ECLI:NL:GHSHE:2021:2304

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
200.292.130_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek pleegouders om voogdij over minderjarige

In deze zaak hebben de pleegouders van een minderjarige, die kort na zijn geboorte uit huis is geplaatst, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om voogdij over de minderjarige. De moeder van de minderjarige heeft geen gezag meer over hem, en de voogdij ligt sinds 2013 bij de Gecertificeerde Instelling (GI). De pleegouders, die de ouders van de moeder zijn, hebben aangevoerd dat het in het belang van de minderjarige is dat zij de voogdij krijgen, omdat zij de enige zijn met wie de minderjarige een veilige hechting heeft. De GI en de moeder zijn echter tegen dit verzoek, en de raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd het verzoek van de pleegouders af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er een complexe verstandhouding bestaat tussen de pleegouders en de moeder, wat de samenwerking bemoeilijkt. De pleegouders hebben aangegeven dat zij praktische problemen ondervinden door de voogdij van de GI, die hen verplicht om toestemming te vragen voor beslissingen met betrekking tot de minderjarige. De GI heeft echter betoogd dat de huidige voogdijsituatie werkbaar is en dat de minderjarige er geen nadeel van ondervindt. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende basisvertrouwen is tussen de pleegouders en de moeder om de voogdij aan de pleegouders over te dragen. Bovendien is het in het belang van de minderjarige dat hij regelmatig contact heeft met zijn moeder, wat beter gewaarborgd is als de GI de voogdij behoudt.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de pleegouders om voogdij afgewezen, omdat de onderlinge spanningen en het gebrek aan samenwerking tussen de betrokken partijen niet in het belang van de minderjarige zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 22 juli 2021
Zaaknummer : 200.292.130/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/325515 / FA RK 17-4630
in de zaak in hoger beroep van:
[de pleegvader],
en
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep, ouders van de moeder,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. E.E.M. Messink,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.A. Stoffijn,
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Oost Nederland,
locatie: [locatie],
hierna te noemen: de raad.
Vooraf
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats]).
[minderjarige] is kort na zijn geboorte uit huis geplaatst bij zijn pleegouders. De moeder heeft geen gezag meer over hem. De voogdij over [minderjarige] ligt sinds 2013 bij de GI.
De pleegouders willen de voogdij over [minderjarige]; de moeder, de GI en de raad zijn hiertegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2021, hebben de pleegouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen waar het betreft de beslissing afwijzing voogdij en, opnieuw rechtdoende, de pleegouders te belasten met de voogdij over [minderjarige].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de pleegouders af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 mei 2021, heeft de moeder verzocht de grieven van de pleegouders ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI];
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de V-formulieren van 20 april 2021 en 1 juni 2021, beiden voorzien van bijlagen, van de advocaat van de pleegouders.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren;
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
De moeder was van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige] en zij was de enige gezagsdragende ouder.
3.2.
Hierna is het volgende van belang:
  • [minderjarige] is voordat hij werd geboren, onder toezicht gesteld van de GI;
  • vlak na zijn geboorte is [minderjarige] uit huis geplaatst bij de pleegouders en daar verblijft hij nu nog steeds;
  • de moeder heeft van 3 januari 2013 tot 22 juni 2017 onder curatele gestaan. De GI heeft bij beschikking van 14 januari 2013 de voorlopige voogdij over [minderjarige] gekregen. De beschermingsmaatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn toen beëindigd;
  • bij beschikking van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank de GI tot voogd benoemd over [minderjarige];
  • de moeder en [minderjarige] hebben iedere twee weken op woensdag begeleid contact met elkaar van 14.30 uur tot 16.30 uur; de pleegouders brengen en halen [minderjarige].
Procedure bij de rechtbank
3.3.
De pleegouders hebben de rechtbank verzocht te bepalen dat zij worden belast met de voogdij over [minderjarige].
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
Procedure in hoger beroep
3.4.
De pleegouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
In hun beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voeren zij – kort samengevat en voor zover relevant – het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] dat de pleegouders worden belast met de voogdij. [minderjarige] is vrijwel direct naar zijn geboorte geplaatst bij pleegouders. Er heeft geen hechting kunnen plaatsvinden tussen de moeder en [minderjarige]. Pleegouders zijn de personen met wie [minderjarige] een veilige hechting heeft. Vaststaat dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de pleegouders blijft houden en het is duidelijk dat de moeder het gezag niet kan terugkrijgen. Het is in het algemeen in het belang van een kind dat het gezag/de voogdij berust in de handen van degenen die ook de feitelijke verzorging van het kind op zich nemen. Het gaat goed met [minderjarige] bij de pleegouders. De pleegouders hebben altijd het belang van [minderjarige] voorop gesteld, ook al is de moeder hun dochter. Zij begrijpen het belang van contact tussen de moeder en [minderjarige] en faciliteren positief contact tussen beiden. Uit zichzelf heeft [minderjarige] nog steeds weinig behoefte om de moeder te zien.
Wanneer er een keuze gemaakt moet worden tussen de moeder en [minderjarige], zal het belang van [minderjarige] prevaleren. De verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders is substantieel verbeterd. De moeder heeft aangegeven dat begeleide omgang wat haar betreft niet meer nodig is. De pleegouders staan achter deze wens. De omgang is nu twee uur per twee weken. De pleegouders moeten letten op de mogelijkheden van [minderjarige]. [minderjarige] kan het niet aan als de omgang nog verder wordt uitgebreid.
De pleegouders ervaren praktische problemen omdat de GI de voogdij heeft. Voor alles moet eerst toestemming worden gevraagd aan de voogd. Dit kost tijd en leidt ertoe dat weinig mogelijk wordt gemaakt. De pleegouders willen snel kunnen handelen waar het betreft de medische hulp die [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft een handicap. Oosterpoort en de voogd hebben er geen blijk van gegeven hier voldoende kennis van te hebben. De pleegouders hebben voor alle hulpverlening het initiatief genomen, zoals bijvoorbeeld remedial teaching en dyscalculie-onderzoek en behandeling. Het is niet goed als de zorg voor [minderjarige] wordt vertraagd vanwege de verplichte voorgaande toestemming van de voogd. Er is geen gerechtvaardigd belang om de voogdij van de GI eindeloos voort te zetten. Handhaving van de voogdij werkt onnodig verzwarend voor de pleegouders en [minderjarige] en heeft geen toegevoegde waarde meer.
3.5.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover relevant, het volgende aan.
Het is lastig om zicht te krijgen op hoe het werkelijk gaat met [minderjarige] in zijn opvoedsituatie bij de pleegouders. Oosterpoort komt niet goed in contact met de pleegouders, omdat zij niet openstaan voor inhoudelijke begeleidingsgesprekken. De moeder heeft geen volledig vertrouwen in de pleegouders. Ze maakt zich zorgen over deze procedure en wat dit voor haar betekent. Ook maakt ze zich zorgen dat de pleegouders de instanties buiten de deur houden en daarmee niet goed samenwerken.
Tussen de moeder en [minderjarige] is een positieve en warme band ontstaan. [minderjarige] is ontspannen, vrolijk, knuffelt de moeder, vertelt verhalen en maakt grapjes. Bij het afscheid en vertrek, waarbij de pleegouders aanwezig zijn, is deze onbevangenheid niet meer aanwezig en lijkt [minderjarige] enorm op zijn pleegvader te zijn gericht. [minderjarige] heeft de GI verteld dat hij zijn moeder best vaker wil zien. De moeder geeft nog steeds de voorkeur aan begeleide omgang. Zij geeft aan dat zij dan meer ontspannen de omgang vorm kan geven.
Uit een gesprek met school blijkt dat [minderjarige] nooit praat over de omgang met de moeder. Het kan niet uitgesloten zijn dat [minderjarige] belast wordt met de spanningen die er tussen de pleegouders en de moeder nog geregeld zijn.
Door alle juridische zaken blijft de zorg rond [minderjarige] onderbelicht en hier lijkt geen verandering in te komen. Gezien de weerstand van de pleegouders tegen de bemoeienis van de GI en de pleegzorgbegeleiding van Oosterpoort, wordt de zorg over het welzijn van [minderjarige] alleen maar groter en ontstaat er wantrouwen. De moeder wordt hierdoor belast en daarmee indirect [minderjarige] ook in zijn omgang met de moeder. De voogd mist een proactieve houding van de pleegouders om tot een goed onderzoek en vormgeving van de positie van de moeder te komen. Een goede samenwerking en verstandhouding tussen de pleegouders en de moeder is essentieel om de pleegouders met de voogdij te kunnen belasten. [minderjarige] moet ervaren dat de pleegouders en zijn moeder in harmonie met elkaar zijn verzorging en opvoeding vorm kunnen geven. Er is nog onvoldoende vertrouwen tussen de pleegouders, de moeder, de GI en de pleegzorginstelling om de voogdij met een gerust hart aan de pleegouders te kunnen overdragen. De voogdij moet dan ook bij de GI blijven berusten.
3.6.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover relevant, het volgende aan.
Handhaving van de voogdij bij de GI is het meest in het belang van [minderjarige]. Het vertrouwen van de moeder in de pleegouders is naar een dieptepunt gedaald door de druk van de pleegvader om de moeder te bewegen een document te ondertekenen waarin zij zou verklaren in te stemmen met de voogdij door de pleegouders.
De moeder voelt zich gesteund door de GI. Zij heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de pleegouders haar daadwerkelijk in staat zullen stellen omgang te hebben en houden met [minderjarige].
De moeder durft de omgang niet onbegeleid te laten plaatsvinden, omdat zij dan geen mogelijkheid heeft zich te verweren tegen beschuldigingen door de pleegouders. Alle onbegeleide omgangsmomenten zijn door de moeder opgenomen ter controle en met de voogd besproken, omdat de moeder bang was voor nieuwe valse beschuldigingen door de pleegouders.
De pleegouders trekken steeds conclusies die haaks staan op hetgeen door de hulpverlening wordt geconstateerd. Zij stellen dat de moeder en [minderjarige] elkaar slechts oppervlakkig kennen en dat de omgang de belastbaarheid van de moeder en [minderjarige] te boven gaat. Dit staat haaks op het evaluatieverslag van Oosterpoort.
De opvoedingskwaliteiten van de pleegouders zijn nooit onderzocht. Om onduidelijke redenen weigeren de pleegouders mee te werken aan een onderzoek door Oosterpoort.
Er is geen sprake van een substantiële verbetering van de verstandhouding tussen pleegouders en de moeder. De moeder voelt zich keer op keer gemanipuleerd, gekwetst en buiten spel gezet door de pleegouders. Er is niet eens sprake van een minimaal vertrouwen bij de moeder dat de pleegouders zich zonder bemoeienis van de GI en Oosterpoort zullen houden aan de omgangsregeling en haar zullen informeren en betrekken bij zaken aangaande het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige]. Bij afwezigheid van de voogd zijn de rechten van de moeder niet langer beschermd.
De moeder is ook niet volledig op de hoogte van het medisch dossier van [minderjarige]. Ze weet maar gedeeltelijk wat er met hem aan de hand is. De moeder heeft informatie gevraagd aan de voogd, maar ook hij weet het niet.
3.7.
De raad heeft het hof geadviseerd om het hoger beroep van de pleegouders af te wijzen. De onderlinge verhoudingen zijn meer op scherp komen te staan en de samenwerking verloopt stroef. Er is sprake van een complexe verstandhouding omdat de pleegouders de ouders van de moeder zijn én de pleegouders van [minderjarige]. Het basisvertrouwen tussen de moeder en de pleegouders ontbreekt. [minderjarige] voelt dit ook. Het is lastig om hem buiten de spanningen te houden. De raad onderzoekt nog wat de mogelijkheden zijn om de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] verder uit te breiden.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:299a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij – ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, de kinderrechter verzoeken hem tot voogd te benoemen. Ingevolge artikel 1:299a lid 4 BW, wijst de kinderrechter het verzoek slechts toe als het in het belang van de minderjarige is en de voogd niet bereid is om zich uit zijn bediening te laten ontslaan.
3.8.2.
De GI is sinds 2013 belast met de voogdij. De pleegouders ervaren hierdoor praktische problemen, omdat zij niet zelf beslissingen kunnen nemen voor [minderjarige]. Het is weliswaar een constructie die de nodige communicatie en afstemming vergt, maar niet is gebleken dat de GI tekort schiet in de uitoefening van de voogdij of dat [minderjarige] er nadeel van ondervindt. De voogdijsituatie is werkbaar en verloopt in ieder geval voor de moeder naar volle tevredenheid. De vraag is of het dan in het belang van [minderjarige] is om de voogdij toch bij de pleegouders neer te leggen. Volgens de pleegouders heeft het geen toegevoegde waarde als de GI de voogdij heeft, maar het hof is van oordeel dat het juist in het belang van [minderjarige] is dat de voogdijsituatie zo blijft, gelet op het volgende.
3.8.3.
Voor een succesvolle voogdijoverdracht naar de pleegouders is minimaal nodig dat er sprake is van een sterk onderling basisvertrouwen tussen de moeder en de pleegouders, zodat [minderjarige] onbelast kan opgroeien zonder dat hij last heeft van onderliggende spanningen. Hoewel de pleegouders van mening zijn dat de verstandhouding met de moeder substantieel verbeterd is, is de situatie naar het oordeel van het hof nog steeds zeer spanningsvol. Zo durft de moeder geen onbegeleide omgang met [minderjarige] te hebben uit angst dat er vanuit de pleegouders beschuldigingen zullen volgen zoals in het verleden ook gebeurde. In 2017 was er sprake van een armbreuk bij [minderjarige] die achteraf bleek te zijn veroorzaakt door een epileptische aanval. De pleegouders hebben de moeder hiervoor verantwoordelijk gehouden en dit heeft de verhoudingen nog meer op scherp gezet. De moeder maakt sindsdien geluidsopnames van de onbegeleide contactmomenten die zij met [minderjarige] heeft, zodat zij altijd bewijs heeft van dingen die wel of niet gezegd zijn. Dit illustreert hoe de onderlinge verhoudingen liggen; er is geen sprake van een situatie waarin de pleegouders en de moeder in goede harmonie met elkaar omgaan. Onder deze omstandigheden kan de voogdij niet bij de pleegouders liggen. Nodig is immers dat de pleegouders met de moeder kunnen overleggen en samenwerken; daarvoor is thans geen basis aanwezig. [minderjarige] zou dan teveel last krijgen van de spanningen die dit met zich zal brengen en dat is niet in zijn belang.
3.8.4.
Een andere reden waarom het in het belang van [minderjarige] is dat de GI de voogdij behoudt, is dat hiermee gegarandeerd wordt dat de moeder een actieve rol blijft uitmaken in [minderjarige] leven. De moeder is belangrijk voor [minderjarige] en het is in zijn belang als hij regelmatig contact heeft met zijn moeder. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt naar wens en de moeder voelt zich gesteund door de GI. De GI heeft de regie over de omgang en het onderzoek van de raad naar de mogelijkheden van een uitbreiding van de omgangsregeling verkeert in een afrondende fase. De stelling van de pleegouders dat zij de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] altijd zullen stimuleren, acht het hof weinig overtuigend, nu zij op de mondelinge behandeling hebben aangegeven dat wat hun betreft de huidige regeling (twee uur per twee weken) het maximaal haalbare is van wat [minderjarige] aankan. Bovendien menen de pleegouders dat [minderjarige] weinig behoefte heeft om zijn moeder te zien en dat hij niet is gehecht aan de moeder. Dit staat haaks op wat de GI en Oosterpoort rapporteren en op wat de moeder zelf ervaart. Voor het hof staat vast dat er tussen de moeder en [minderjarige] een liefdevolle en warme band is. Alleen als de GI de voogdij heeft, is frequent en onbelast contact tussen de moeder en [minderjarige] daarom het meest gegarandeerd. Het is ook om deze reden het meest in het belang van [minderjarige] dat de GI de voogdij behoudt.
3.8.5.
Tot slot vormt de houding van de pleegouders ook een belemmering om hun verzoek toe te wijzen. Het hof hecht er aan de op te merken dat de pleegouders grote waardering verdienen voor de wijze waarop zij al jaren voor [minderjarige] zorgen en dat ook in de toekomst zullen blijven doen. Dat neemt niet weg dat de pleegouders er goed aan zouden doen zich meer open te stellen naar de moeder, de voogd en de hulpverlening. In het dossier is een patroon zichtbaar geworden waarin de pleegouders zich niet begeleidbaar opstellen, gebrekkige informatie verstrekken over de medische toestand van [minderjarige] en onvoldoende meewerken met de hulpverlening. De communicatie verloopt moeizaam in het contact tussen de pleegouders enerzijds en de moeder, de GI en pleegzorg anderzijds. Het is in [minderjarige]’s belang wanneer de moeder, net als de pleegouders, over alle medische informatie over [minderjarige] beschikt. Het baart het hof zorgen dat de moeder slechts over gedeeltelijke informatie beschikt. Indien de pleegouders de voogdij krijgen over [minderjarige], ziet het hof een risico dat de pleegouders [minderjarige] nog meer afschermen en de moeder nog minder informatie over [minderjarige] krijgt dan nu al het geval is. Ook hierom is het in het belang van [minderjarige] dat de voogdij bij de GI blijft liggen.
3.8.6.
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de pleegouder om te worden belast met de voogdij over [minderjarige], is afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.L. Schaafsma-Beversluis, A.J.F. Manders en is op 22 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.