ECLI:NL:GHSHE:2021:231

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
200.278.816_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlening van vervangende toestemming tot erkenning van minderjarigen door de biologische vader

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de bekrachtiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin aan de man vervangende toestemming is verleend voor de erkenning van zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vrouw, de moeder van de kinderen, is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, omdat zij bezwaren heeft tegen de erkenning door de man, die momenteel in detentie verblijft. De vrouw stelt dat de erkenning schadelijk zal zijn voor haar en de kinderen, gezien de onveilige situatie die in het verleden is ontstaan door de man, die eerder is beschuldigd van stalking en bedreiging.

Het hof heeft de zaak op 30 november 2020 mondeling behandeld, waarbij zowel de vrouw als de man, alsook de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De bijzondere curator heeft geadviseerd dat de erkenning in het belang van de kinderen zou zijn, ondanks de onrustige relatie tussen de ouders. Het hof heeft overwogen dat de man de verwekker van de kinderen is en dat het belang van de kinderen en de man bij erkenning zwaarder weegt dan de bezwaren van de vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat er geen reële risico's zijn voor de ontwikkeling van de kinderen door de erkenning.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de man toestemming heeft gekregen om zijn kinderen te erkennen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 januari 2021
Zaaknummer: 200.278.816/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/271748 / FA RK 19-4379
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in detentie,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], beiden geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , in rechte vertegenwoordigd door mr. J.F.C. Eliëns, advocaat te Beek, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor de kinderen, verder te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 december 2019 en van 25 februari 2020, zoals verbeterd bij beschikking van 19 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 25 februari 2020 te vernietigen, (naar het hof begrijpt) voor zover het betreft de beslissing tot verlening van vervangende toestemming aan de man tot erkenning van de kinderen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 juli 2020, heeft de man verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen (naar het hof begrijpt) voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met compensatie van de kosten van deze procedure tussen partijen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de vrouw mr. Hogervorst (de vrouw is niet verschenen);
- de man, bijgestaan door mr. Wilhelmus;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de bijzondere curator.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 februari 2020;
- het verslag van de bijzondere curator van 31 juli 2020;
- de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 september 2020 (zaaknummers C/03/251376 / FA RK 18-2247 en C/03/271748 / FA RK 19-4379), die betrekking heeft op de hierna te noemen kinderen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de vrouw zijn geboren, voor zover hier van belang:
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
3.2.
De man is de verwekker van voornoemde kinderen. De vrouw oefent van rechtswege het gezag over deze kinderen uit. De kinderen wonen bij de vrouw.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 19 december 2018 (in de zaak met nummer C/03/251376 / FA RK 18-2247) is aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [minderjarige 3] en is een begeleide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 3] bepaald. De man en de vrouw zijn vervolgens, ter zitting van 9 juli 2019, een andere omgangsregeling met betrekking tot [minderjarige 3] overeengekomen. De zaak is in afwachting van het verloop van die omgangsregeling aangehouden voor een periode van zes maanden.
Bij beschikking van 17 december 2019 (in de zaak met nummer C/03/251376 / FA RK 18-2247) heeft de rechtbank de raad opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de nog voorliggende verzoeken tot vaststelling van omgang tussen de man en [minderjarige 3] en tot vaststelling van een informatie- en consultatieverplichting van de vrouw.
3.4.
Bij vonnis van 20 november 2019 heeft de voorzieningenrechter, op vordering van de vrouw, de man voorlopig het recht op omgang met [minderjarige 3] ontzegd en is aan de man een straatverbod opgelegd voor de duur van negen maanden.
3.5.
Bij inleidend verzoekschrift d.d. 28 november 2019 in de procedure in eerste aanleg die aan onderhavige procedure is voorafgegaan, heeft de man verzocht aan hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast heeft hij verzocht te bepalen dat de geslachtsnaam van de kinderen [geslachtsnaam vader] zal luiden en een omgangs- en informatieregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.6.
Bij de beschikking van 9 december 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, mr. J.F.C. Eliëns benoemd tot bijzondere curator over de kinderen.
3.7.
Bij de beschikking van 25 februari 2020 heeft de rechtbank de man toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verleend, welke toestemming die van de vrouw vervangt, voor de erkenning van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Daarnaast heeft de rechtbank, kort gezegd, het verzoek van de man tot wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen én de raad verzocht onderzoek te doen naar en te adviseren over de omgangsregeling en de informatieregeling met betrekking tot voornoemde kinderen.
3.8.
De raad heeft bij rapport van 15 april 2020 gerapporteerd en geadviseerd, zoals door de rechtbank bij voornoemde beschikkingen van 17 december 2019 en 25 februari 2020 is verzocht.
3.9.
Bij beschikking van 29 september 2020 (in de zaken met nummers C/03/251376 / FA RK 18-2247 en C/03/271748 / FA RK 19-4379) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- een informatieregeling bepaald, waarbij de vrouw de man eenmaal per maand schriftelijk, met toevoeging van een recente foto, dient te informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- bepaald dat de omgangsregeling tussen de man en voornoemde kinderen [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voorlopig, totdat daar nader over wordt beslist, zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van anaCare (BOR niveau 2), waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de professionals van anaCare.
3.10.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in onderhavige procedure verblijft de man in detentie en heeft nog geen omgang tussen hem en de kinderen onder begeleiding plaatsgevonden.
De standpunten
3.11.
De vrouw kan zich met de beslissing van 25 februari 2020 niet verenigen voor zover het de beslissing tot verlening van vervangende toestemming voor erkenning van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft en zij is enkel hiervan in hoger beroep gekomen.
3.12.
De vrouw voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaren van de vrouw te herleiden zijn tot emotionele weerstand tegen de verzochte erkenning. Van slechts emotionele weerstand is geen sprake. De vrouw wijst op de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat aan de man vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 3] is verleend en sprake is geweest van omgang tussen de man en [minderjarige 3] . De vrouw heeft in 2019 aangiftes gedaan van stalking en bedreiging door de man en van mishandeling van [minderjarige 3] door de man. Zij heeft destijds tijdelijk in een blijf van mijn lijf huis verbleven en de man is het recht op omgang met [minderjarige 3] tijdelijk ontzegd geweest. Sinds juni 2020 verblijft de man in detentie. Voor juni 2020 is er nog sprake geweest van twee incidenten (een keer is de man zelf bij de vrouw aan de deur is geweest en de andere keer zijn namens de man twee andere mannen bij haar aan de deur geweest) die bedreigend voor de vrouw zijn geweest. Door alle gebeurtenissen heeft de vrouw geen vertrouwen meer in de man en is zij vooral heel bang geworden en bezorgd om de veiligheid en het welzijn van haar kinderen. Dit heeft zijn weerslag op haar eigen gezondheid, wat de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de andere kinderen uit haar gezin schaadt. De stabiliteit binnen het gezin van de vrouw is verstoord. De voortdurende stress die de vrouw ervaart, veroorzaakt door de angst voor de gewelddadigheid en de onberekenbaarheid van de man, trekken een zware wissel op haar psychische stabiliteit en beginnen nu zijn tol te eisen in de vorm van lichamelijke klachten zoals hartkloppingen. De huisarts heeft een indicatie gegeven voor behandeling van trauma. De vrouw heeft gesprekken met een psycholoog. Dit bevindt zich in de onderzoeksfase.
De vrouw verwacht dat de man na erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (verder) aanspraak zal maken op zijn rechten, onder andere op het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij vreest dat dit tot grote onrust zal leiden wat gevolgen heeft voor de belangen van haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zoals eerder na de erkenning van [minderjarige 3] is gebeurd. Voor verbetering van haar vertrouwen in de man is het nodig dat geen sprake meer is van detentie en alcohol- en drugsgebruik door de man en dat hij zijn agressie kan reguleren, aldus de vrouw.
3.13.
De man voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat het volgende aan.
De rechtbank heeft op goede gronden aan hem vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verleend. Deze kinderen hebben net zoals [minderjarige 3] er recht op te weten wie hun vader is. Zowel de man als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben er belang bij dat een familierechtelijke betrekking tussen hen tot stand komt.
Door de erkenning worden de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] of de belangen van deze kinderen niet geschaad. Partijen hebben geruime tijd een relatie gehad. Er is sprake van een patroon van aantrekken en afstoten tussen hen. Hij wil geen strijd met de vrouw. Hij wil een rol spelen in het leven van zijn drie kinderen. De vrouw heeft echter sinds juli 2019 geen omgang tussen [minderjarige 3] en de man meer toegestaan en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft hij nog nooit gezien. Dat heeft zijn weerslag op de man. Hij is op enig moment bij de woning van de vrouw zijn zelfbeheersing verloren en heeft zich door middel van vernieling toegang tot die woning verschaft, maar dat betekent niet dat erkenning niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is.
De vrouw onderbouwt niet dat zij ten gevolge van de erkenning in een zodanige onevenwichtige toestand zal komen te verkeren dat zij niet in staat zal zijn om een stabiel opvoedklimaat aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bieden. Uit het raadsrapport blijkt evenmin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en/of de vrouw dergelijke problemen ondervinden dan wel zullen ondervinden. De weerstand van de vrouw ziet op de mogelijkheden die de erkenning met zich meebrengt, met name dat er omgang tussen de kinderen en de man mogelijk zal kunnen zijn. De man heeft eerder een goede omgang gehad met [minderjarige 3] . Er is geen sprake van dat hij [minderjarige 3] zou hebben mishandeld. Nu hij in detentie verblijft, heeft hij met hulp van de vrouw telefonisch contact met [minderjarige 3] . Hij is bereid om mee te werken aan omgang onder begeleiding, om het vertrouwen van de vrouw terug te winnen.
3.14.
De bijzondere curator heeft in zijn verslag, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende geadviseerd.
Hoewel de verstandhouding tussen partijen uitermate onrustig en zorgwekkend is, is de bijzondere curator niet gebleken dat ten gevolge van de erkenning er sprake is van reële risico’s dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gedrang komt. Niet gebleken is dat ten gevolge van de erkenning de moeder in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat zal zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat de kinderen nodig hebben. De bijzondere curator acht het niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de man wel [minderjarige 3] heeft erkend, maar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet zou kunnen erkennen. Erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] brengt wellicht meer rust bij de man en daardoor ook bij de vrouw.
3.15.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de beslissing van de rechtbank tot verlening van vervangende toestemming aan de man voor de erkenning van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand te laten.
De beoordeling van het verzoek tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.16.
Het hof overweegt het volgende.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.16.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is.
3.16.3.
Verder overweegt het hof dat als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking.
Het belang van de man bij en zijn aanspraak op erkenning van het kind moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Voor wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad 16 februari 2001, LJN AB0032) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
3.16.4.
Gebleken is dat er sprake is van forse ex-partnersstrijd tussen partijen. Beide partijen hebben, zo staat in het raadsrapport van 15 april 2020, een aandeel in de onderlinge strijd. Weliswaar hebben zich in het verleden gebeurtenissen tussen partijen voorgedaan waardoor de vrouw gevoelens van onveiligheid heeft ervaren en zij geen vertrouwen meer heeft in de man, maar het hof acht niet aannemelijk geworden dat de psychische en lichamelijke toestand van de vrouw door de erkenning dermate wordt beïnvloed, dat dit tot gevolg heeft dat de verhouding tussen haar en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt verstoord en de belangen van deze kinderen worden geschaad. De vrouw stelt dat zij voortdurend stress ervaart door haar angst voor de man, dat zij hierdoor lichamelijke en psychische klachten heeft en dat zij hiervoor gesprekken met een psycholoog heeft. De vrouw heeft echter nagelaten dit met (medische) stukken te onderbouwen. Hierdoor heeft de vrouw (de oorzaak van) haar klachten onvoldoende aannemelijk gemaakt, alsmede dat de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de man gevolgen zal hebben voor haar toestand en een schadelijke weerslag zal hebben op de kinderen. Het ontbreken van een onderbouwing klemt te meer, nu tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de man met hulp van de vrouw telefonisch contact heeft met [minderjarige 3] en de vrouw kennelijk weer bereid en in staat is tot het toelaten van dit contact.
3.16.5.
De weerstand van de vrouw lijkt (mede) te zijn ingegeven door de juridische mogelijkheden die de erkenning met zich brengt, zoals omgang en gezag. Deze mogelijkheden staan echter los van de erkenning en dienen niet in de beoordeling van het verzoek van de man dat thans voorligt bij het hof, te worden betrokken.
3.16.6.
Vaststaat dat de man de zus van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , reeds heeft erkend. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat tevens vast komt te staan dat de man hun juridische vader is, zodat alle drie de kinderen een zelfde (juridische) positie ten opzichte van de man hebben.
3.16.7.
Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen – met de raad en de bijzondere curator – van oordeel dat het belang van de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw en/of de kinderen bij het achterwege laten daarvan.
3.17.
Het voorgaande leidt tot er toe dat de grieven falen en dat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.
3.18.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de procedure ziet op de biologische kinderen van partijen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 februari 2020, zoals verbeterd bij beschikking van 19 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.J.C. van Leeuwen en is op 28 januari 2021 door mr. H. van Winkel uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.