In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het gezag over de minderjarige [minderjarige] is toegewezen aan de vader. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A. Knopper, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en gezamenlijk gezag te herstellen. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.W.A.J. van Pelt, verzet zich hiertegen en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de moeder of afwijzing van haar verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 juni 2021, waarbij ook de minderjarige en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 3 december 2019 onder toezicht staat van de GI en dat de moeder en vader in 2019 uit elkaar zijn gegaan. De moeder heeft de woning verlaten en de minderjarige verblijft sindsdien bij de vader. De rechtbank had eerder bepaald dat het gezag over de minderjarige alleen aan de vader toekomt, wat de moeder niet accepteert. De vader stelt dat de moeder niet in staat is om in het belang van de minderjarige te handelen en dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is vanwege de onrust die dit met zich meebrengt.
Het hof overweegt dat de huidige situatie van eenhoofdig gezag rust biedt voor de minderjarige en dat gezamenlijk gezag, gezien de recente incidenten en de geschiedenis van de ouders, niet in het belang van de minderjarige is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.