder geeft aan dat de situatie al enige tijd rustig is. Deze rust is in het belang van [minderjarige]. Het gezamenlijk gezag leidt naar verwachting tot (opnieuw) onrust en strijd. Volgens de moeder wordt er teveel teruggegrepen op gebeurtenissen in het verleden, maar tijdens de mondelinge behandeling zijn er recente ernstige incidenten aan de orde gekomen die door de moeder niet zijn weersproken en waaruit volgt dat de moeder in haar handelen niet het belang van [minderjarige] voorop stelt. Het hof is dan ook met de GI en de raad van oordeel dat gezamenlijk gezag niet in het belang is van [minderjarige].
3.10.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.5.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
22 september 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.N.M. Antens, mr. E.M.C. Dumoulin en mr. H.M.A.W. Erven en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.