ECLI:NL:GHSHE:2021:2310

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.285.835_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige kind, geboren in 2016. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft een advocaat ingeschakeld en verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling. De vader van het kind is als belanghebbende aangemerkt. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft een rapport uitgebracht over de zorgregeling. Het hof heeft eerder de Raad verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling en de belangen van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 zijn zowel de moeder als de vader verschenen, evenals vertegenwoordigers van de Raad en een tolk. De moeder heeft haar verzoek gewijzigd en vraagt nu om begeleide omgang van minimaal twee uur per week en daarnaast om de week vier uur op zaterdag. De vader heeft aangegeven dat het gedrag van het kind is verbeterd sinds de omgangsmomenten zijn beperkt. De Raad adviseert om de huidige regeling van vier uur per maand te handhaven, omdat deze het beste aansluit bij de behoeften van het kind. Het hof overweegt dat de moeder niet in staat is om de zorg te bieden die het kind nodig heeft en dat de huidige regeling in het belang van het kind is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 juli 2021
Zaaknummer: 200.285.835/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/360149 / JE RK 20-1035
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Yigitdol,
Deze zaak gaat over: [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 11 januari 2021 van het hof

5.1.
Bij de beschikking van het hof van 11 januari 2021 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen over, kort gezegd, welke zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige].

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het rapport van de raad van 1 maart 2021, ingekomen bij het hof op 4 maart 2021;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 18 maart 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: de GI) van 12 mei 2021, ingekomen bij het hof op 21 mei 2021.
6.2.
Tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en voor wie als tolk heeft opgetreden in de Poolse taal M. Leszczynska (tolknummer 22646);
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
6.2.1.
In voormelde brief heeft de GI het hof laten weten dat zij – nu de ondertoezichtstelling op 8 november 2020 is beëindigd – niet op de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
6.2.2.
De heer [toehoorder] van Lunetzorg heeft tijdens de mondelinge behandeling als toehoorder in de zaal plaatsgenomen.
6.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof door de moeder overgelegd:
- een kopie van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 28 mei 2021, waarbij de vader – uitvoerbaar bij voorraad – belast is met het eenhoofdige gezag over [minderjarige].
6.4.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof haar verzoek gewijzigd en de moeder verzoekt in hoger beroep thans:
- primair: omgang tussen de moeder en [minderjarige] gedurende iedere week minimaal twee uur onder begeleiding en daarnaast om de week op zaterdag gedurende vier uur onder begeleiding;
- subsidiair: de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek dat alsnog bij [minderjarige] dient plaats te vinden naar de oorzaken van zijn gedrag.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in het raadsrapport van 1 maart 2021 met betrekking tot het contact tussen de moeder en [minderjarige] geadviseerd om begeleide omgang tussen [minderjarige] en de moeder te laten plaatsvinden gedurende één zaterdagochtend in de maand bij de moeder van 09.00 uur tot 13.00 uur. Deze omgangsregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige], omdat hij sinds deze begeleide omgangsregeling, vanuit alle ingezette keuzes en afwegingen, nu enigszins tot rust is gekomen en zich goed ontwikkelt.
7.2.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad heeft geen gedegen onderzoek verricht naar de vraag in hoeverre de omgang tussen [minderjarige] en de moeder van invloed is op het gedrag van [minderjarige]. Doordat de oorzaak van de gedragsverandering na het verminderen van de bezoeken niet bekend is, kan niet tot de conclusie gekomen worden dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder zo beperkt dient plaats te vinden. Het is zeer goed mogelijk dat andere factoren van invloed zijn op het gedrag van [minderjarige]. De moeder verzoekt daarom het hof de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van het nog uit te voeren onderzoek bij [minderjarige].
7.3.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. Sinds de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] zijn beperkt, is [minderjarige] in zijn gedrag vooruitgegaan. Hij laat af en toe nog moeilijk gedrag zien. [minderjarige] reageert dan nergens op of gaat gillen.
7.4.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende geadviseerd. Sinds de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de moeder is aangepast is er een positieve ontwikkeling te zien in het gedrag van [minderjarige]. De beperkte regeling is nodig omdat de moeder niet de opvoeder kan zijn die [minderjarige] nodig heeft. Ondanks de jarenlange intensieve hulpverlening is de moeder niet leerbaar gebleken en blijft zij afwijzend tegenover de hulpverlening staan. [minderjarige] moet herstellen van het contact met de moeder, en de vader kan hem die rust in het weekend bieden.
7.5.
Het hof overweegt als volgt.
7.5.1.
Gelet op het feit dat de ondertoezichtstelling inmiddels is beëindigd en de vader is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige], zal het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep beschouwen als een verzoek op grond van artikel 1:377a, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW).
7.5.2.
Op grond van artikel 1:377a BW - voor zover hier van belang - heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt, dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien
a: omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind
b: de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang
c: het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken
d: omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7.5.3.
Gebleken is dat er alle lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige]. [minderjarige] woont bij de vader. Aanvankelijk vond de omgang tussen [minderjarige] en de moeder twee keer per week onder begeleiding van Korein plaats. Dit is in 2018 teruggebracht naar één keer per week, gedurende (laatstelijk vóór de bestreden beschikking) vijf kwartier onder begeleiding van Lunetzorg. [minderjarige] liet na afloop van deze contactmomenten met de moeder, gedragsveranderingen zien die heel heftig waren. Zo had [minderjarige] veel nachtmerries; hij sliep onrustig, hij gilde, was ontregeld en onhandelbaar. Ook is het regelmatig voorgekomen dat de moeder de geplande omgangsmomenten niet na kon komen vanwege verplichtingen op haar werk, waar de moeder dan voorrang aan gaf, wat voor [minderjarige] erg verdrietig is geweest. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de rechtbank in de bestreden beschikking op verzoek van de GI de omgang heeft vastgesteld op één keer per maand gedurende 4 uur op zaterdag onder begeleiding van Lunetzorg.
In de afgelopen jaren is er veel hulpverlening voor de moeder ingezet om haar te begeleiden bij de opvoeding van [minderjarige]. Deze is gestopt omdat gebleken is dat de moeder niet leerbaar is. Zo laat de moeder een afwerende houding zien richting de hulpverlening, geeft zij aan geen begeleiding te willen of zondert zij zich af. Ook reageert de moeder niet op tips van de hulpverlening en houdt zij zich niet aan de gemaakte afspraken. Tijdens de bezoeken hebben de begeleiders van Lunetzorg gezien dat de moeder geen inzicht heeft wat het effect is van haar handelen op [minderjarige]. De moeder wordt snel overvraagd en kan niet kijken naar haar eigen rol. De raad heeft daarbij aangegeven dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de moeder beperkt zijn. Van belang daarbij is dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek. De moeder heeft een lichtverstandelijke beperking en functioneert op een ontwikkelingsleeftijd van 6 à 7 jaar. Daarnaast kampt de moeder met PTSS en is de moeder in 2017 opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling vanwege depressieve klachten.
Een en ander is zorgelijk, omdat het voor de moeder ook moeilijk is gebleken de omgang op een voor [minderjarige] veilige wijze vorm te geven. De moeder gaat volgens de raad wel liefdevol met [minderjarige] om, maar heeft een moederinstinct op basaal niveau en het lukt de moeder niet goed om veiligheidsrisico’s (bijvoorbeeld in het verkeer) goed in te schatten. Dit maakt dat begeleiding van de omgang naar het oordeel van het hof dringend noodzakelijk is. Daar komt nog bij dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam, en alleen via de samenwerkende hulpverleners verloopt. De vader krijgt eveneens wekelijks hulpverlening van Lunetzorg bij hem thuis, mede om te leren omgaan met de problematiek van de moeder.
7.5.4.
Sinds het terugbrengen van de frequentie van de omgang heeft [minderjarige] rustiger gedrag laten zien. Deze positieve gedragsverandering wordt bevestigd door de school van [minderjarige] en door Lunetzorg. Daarom is het in het belang van [minderjarige] dat de omgang zo blijft zoals deze nu is.
Het hof heeft voorts tijdens de mondelinge behandeling van partijen begrepen dat het aanvankelijk geplande onderzoek bij [minderjarige] naar zijn IQ en mogelijke kind-eigen problematiek alsnog plaats gaat vinden. Ook het hof acht dit van groot belang. Dat het onderzoek op dit moment nog niet is afgerond, is voor het hof echter geen reden om de zaak aan te houden. [minderjarige] laat immers nu zien dat hij niet meer aankan, wat los moet worden gezien van wat er uit het onderzoek zal blijken. De raad heeft in dat verband nog aangegeven dat indien uit dit onderzoek zou komen dat er bij [minderjarige] inderdaad sprake is van kind-eigen problematiek dit nog veel meer opvoedvaardigheden van de moeder vraagt, die zij niet heeft. Een uitgebreidere omgangregeling zoals door de moeder verzocht, levert voor [minderjarige] op grond van het voorgaande ernstig nadeel op voor zijn geestelijke of lichamelijke ontwikkeling en acht het hof ook anderszins in strijd met de (zwaarwegende) belangen van [minderjarige].
7.5.5.
Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling van vier uur passend en in het belang van [minderjarige]. Het hof betrekt bij de beoordeling dat de raad heeft aangegeven dat [minderjarige] inmiddels de belangrijke hechtingsfase heeft doorlopen, en met vier uur omgang per maand [minderjarige] voldoende mogelijkheden heeft om samen met de moeder herinneringen te creëren en een band warm te houden. Bovendien stelt een contactmoment van vier uur de moeder en [minderjarige] in staat iets leuks te ondernemen, welke mogelijkheden veel beperkter zouden zijn bij een wekelijks kortdurend contactmoment.
7.6.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen. Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.A.M. Scheij en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.