ECLI:NL:GHSHE:2021:2308

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.293.911_01 en 200.293.911_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen bij de vader na vertrek van de moeder naar het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] (10 jaar) en [minderjarige 2] (8 jaar). De moeder van de kinderen had hen tijdelijk bij de vader geplaatst en was vervolgens naar Turkije vertrokken, zonder duidelijke communicatie over haar terugkeer. De vader was sindsdien de enige beschikbare ouder en had de zorg voor de kinderen op zich genomen. De rechtbank had eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend aan de Gecertificeerde Instelling (GI) om de kinderen bij de vader te plaatsen, wat de moeder betwistte in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de moeder onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in haar vertrek en dat de vader een stabiele opvoedsituatie bood. De moeder had geen rechtens te respecteren belang meer bij het hoger beroep, aangezien de kinderen al geruime tijd bij de vader verbleven en de situatie voor hen niet schadelijk was. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 juli 2021
Zaaknummers : 200.293.911/01 (hoofdzaak) en 200.293.911/02 (schorsing)
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/367030 / JE RK 21-67
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Yigitdol,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. Ü.Öğüt.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist dat [minderjarige 1] (10 jaar) en haar broertje [minderjarige 2] (8 jaar) uit huis worden geplaatst bij de vader; de moeder is het hier niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader niet-ontvankelijk te verklaren en/of af te wijzen en te bepalen dat de kinderen met onmiddellijke ingang terug thuis moeten worden geplaatst bij de moeder, althans met ingang van de datum waarop het hof een beschikking geeft, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, althans dat het hof een beslissing geeft die het hof juist acht.
Dit verzoek heeft het hof gekenmerkt met zaaknummer 200.293.911/
1.
De moeder heeft het hof ook verzocht om de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van de hoofdzaak, hetzij op grond van een voorlopige voorziening (artikel 223 jo 353 Rv), hetzij door middel van een schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring (artikel 351 Rv).
Dit verzoek heeft het hof gekenmerkt met zaaknummer 200.293.911/
2.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2021, heeft de vader verzocht de provisionele verzoeken van de moeder en haar verzoeken in de bodemprocedure af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk genaamd de heer E. Battaloglu (tolkennummer 2282)
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk mevrouw H.N. Kösen (tolkennummer 4898).
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 februari 2021;
  • de brief van de raad van 2 juni 2021 waarin de raad aankondigt niet op de mondelinge behandeling te verschijnen;
  • het V-formulier van 22 juni 2021 van de advocaat van de moeder met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn – voor zover hier van belang – geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen:
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen:
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Het hoofdverblijf van de kinderen is bij de echtscheidingsbeschikking (17 mei 2019) bepaald bij de moeder. De kinderen verbleven één weekend per veertien dagen bij de vader.
3.2.
De kinderen staan sinds 26 november 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Op 8 januari 2021 is de moeder naar Turkije gegaan. De kinderen verblijven sindsdien onafgebroken bij de vader.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend aan de GI om de kinderen met ingang van 12 februari 2021 tot uiterlijk 12 augustus 2021 uit huis te plaatsen bij de vader.
3.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 mei 2021 heeft de rechtbank de kinderen voorlopig toevertrouwd aan de vader.
De moeder is sinds eind juni 2020 weer in Nederland.
Grieven van de moeder
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het rechtens relevante belang dat de moeder nog bij dit hoger beroep heeft, is dat deze uitspraak van het hof kan bijdragen aan de positie van de moeder in de bodemprocedure.
Dit belang ziet de moeder tweeledig: het is positief voor de moeder als het hof beslist dat de uithuisplaatsing onrechtmatig is geweest én het hof hiervoor overwegingen opneemt in de beschikking die in het voordeel van de moeder kunnen zijn. De moeder realiseert zich echter dat deze procedure bij het hof er niet toe kan leiden dat de kinderen bij haar worden geplaatst.
De moeder heeft de kinderen doelbewust, maar noodgedwongen, afgezet bij de vader. Dit was slechts tijdelijk totdat de moeder terug in Nederland zou zijn. De moeder was van plan om maar tien dagen weg te blijven. Zij moest naar Turkije omdat haar schoonmoeder ernstig ziek was en het misschien niet zou overleven. De moeder heeft noodgedwongen gehandeld. De moeder heeft de hulpverlening geïnformeerd over haar vertrek toen ze in het vliegtuig zat. De kinderen waren geïnformeerd en gerustgesteld. De moeder had het van tevoren aan [minderjarige 1] verteld.
Het was de bedoeling dat de kinderen naar de moeder zouden terugkeren als de moeder weer in Nederland zou zijn. De moeder wilde geen juridische wijziging. Vanwege de gevolgen van een ernstig auto ongeluk in april 2021 kon de moeder niet eerder niet naar Nederland terug reizen. Dit was overmacht. Sinds 20 juni 2021 is zij weer in Nederland. Zij was al die tijd telefonisch bereikbaar voor de kinderen.
De laatste tijd heeft de moeder geen verontrustende signalen gekregen dat de vader niet goed voor de kinderen zou zorgen, maar er kan niet zomaar vanuit worden gegaan dat de vader een stabiele opvoedsituatie kan bieden aan de kinderen. De vader blokkeert het contact tussen de moeder en de kinderen. In het najaar van 2020 heeft hij de moeder met de dood bedreigd. De moeder heeft aangifte gedaan en de vader heeft hiervoor een paar dagen in voorarrest gezeten. De moeder durfde daarom niet tegen de vader te zeggen dat ze weer naar Turkije ging.
Verweer van de GI.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het plotseling vertrek van de moeder met een gebrek aan zorgvuldige voorbereiding, maakt duidelijk dat de moeder het belang van de kinderen onvoldoende voor ogen heeft gehouden. Het was voor de kinderen onduidelijk wanneer de moeder zou terugkeren. Dit is schadelijk en bedreigend voor de kinderen. De kinderen zijn op hun plek bij de vader en dit wordt nauwlettend in de gaten gehouden door de hulpverlener van Stichting [stichting] . De vader heeft een sterk netwerk om zich heen. Uit de opvoedanalyse van [stichting] blijkt dat de vader een veilige haven biedt voor de kinderen en dat hij de stabiele factor in het leven van de kinderen is. De basisschool van de kinderen meldt dat de kinderen meer rust lijken te ervaren binnen de huidige situatie bij de vader.
De GI vindt het zorgelijk dat alle communicatie met de moeder via [minderjarige 1] loopt. De moeder moet zelf contact opnemen met de GI als er onverwachte omstandigheden zijn. De GI heeft via de school vernomen dat de moeder weer terug in Nederland is en dat de kinderen het weekend van 26/27 juni (inclusief overnachting) bij de moeder hebben doorgebracht. De moeder heeft contact opgenomen met [minderjarige 1] en [minderjarige 1] heeft vervolgens geregeld dat de vader de kinderen naar de moeder toebracht. De GI was hiervan niet op de hoogte en was het hier ook niet mee eens. De GI is 28 juni jl meteen op huisbezoek gegaan bij de moeder. De GI vindt het nodig eerst veiligheidsafspraken met de ouders te maken. De kinderen zijn nu weer terug bij de vader.
Verweer van de vader.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder heeft geen rechtens te respecteren belang meer bij dit hoger beroep; het hof komt niet toe aan een rechtmatigheidstoets van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De vader heeft begin januari 2021 van de hulpverlening gehoord dat de moeder was vertrokken naar Turkije. De moeder heeft haar partner naar de GI laten bellen om door te geven dat zij onderweg was naar Turkije. De moeder is onbetrouwbaar.
De vader stuitte op praktische problemen. De spullen van de kinderen waren nog in de woning van de moeder en de post voor de kinderen kwam daar aan. De vader moest van alles regelen voor de kinderen.
De rechtbank heeft inmiddels, ondanks de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, besloten om de kinderen alsnog aan de vader toe te vertrouwen. Het gaat goed met de kinderen. De GI ziet dit ook. De vader wil het contact tussen de moeder en de kinderen absoluut niet blokkeren. De moeder had een ander telefoonnummer genomen en was voor niemand bereikbaar.
De moeder snapt niet dat er enorme teleurstelling is bij de kinderen als de moeder continu beloftes doet die ze niet nakomt. De moeder moet een stap terugdoen in het belang van de kinderen. De moeder is geen slechte ouder. De kinderen missen haar en het contact moet weer worden opgebouwd.
De vader is nu al zeven maanden de hoofdopvoeder van de kinderen. De GI heeft terecht een machtiging tot uithuisplaatsing gekregen van de rechtbank; dit is noodzakelijk geweest. Het kan niet anders dan dat de kinderen worden geplaatst bij de vader als de moeder er niet is.
Het hofoverweegt het volgende.
3.9.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar incidentele verzoeken, zaaknummer 200.293.911/02, ingetrokken. Het hof zal de moeder in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal nu beslissen op de hoofdzaak: 200.293.911/01.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.3.
Het staat vast dat de moeder op 8 januari 2021 naar Turkije is gegaan. Het is niet duidelijk geworden wat de aanleiding daartoe was. De door de moeder gestelde dringende noodzaak is niet aannemelijk geworden. De hulpverlening en de vader werden pas geïnformeerd over het vertrek van de moeder toen zij al was vertrokken. De stelling van de moeder dat ze uit angst voor de vader vooraf geen mededeling van haar vertrek heeft gedaan, wordt als onvoldoende aannemelijk gepasseerd. Niemand was ervan op de hoogte wanneer de moeder zou terugkomen. De toezeggingen die de moeder deed over haar terugkomst, heeft zij niet waargemaakt, daargelaten de juistheid van de redenen daarvoor. Vanaf 8 januari 2021 heeft de vader alleen de volledige verantwoordelijkheid gedragen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader had geen beschikking over de kleding, de schoolspullen of de identiteitskaarten van de kinderen. Alles lag in de woning van de moeder, waar de vader noch de kinderen toegang toe hadden. De moeder heeft geen derde ingeschakeld om spullen van de kinderen uit de woning te halen en naar de vader te brengen. Onder deze omstandigheden was het noodzakelijk een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlenen. Dat de moeder telefonisch bereikbaar was voor de kinderen (hetgeen overigens wordt ontkend door de vader), maakt dit niet anders. De kinderen zijn respectievelijk tien en acht jaar oud; het uitsluitend telefonisch onderhouden van contact is voor hen volstrekt ontoereikend. De moeder was zonder duidelijke reden plotseling niet meer beschikbaar voor de kinderen. De vader was dat wel. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden de machtiging tot uithuisplaatsing verleend.
Geheel ten overvloede wordt nog overwogen dat inmiddels bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 12 mei 2021 voorlopig aan de vader zijn toevertrouwd.
3.9.4.
Nu het hoger beroep van de moeder wordt afgewezen, zal de bestreden beschikking worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.293.911/02:
- verklaart de moeder niet-ontvankelijk.
in zaaknummer 200.293.911/01:
  • bekrachtigt de bestreden beschikking;
  • wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.