ECLI:NL:GHSHE:2021:2309

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.287.009_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezag en de omgangsregeling met betrekking tot zijn twee minderjarige kinderen zijn gewijzigd. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om de eerdere beschikking te vernietigen en opnieuw te beoordelen. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De zaak is complex en draait om de vraag of het gezamenlijk gezag van de ouders kan voortduren, gezien de problematiek rondom de kinderen en de communicatie tussen de ouders. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 gehouden, waarbij zowel de vader als de moeder, alsook vertegenwoordigers van de gezinsorganisatie en de Raad voor de Kinderbescherming zijn gehoord. De vader heeft de kinderen erkend en sinds 2011 gezamenlijk gezag over hen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld en hebben te maken met hechtingsproblematiek. Het hof concludeert dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat het in hun belang is dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt. De vader heeft geen inzicht in de problematiek van de kinderen en heeft de benodigde hulpverlening geblokkeerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en ontzegt de vader het recht op omgang met de kinderen voor onbepaalde tijd, omdat dit in strijd zou zijn met hun belangen. De beslissing is genomen met inachtneming van de adviezen van de gezinsorganisatie en de Raad voor de Kinderbescherming, die beiden benadrukken dat de kinderen rust en stabiliteit nodig hebben om hun therapieën te kunnen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 22 juli 2021
Zaaknummer: 200.287.009/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/275844 / FA RK 20-1029
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.H.J.M. Cilissen,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. S.C. van Heerd.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011;
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, vestiging [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 3 december 2020, met producties, ingekomen bij het hof op
7 december 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de vader zijn verzoek verduidelijkt, in die zin dat hij verzoekt voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van het gezag en de omgang en, opnieuw rechtdoende:
- de verzoeken van de moeder in eerste aanleg af te wijzen ten aanzien van de wijziging van
het gezag en de ontzegging dan wel schorsing van de omgangsregeling, en
- het zelfstandig verzoek van de vader in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, inhoudende wijziging van de beschikking van 20 augustus 2018 en het vaststellen van een zorgregeling waarbij er (eventueel na een opbouwperiode) onbegeleid omgang is van zaterdagmiddag van 15.30 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de kindervakanties en feestdagen.
2.2.
Bij verweerschrift van 22 januari 2021, met producties, ingekomen bij het hof op
25 januari 2021, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het V6-formulier van 4 januari 2021, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 6 januari 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 25 augustus 2020, ingekomen bij het hof op 15 april 2021;
- bijlage 5 van de advocaat van de vader, zijnde het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 25 augustus 2020, ingekomen bij het hof op 21 april 2021;
- de informatiebrief van de GI van 17 mei 2021, ingekomen bij het hof op 20 mei 2021;
- V8-formulier van 2 juni 2021, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op 3 juni 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en [vertegenwoordiger van de GI 3] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012 (hierna: [minderjarige 2] ).
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
3.3.
De ouders oefenen sinds 14 januari 2011 over [minderjarige 1] en sinds 22 mei 2012 over [minderjarige 2] gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan onder toezicht van de GI sinds 14 augustus 2018. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 14 september 2021.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de uitspraak van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 augustus 2018 gewijzigd, de vader het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontzegd en daarnaast bepaald dat de moeder voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitoefent. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De overige verzoeken zijn door de rechtbank afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep
gekomen.
Gezag
3.6.1.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. De vader erkent dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat de communicatie tussen de ouders niet goed verloopt. Ook is het volgens de vader niet meer zinvol in te zetten op verbetering van de communicatie tussen de ouders. Dit betekent echter niet dat de ouders niet langer het gezamenlijk gezag zouden kunnen uitoefenen. De rechter heeft ruimte het gezamenlijk gezag ook in voornoemde situatie te laten voortduren. Daar komt bij dat de vader de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen niet wil verhinderen, maar wel graag geïnformeerd wil worden over de reden van de hulpverlening. In plaats van beëindiging van het gezag, had de rechter ook een schorsing van het gezag kunnen uitspreken.
3.7.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader kijkt alleen naar zijn eigen belang en niet naar dat van de kinderen. De vader heeft geen inzicht in de gevolgen van zijn gedrag; daardoor raken de kinderen klem en verloren tussen de ouders. De kinderen kampen met hechtingsproblematiek, zitten in een sterk loyaliteitsconflict en hebben dringend hulpverlening nodig. Problematisch daarbij is dat de vader de benodigde hulpverlening heeft geblokkeerd. Sinds de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent over de kinderen is het eindelijk mogelijk de hulpverlening voor de kinderen op te starten. De vader onderbouwt niet op welke grond een schorsing van het gezag aan de orde zou zijn.
3.8.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De kinderen zijn in het verleden klem geraakt tussen de ouders en dit gebeurt opnieuw als de ouders weer gezamenlijk het ouderlijk gezag dragen. De GI ziet geen verbetering in het contact tussen de ouders en de vader staat niet achter de benodigde hulpverlening voor de kinderen. Indien de vader nu alsnog met het gezag belast zou worden zal dat effect hebben op het gedrag van de kinderen en zal de hulpverlening stagneren.
3.9.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad sluit zich aan bij hetgeen de GI naar voren heeft gebracht. Er is sprake van nood bij de kinderen om het ingezette hulpverleningstraject te vervolgen. De kinderen zijn erg beschadigd en hebben rust nodig om het traject te kunnen doorlopen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die
niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders
niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd dient te worden, in die zin dat de moeder voortaan alleen het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal uitoefenen.
3.10.4.
Vast is komen te staan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem en verloren zitten tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in komt. Ondanks de intensieve hulpverlening die vanuit de Mutsaersstichting is ingezet, is het niet gelukt de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Uit de informatiebrief van de GI van 17 mei 2021 blijkt bovendien dat de vader in de situatie waarin er weer gezamenlijk gezag zou zijn, alleen via SMS met de moeder wil communiceren en ook alleen over de tijd waarop de kinderen opgehaald moeten worden, omdat meer volgens de vader niet nodig is.
De vader bagatelliseert de problematiek van de kinderen. Zo heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling bij het hof aangegeven dat er niets is voorgevallen tijdens het laatste omgangsmoment tussen de vader en [minderjarige 2] , terwijl uit het verslag van de begeleide omgang van anaCare van 16 maart 2020 blijkt dat er een fysieke worsteling is ontstaan tussen de vader en [minderjarige 2] . De omgang tussen de vader en de kinderen is daarna stopgezet. Voorts heeft de vader zijn toestemming voor het hulpverleningtraject van de kinderen niet verleend, ondanks dat hem meerdere keren is voorgehouden dat de kinderen dit heel hard nodig hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kampen beiden immers met diepliggende hechtings- en loyaliteitsproblematiek en hebben volgens de rapportage van [organisatie] van 6 mei 2021 een lange periode in angst geleefd. De kinderen hebben zich onveilig gevoeld uit angst voor het gedrag van hun vader.
3.10.5.
Sinds de moeder het eenhoofdig gezag uitoefent over de kinderen hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beiden kunnen starten met hun traumatherapie. Daarnaast krijgen de moeder en de kinderen hulpverlening vanuit [organisatie] (individuele zorg en begeleiding in de thuissituatie). Bij [minderjarige 1] is daarnaast in de afgelopen periode een ernstige vorm van dyslexie vastgesteld. [minderjarige 1] gaat op dit moment alleen nog vóór de middag naar school en bezoekt iedere middag de behandelgroep van de Mutsaersstichting. [minderjarige 2] is een hoogbegaafde leerling; hij gaat op dit moment niet naar school. Ook [minderjarige 2] ontvangt iedere dag dagbehandeling vanuit de Mutsaersstichting.
De GI en de raad hebben beiden aangegeven dat het voor het welzijn van de kinderen van groot belang is dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behoudt. Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat [organisatie] heeft beschreven dat gezamenlijk gezag
en/of een omgangsregeling tussen de kinderen en de vader het welzijn van de kinderen per direct in gevaar zal brengen. De raad heeft hierover aangegeven dat de kinderen op dit moment in nood zijn en zich moeten kunnen concentreren op het ongestoord voortzetten van
hun individuele hulpverleningstrajecten. Ook het hof acht dit van groot belang. Indien de vader op dit moment opnieuw belast wordt met het gezag over de kinderen is dat in strijd met de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op grond van het voorgaande is voldaan aan de vereisten van artikel 1:253n BW. Dit betekent dat het hof de beschikking van de rechtbank op dit punt
zal bekrachtigen. Dit heeft tot gevolg dat het hof niet toekomt aan het verzoek van de vader om het gezag van de vader over de kinderen te schorsen.
Omgang
3.11.1.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De begeleide contacten tussen de vader en de kinderen zijn lange tijd goed verlopen en er zou worden toegewerkt naar onbegeleide omgang. Na een incident tussen de vader en [minderjarige 2] is door de Mutsaersstichting het roer omgegooid, wat er toe heeft geleid dat er nu al lange tijd geen omgang is geweest tussen de vader en de kinderen. De vader ziet hier een taak voor de GI om de vader te leren hoe hij het beste kan reageren op het gedrag van [minderjarige 2] . De vader heeft voorts bezwaar tegen de ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd: een tijdelijke ontzegging had volgens de vader meer voor de hand gelegen.
3.11.2.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan. De onbegeleide omgang is nooit van de grond gekomen, omdat het keer op keer noodzakelijk is gebleven de vader aan te spreken op zijn gedrag. Het incident tussen de vader en [minderjarige 2] was de druppel. De vader is op dit moment niet in staat tot een verantwoorde invulling van de omgang. De kinderen kunnen vanwege hun eigen problematiek niet, of maar zeer beperkt naar school en zijn gestart met hun therapie. De kinderen hebben hiervoor rust nodig.
De moeder staat achter ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd.
3.11.3.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. De vader kan nog altijd niet redeneren vanuit het belang van de kinderen. De kinderen kampen met forse problematiek en hebben de afgelopen periode enige stabiliteit en een relatie met de therapeut opgebouwd. Indien er nu omgang zou komen tussen de vader en de kinderen geeft dit de kinderen teveel onrust. Dat kan belemmerend werken in hun hulpverleningstraject, wat moet worden voorkomen. Op termijn kan opnieuw bekeken worden of omgang tussen de kinderen en de vader in het belang van de kinderen wordt geacht.
3.11.4.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De raad sluit zich aan bij hetgeen de GI naar voren heeft gebracht. Het is van groot belang dat de kinderen hun hulpverleningstrajecten kunnen vervolgen. De raad acht het niet mogelijk om in de lopende hulpverleningstrajecten omgang tussen de kinderen en de vader te faciliteren. De kinderen zijn erg beschadigd en hen moet alle rust en hulp gegund worden die ze nodig hebben.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke
ontwikkeling van een kind, of,
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of,
het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen
omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.12.3.
AnaCare heeft in maart 2020 geadviseerd de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] stop te zetten. Anders dan de vader aangeeft, is de omgang niet stopgezet op basis van het incident dat heeft plaatsgevonden tussen de vader en [minderjarige 2] tijdens het laatste omgangsmoment. Gebleken is dat de omgangsmomenten al langere tijd voor veel stress en spanning bij de kinderen zorgden. AnaCare adviseert de focus te leggen op de individuele behandeling van de vader, van de moeder en van de kinderen om de juiste basisvoorwaarden te scheppen waaronder de kinderen weer omgang kunnen hebben met de vader. Het is het hof niet gebleken dat de vader de door AnaCare nodig geachte psycho-educatie inmiddels krijgt.
Zoals hiervoor is overwogen geeft de vader geen blijk ook maar enig inzicht te hebben in de (heftige) problematiek die bij de kinderen speelt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen op dit moment allebei EMDR-therapie om hun trauma’s uit het verleden te kunnen verwerken. Voor het welslagen van deze therapie is het nodig dat de kinderen de rust krijgen die zij op dit moment ervaren. Die rust zal worden doorbroken indien de begeleide omgang weer zou worden hervat.
Het hof betrekt voorts bij de beoordeling dat [organisatie] bij brief van 6 mei 2021 heeft aangegeven dat het op dit moment niet verstandig is om de kinderen opnieuw bloot te stellen aan contact met de vader, aangezien de kinderen hun trauma’s eerst moeten verwerken voor een eventuele hervatting van contact aan de orde is. Ook de raad en de GI adviseren op dezelfde grond om op dit moment geen omgang te laten plaatsvinden tussen de vader en de kinderen.
Alles overziende acht het hof omgang tussen de kinderen en de vader op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Hoewel het hof zich realiseert dat ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd een zwaar middel is, acht het hof dit in het belang van de kinderen noodzakelijk. Op dit moment is immers nog niet duidelijk hoe lang de therapieën van de kinderen gaan duren en de kinderen moeten alle rust en ruimte krijgen om hun behandeling af te kunnen ronden.
Het hof acht het, ten slotte, van belang dat de moeder heeft aangegeven de kinderen te zullen blijven stimuleren contact te leggen met de vader. Zo heeft [minderjarige 2] recentelijk de vader een mail gestuurd, waar de vader ook op heeft gereageerd.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de vader in hoger beroep afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 september 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.A.M. Scheij en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is op 22 juli 2021 door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.