ECLI:NL:GHSHE:2021:2284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.282.514_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse buitengerechtelijke ontbinding van leaseovereenkomst en geschil over eindafrekening

In deze zaak gaat het om de tussentijdse buitengerechtelijke ontbinding van een leaseovereenkomst door de leasemaatschappij, omdat de leasenemer een betalingsachterstand had. De leasenemer, aangeduid als [appellant], had een leaseovereenkomst gesloten voor een Mitsubishi Outlander met de Algemene Lease Maatschappij Autoplanning B.V. De leasemaatschappij heeft de overeenkomst ontbonden en een eindafrekening gestuurd, waarover een geschil is ontstaan. De leasenemer betwist de eindafrekening en stelt dat hij in hoger beroep nog verweer wil voeren, ondanks een eerdere mededeling aan de kantonrechter dat hij geen verweer zou voeren. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de leasenemer alsnog verweer mag voeren in hoger beroep. Het hof heeft de grieven van de leasenemer behandeld, waaronder de vraag of de leasemaatschappij terecht de overeenkomst heeft ontbonden en of de eindafrekening correct is. Het hof heeft geoordeeld dat de leasemaatschappij de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en dat de eindafrekening grotendeels terecht is, met enkele aanpassingen. De leasenemer is veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 15.218,76, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn eveneens aan de zijde van de leasemaatschappij begroot.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.282.514/01
arrest van 20 juli 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: onttrokken (voorheen mr. N. Broeren te Tilburg),
tegen
Algemene Lease Maatschappij Autoplanning B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Autoplanning,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 augustus 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Autoplanning als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8538522 / CV EXPL 20-2027)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 mei 2020 (zaak-/rolnummer 8485730 / CV EXPL 20-1368).

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties 1 tot en met 7;
  • de memorie van antwoord met productie I;
  • het H2-formulier van 1 juli 2021, waarbij mr. Broeren heeft meegedeeld dat hij zich op de datum van de geplande mondelinge behandeling van 9 juli 2021 aan de zaak onttrekt en dat hij zijn cliënt heeft gewezen op de gevolgen daarvan;
  • de op 8 juli 2021 van beide partijen ontvangen berichten, waarbij zij hebben meegedeeld dat zij geen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling en waarin zij het hof hebben gevraagd om een datum voor arrest te bepalen.
Vanwege de op 8 juli 2021 van beide partijen ontvangen berichten heeft de mondelinge behandeling geen doorgang gevonden. De administratieve verwerking van de onttrekking van mr. Broeren als advocaat heeft plaatsgevonden op de rolzitting van 13 juli 2021. Het hof heeft daarna, overeenkomstig het verzoek van beide partijen, een datum voor arrest bepaald.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
3.1.1.
Het gaat in dit geding om de vraag of Autoplanning aan [appellant] terecht en voor het juiste bedrag een eindafrekening heeft gezonden ter zake de lease door [appellant] van een Mitsubishi Outlander.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- Op 24 juli 2018 heeft Autoplanning een autolease-overeenkomst gesloten met [appellant] , handelend onder de naam “Recht met een +”, op grond waarvan [appellant] de Mitsubishi, type Outlander PHEV, met kenteken [kenteken] (hierna ook de auto) van Autoplanning is gaan leasen tegen betaling van een maandelijks leasetermijn. In het door beide partijen ondertekend leasecontract-bestelformulier, waarin Autoplanning AP wordt genoemd, staat onder meer het volgende:
“(...) leasenemer, geeft hierbij opdracht aan (...) AP (...) te bestellen, gelijk hij aanvaardt tot de terbeschikkingstelling in operationele lease door AP aan leasenemer van de onderstaand omschreven auto onder de in de autolease-overeenkomst van 24 juli 2018 vermelde voorwaarden met inbegrip danwel uitsluiting van de onderstaand omschreven productcomponenten (...)”
In het formulier staat dat de autolease-overeenkomst geldt voor de duur van 60 maanden. Als autodealer is in het formulier genoemd De Auto Avenue Tilburg B.V.
- Partijen hebben op dezelfde datum een mantelovereenkomst gesloten, waarvan de eerste bladzijde door beiden partijen is ondertekend en de overige pagina’s door beide partijen zijn geparafeerd. In deze mantelovereenkomst, waarin Autoplanning AP wordt genoemd, staat onder meer het volgende:
“(...) in aanmerking nemende dat leasenemer zich het gebruik van automobielen wil verschaffen en dat AP bereid is leasenemer door middel van leasing daartoe in staat te stellen, zijn AP en leasenemer overeengekomen als volgt:
Akkoord te gaan met de voorwaarden, zoals omschreven in artikel 1 t/m 27 op pagina 2 t/m 6 en de aanvullende voorwaarden zoals omschreven op pagina 1.
Dit door middel van het ondertekenen van pagina 1 en paraferen van pagina 2 t/m 6.(...)
3. AFZONDERLIJK LEASECONTRACT
3.1
Door middel van een door hem ondertekend leasecontract-bestelformulier geeft leasenemer aan AP opdracht de in het leasecontract-bestelformulier gespecificeerde auto voor hem aan te kopen.
3.2
Leasenemer verplicht zich hiermede de in het leasecontract-bestelformulier gespecificeerde auto te leasen, op basis van de voorwaarden van deze overeenkomst, aangevuld met eventuele aanvullende voorwaarden die dan zullen zijn vermeld op het leasecontract-bestelformulier en/of een aanhangsel daaraan – ofwel te kopen tegen contante betaling van de bruto aanschafprijs vermeerderd met administratiekosten. (...)
7. BETALINGEN
7.1
De betalingen dienen maandelijks, bij vooruitbetaling te geschieden. (...)
7.3
De maandelijkse door leasenemer te betalen leasetermijnen worden berekend op basis van de productcomponenten, met als basis de vaste kosten voor afschrijving en rente, welke blijkens het leasecontract-bestelformulier in de leasetermijn zijn opgenomen. (...)
10.3
Het feit dat een auto om enigerlei reden niet wordt gebruikt heeft geen invloed op de betalingsverplichtingen van leasenemer aan AP. (...)
16. NALATIGHEID VAN LEASENEMER (...)
16.1
Bij nalatigheid van leasenemer wordt, zonder dat enige ingebrekestelling noodzakelijk is, het geheel der resterende termijnen tot het eind der contractperiode direct opeisbaar.
16.2
Bij het niet tijdig voldoen van enige betaling op de vervaldag, zal leasenemer over het achterstallige bedrag een rente verschuldigd zijn van 1,5% per maand, waarbij een gedeelte van de maand voor een volle maand zal worden gerekend, vanaf de vervaldag tot en met de dag waarop het bedrag contant is voldaan aan AP of is bijgeschreven op haar bank- of girorekening.
21. TERUGGAVE AAN HET EIND VAN DE GEBRUIKSPERIODE(...)
21.4
Onverminderd de overige bepalingen van de overeenkomst blijven de leasetermijnen tenminste verschuldigd tot en met de dag waarop de auto is ingeleverd op het door AP aangegeven adres en aldaar in ontvangst is genomen. (...)
22. JURIDISCHE KOSTEN, BELASTINGEN
22.1
Alle kosten door AP gemaakt ter bewaring en/of geldend maken van haar rechten, zoals gerechtelijke en buitengerechtelijke invorderingskosten ingevolge de Autolease
overeenkomst en de op grond daarvan afgesloten afzonderlijke leasecontracten en alle
eventueel hierop vallende registratiekosten, zijn voor rekening van leasenemer. (...)
24. TOEPASSELIJK RECHT (...)
24.2
Alle eventuele rechtsgeschillen die uit deze Autolease-overeenkomst of de op grond
daarvan gesloten afzonderlijke leasecontracten voortvloeien, zullen in eerste aanleg worden berecht door de Rechtbank te Amsterdam. (...)”
  • [appellant] heeft tijdens de looptijd van de leaseovereenkomst een achterstand in de betaling van de maandelijkse leasetermijnen laten ontstaan. Autoplanning heeft diverse aanmaningen en sommaties aan [appellant] gestuurd.
  • Bij brief van 9 december 2019 heeft Autoplanning [appellant] in gebreke gesteld voor het niet voldoen van de leasetermijnen en verzocht de achterstand te voldoen. In de brief heeft Autoplanning voorts geschreven dat bij gebreke van volledige betaling [appellant] in verzuim is en de autolease-overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Er was op dat moment een betalingsachterstand van vier maanden.
  • Bij e-mail van 13 december 2019 heeft de advocaat van Autoplanning [appellant] gesommeerd de auto dezelfde dag hij Autoplanning in te leveren en een kort geding aangekondigd.
  • Bij vonnis in kort geding van 17 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam [appellant] op vordering van Autoplanning veroordeeld om de auto bij Autoplanning in te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft de voorzieningenrechter [appellant] in het vonnis onder meer veroordeeld tot betaling van € 3.164,40 aan openstaande facturen over de periode tot 18 december 2019, en tot betaling van € 779,35 per maand of gedeelte daarvan vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag dat de auto bij Autoplanning is ingeleverd.
  • Volgens het door Autoplanning overgelegde innamerapport heeft [appellant] de auto vervolgens op 19 maart 2020 bij Autoplanning ingeleverd.
  • Autoplanning heeft [appellant] een eindafrekening van 1 april 2020 ten bedrage van € 15.489,80 inclusief btw gezonden.
  • Bij e-mail van 3 april 2020 heeft [appellant] aan de advocaat van Autoplanning meegedeeld dat hij de factuur betwist.
  • Vervolgens is in april 2020 nog gecorrespondeerd tussen [appellant] en de advocaat van Autoplanning. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
Het geding in eerste aanleg
3.2.1.
In deze procedure vorderde Autoplanning bij inleidende dagvaarding, samengevat, veroordeling van [appellant] tot betaling van een hoofdsom van € 15.489,80, vermeerderd met nevenvorderingen zoals in de dagvaarding vermeld.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Autoplanning, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft gedurende de looptijd van de leaseovereenkomst een achterstand laten ontstaan in de betaling van de leasetermijnen. Autoplanning heeft om die reden de leaseovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden. Ook heeft Autoplanning via de gevoerde kortgedingprocedure bewerkstelligd dat [appellant] de leaseauto heeft ingeleverd. Autoplanning heeft vervolgens aan [appellant] een eindafrekening van 1 april 2020 ten bedrage van € 15.489,80 gezonden. [appellant] weigert ten onrechte om die eindafrekening te betalen. [appellant] moet het bedrag alsnog voldoen, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke kosten.
3.2.3.
Bij tussenvonnis van 27 mei 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de zaak op verzoek van Autoplanning verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg.
3.2.4.
Bij e-mail van 13 juli 2020 heeft [appellant] aan de kantonrechter onder meer het volgende meegedeeld:
“Tussen partijen speelt een discussie over de vorderingen zoals door de eisende partij ingesteld. Op verzoek van de eisende partij is conservatoir beslag gelegd. (…)
Mr. Meijroos is enkel bereid het beslag op te heffen onder afgifte van een bankgarantie, of wanneer ik in deze procedure geen verweer voer (…).
Gegeven de belangen die spelen (…) bericht ik u hierdoor dat er in deze procedure geen verweer wordt gevoerd door de gedaagde partij (…).”
3.2.5.
In het beroepen vonnis van 12 augustus 2020 heeft de kantonrechter vervolgens onder meer het volgende overwogen:
“2.3 Bij e-mail van 13 juli 2020 bericht gedaagde (…) dat hij geen verweer zal voeren in de hoofdzaak.
2.4
Nu gedaagde niet heeft bestreden, dat de vordering in de hoofdzaak juist is en deze de kantonrechter ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.”
In het dictum van het vonnis heeft de kantonrechter [appellant] vervolgens veroordeeld om aan Autoplanning € 16.610,12 te betalen, vermeerderd met:
  • de overeengekomen rente van 1,5% per maand over € 15.489,80 vanaf de datum van verzuim;
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 929,90 vanaf 24 april 2019.
Uit het vonnis, bezien in samenhang met de inleidende dagvaarding, blijkt dat voornoemd totaalbedrag van € 16.610,12 is opgebouwd uit de navolgende drie bedragen:
  • een hoofdsom van € 15.489,80 ter zake de onbetaalde eindafrekening;
  • € 190,42 aan contractuele rente over de hoofdsom over de periode tot en met 30 april 2020;
  • € 929,90 ter zake buitengerechtelijke kosten.
Ook heeft de kantonrechter [appellant] in de proceskosten veroordeeld, inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
Het geding in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd tegen het vonnis van 12 augustus 2020. Op basis van die grieven heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot:
  • primair: terugverwijzing van het geding naar de kantonrechter teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen een conclusie van antwoord te nemen;
  • subsidiair: afwijzing van de vorderingen van Autoplanning;
een en ander met veroordeling van Autoplanning om aan [appellant] alles terug te betalen dat [appellant] op grond van het beroepen vonnis aan Autoplanning heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente, en met veroordeling van Autoplanning in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.2.
Autoplanning heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Met betrekking tot grief 1: terugverwijzing naar de kantonrechter en de mogelijkheid om in hoger beroep alsnog verweer te voeren?
3.4.1.
Met grief 1 wil [appellant] allereerst bereiken dat hij alsnog bij de kantonrechter verweer mag voeren tegen de vordering van Autoplanning. [appellant] verzoekt het hof om het vonnis van 12 augustus 2020 te vernietigen en het geding ter verdere behandeling terug te verwijzen naar de kantonrechter, zodat [appellant] alsnog een conclusie van antwoord kan nemen. Naar het oordeel van [appellant] bestaat er in dit geval aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat het hof bij hoger beroep tegen een eindvonnis de zaak zelf moet afdoen en de zaak niet mag terugverwijzen naar de rechtbank. Volgens [appellant] betreft dit een geval waarin de rechter op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak is toegekomen, en kan de zaak daarom wel worden terugverwezen.
3.4.2.
Het hof stelt naar aanleiding van dit betoog van [appellant] het volgende voorop. Door het hoger beroep tegen een einduitspraak, zoals het in deze zaak beroepen vonnis van 12 augustus 2020, wordt in beginsel de gehele zaak, zoals zij voor de eerste rechter diende, naar de hogere rechter ter beslissing overgebracht. De hogere rechter mag zich in beginsel niet aan deze hem opgedragen taak onttrekken door een gedeelte van de beslissing van het aan zijn oordeel onderworpene over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven. Dat hierdoor bepaalde geschilpunten slechts in één feitelijke instantie zullen worden berecht, vormt op zichzelf geen reden om een uitzondering te maken op deze hoofdregel. In de rechtspraak zijn slecht enkele beperkte uitzonderingen op deze hoofdregel aanvaard. Dat betrof situaties waarin de eerste rechter op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tussen de betrokken partijen is toegekomen.
3.4.3.
In dit geval heeft de kantonrechter, kort gezegd:
  • kennis genomen van de vordering en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen;
  • kennis genomen van de mededeling van [appellant] dat hij geen verweer voert tegen de vordering;
  • geoordeeld dat de vordering de kantonrechter ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt;
  • de vordering vervolgens toegewezen.
Dit betreft niet een geval waarin de kantonrechter op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tussen de betrokken partijen is toegekomen. De kantonrechter heeft het geschil inhoudelijk behandeld, zij het dat die behandeling beperkt is geweest omdat [appellant] geen verweer voerde. Het hof kan de zaak daarom niet terugverwijzen naar de kantonrechter. Dit betekent dat grief 1 faalt en de primaire vordering van [appellant] in hoger beroep niet kan worden toegewezen.
3.5.1.
Het voorgaande brengt mee dat het hof de zaak zelf verder moet behandelen.
[appellant] heeft met de grieven 2 tot en met 9 alsnog verweer gevoerd tegen de vordering van Autoplanning.
3.5.2.
Autoplanning stelt dat het recht van [appellant] om verweer te voeren, is vervallen op grond van artikel 128 lid 3 Rv, en dat de verweren die hij nu nog wil voeren “gedekt” zijn in de zin van artikel 348 Rv.
3.5.3.
Het hof verwerpt het beroep van Autoplanning op artikel 128 lid 3 Rv. Volgens dat artikel moet de gedaagde partij
“alle excepties en zijn antwoord ten principale”tegelijk naar voren brengen
“op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.”. Uit het laatste zinsdeel van artikel 348 Rv blijkt dat indien het recht om bij de eerste rechter verweer te voeren op de voet van artikel 128 lid 3 Rv is vervallen, in hoger beroep alsnog verweer gevoerd mag worden.
3.5.4.
Wat betreft de stelling van Autoplanning dat die verweren die [appellant] nu wil voeren “gedekt” zijn, overweegt het hof het volgende. Artikel 348 Rv luidt als volgt:
“De oorspronkelijke verweerder kan nieuwe weren van regten, eene verdediging ten principale opleverende, inbrengen, tenzij dezelve in het geding ter eerster instantie zijn gedekt, waaronder niet begrepen is het geval, dat het regt om ten principale te antwoorden ingevolge artikel 128 vervallen is.”
Volgens vaste rechtspraak is een verweer gedekt in de zin van dit artikel indien uit de proceshouding van de oorspronkelijk gedaagde ondubbelzinnig voortvloeit dat het desbetreffende verweer is prijsgegeven. Er moet dus sprake zijn van afstand van recht, bijvoorbeeld door een uitdrukkelijke erkenning dat een gevoerd verweer onjuist is. (HR 19 januari 1996, NJ 1996/709). Een gave referte levert geen een gedekt verweer op. Of een verweer ondubbelzinnig is prijsgegeven is een kwestie van uitleg van de processtukken. (HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141).
3.5.5.
In dit geval is er geen sprake van dat [appellant] in het geding bij de kantonrechter enig verweer ondubbelzinnig heeft prijsgegeven. [appellant] heeft bijvoorbeeld niet uitdrukkelijk erkend dat een bepaald verweer onjuist is. [appellant] heeft in zijn e-mail van 13 juli 2020 aan de kantonrechter alleen meegedeeld, kort gezegd, dat hij geen verweer voert teneinde het door Autoplanning gelegde conservatoire beslag opgeheven te krijgen. In die stelling is geen uitdrukkelijke erkenning van de juistheid van de stellingen van de wederpartij te lezen. Ook heeft [appellant] door de verzending van deze e-mail geen afstand gedaan van het hem toekomende recht om in hoger beroep alsnog verweer te voeren. Autoplanning had dat ook helemaal niet als voorwaarde gesteld aan opheffing van het beslag, zo volgt ook uit haar eigen stellingen.
3.5.6.
Het bovenstaande voert tot de conclusie dat [appellant] in hoger beroep alsnog zijn verweren naar voren mag brengen. Het hof zal de verweren die door middel van de grieven 2 tot en met 9 zijn aangevoerd, nu behandelen.
Met betrekking tot grief 2: het oordeel van de voorzieningenrechter van 17 maart 2020 kan niet dienen als grondslag van de vordering van Autoplanning
3.6.1.
Door middel van grief 2 betoogt [appellant] dat Autoplanning haar vordering baseert op het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 maart 2020. Volgens [appellant] kan hetgeen een voorzieningenrechter in kort geding heeft overwogen, niet ten grondslag worden gelegd aan een vordering in een bodemzaak.
3.6.2.
Het hof overweegt dat Autoplanning haar vorderingen niet baseert op het vonnis van de voorzieningenrechter, maar op haar eigen stellingen:
  • dat [appellant] in de nakoming van de leaseovereenkomst tekortgeschoten is door een achterstand te laten ontstaan in de betaling van de leasetermijnen;
  • dat Autoplanning om die reden de leaseovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden;
  • dat [appellant] vervolgens, naar daartoe in kort geding te zijn gedwongen, de leaseauto heeft ingeleverd;
  • dat Autoplanning vervolgens de eindafrekening heeft opgemaakt die [appellant] moet voldoen.
Grief 2 berust dus op een onjuiste lezing van de stellingen van Autoplanning, en kan om die reden geen doel treffen. Of Autoplanning de leaseovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden, komt hierna bij de behandeling van grief 3 aan de orde.
Met betrekking tot grief 3: Was sprake van een tekortkoming aan de zijde van Autoplanning zodat [appellant] niet in verzuim is geraakt en Autoplanning de overeenkomst niet rechtsgeldig kon ontbinden?
3.7.1.
Door middel van grief 3 betoogt [appellant] dat de auto een hybride auto is met een benzinemotor en een elektromotor. Volgens [appellant] is aan hem voorgespiegeld dat de elektromotor van de auto een bereik zou hebben van 50 kilometer, maar blijken deze voertuigen in de praktijk dit bereik niet te halen. [appellant] concludeert dat de auto niet de eigenschappen had, die hij van de auto mocht verwachten. Volgens [appellant] brengt dit mee:
  • dat Autoplanning in de nakoming van de overeenkomst is tekortgeschoten;
  • zodat [appellant] de nakoming van zijn betalingsverplichtingen mocht opschorten;
  • zodat Autoplanning op de voet van artikel 6:59 BW in verzuim is geraakt;
  • zodat [appellant] op grond van artikel 6:61 lid 2 BW niet in verzuim kon raken;
  • zodat Autoplanning de overeenkomst niet buitengerechtelijk had mogen ontbinden.
Autoplanning heeft de grief gemotiveerd bestreden.
3.7.2.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling dat Autoplanning in de nakoming van de leaseovereenkomst is tekortgeschoten. In de leaseovereenkomst is niet overeengekomen dat de auto op de elektromotor een afstand van 50 kilometer zou moeten kunnen afleggen. [appellant] heeft, alvorens de leaseovereenkomst met Autoplanning te sluiten, de auto zelf uitgekozen bij de dealer. Het is niet gesteld of gebleken dat Autoplanning bij dat keuzeproces enige bemoeienis heeft gehad of enig bereik heeft voorgespiegeld. Autoplanning heeft veeleer de rol van financier. Reeds om deze reden kan de grief geen doel treffen.
3.7.3.
Daar komt het volgende bij. Als een partij in de nakoming van een overeenkomst tekortschiet, is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten. In geval van een gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting echter slechts toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt (artikel 262 lid 2 BW). Indien al geoordeeld zou moeten worden dat de elektromotor een geringer bereik heeft dan voorgespiegeld, en indien al zou moeten worden aangenomen dat dit een tekortkoming van Autoplanning in de nakoming van de leaseovereenkomst oplevert, dan rechtvaardigt deze betrekkelijk geringe tekortkoming niet het in zodanige mate onbetaald laten van de facturen van Autoplanning, als [appellant] heeft gedaan. Ook om deze reden kan de grief geen doel treffen.
Met betrekking tot grief 6: Het op de eindafrekening opgenomen bedrag van € 12.204,08 ter zake de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst
3.8.1.
Het hof ziet aanleiding om nu eerst grief 6 te behandelen. Door middel van die grief voert [appellant] enkele verweren tegen het op de eindafrekening opgenomen bedrag van € 12.204,08 ter zake de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. Alvorens die verweren te behandelen, zal het hof weergeven hoe Autoplanning tot het betreffende bedrag is gekomen.
3.8.2.
Autoplanning heeft bij productie 7 bij de inleidende dagvaarding een “Toelichting op doorbelasting voortijdige beëindigingskosten [kenteken] ” gevoegd. Onderaan die “Toelichting” concludeert Autoplanning dat de voortijdige beëindigingskosten € 12.204,87 bedragen. Autoplanning heeft niet toegelicht waarom zij daarvan slechts € 12.204,08 op de eindafrekening heeft opgenomen. Het bedrag van € 12.204,87 valt volgens Autoplanning uiteen in twee posten, namelijk (nummering door hof toegevoegd):
  • I. € 6.661,21;
  • II. € 5.538,66.
Het hof zal deze posten en de daartegen gevoerde verweren hieronder behandelen.
3.9.1.
Post I betreft volgens Autoplanning het verschil tussen de boekwaarde van de auto en de verkoopwaarde van de auto. Ter onderbouwing van deze post heeft Autoplanning uiteengezet dat de investering die zij heeft moeten doen om de auto aan te schaffen, € 35.043,94 bedraagt. Volgens Autoplanning was er na 18,13 maanden (naar het hof begrijpt: op het moment van het inleveren van de auto op 17 dan wel 19 maart 2020), € 5.918,52 op de auto afgeschreven, zodat de boekwaarde op dat moment € 29.152,42 exclusief btw bedroeg. Volgens Autoplanning heeft zij de auto vervolgens verkocht voor € 22.459,20, zodat zij ten opzichte van de boekwaarde bij de verkoop een verlies heeft geleden van € 6.693,22 exclusief btw. Autoplanning heeft niet toegelicht waarom zij hiervan vervolgens slechts € 6.661,21 heeft opgenomen in de berekening die haar tot voornoemd bedrag van € 12.204,87 heeft gebracht.
3.9.2.
Tegen post I heeft [appellant] allereerst aangevoerd dat Autoplanning de fiscale mogelijkheid had om de auto bij de ingebruikname voor 75% af te schrijven. Autoplanning had daarmee volgens [appellant] de mogelijkheid om de auto vanaf de ingebruikname voor nog maar € 8.760,99 op de balans te hebben. Volgens [appellant] brengt dit mee dat hij nu geen schadevergoeding aan Autoplanning hoeft te betalen. Naar het hof begrijpt, betoogt [appellant] dat de auto bij de verkoop na de tussentijdse beëindiging meer heeft opgebracht dan het bedrag waarvoor Autoplanning de auto op de balans had kunnen hebben, en brengt dit mee dat Autoplanning geen voor vergoeding door [appellant] in aanmerking komende schade heeft geleden.
Autoplanning heeft betwist dat zij de fiscale mogelijkheid had om de auto bij de ingebruikname voor 75% af te schrijven. Verder heeft Autoplanning erop gewezen dat een willekeurige versnelde afschrijving van de auto geen gevolgen heeft voor de economische levensduur van de auto en de marktwaarde van de auto.
Dit betoog van Autoplanning treft doel. Als al de fiscale mogelijkheid zou hebben bestaan om de bij de ingebruikname voor 75% af te schrijven, brengt dat niet mee dat de auto direct bij de ingebruikname daadwerkelijk 75% in waarde is gedaald. Reeds om deze reden kan het betoog van [appellant] niet de door hem gewenste conclusie dragen dat Autoplanning bij de verkoop van de auto geen verlies heeft geleden. Het hof verwerpt daarom dit verweer van [appellant] .
3.9.3.
[appellant] heeft in de toelichting op grief 6 voorts aangevoerd dat de fiscale onderwaarde moet worden verminderd met het fiscale voordeel dat genoten wordt als gevolg van het verlies. Naar het hof begrijpt, is ook dit verweer gericht tegen post I.
Autoplanning heeft ook dit verweer bestreden. Volgens Autoplanning mag zij gewoon de veroorzaker van de minderopbrengst aanspreken tot schadevergoeding.
Dit standpunt van Autoplanning is juist. Als Autoplanning verlies heeft geleden door een tekortkoming van [appellant] , mag zij [appellant] tot vergoeding van het betreffende verlies / de betreffende schade aanspreken. Voor zover daarna nog een verlies resteert, bijvoorbeeld omdat [appellant] de schadevergoeding niet voldoet, kan dat resterende verlies mogelijk fiscaal verrekend worden. Dat regardeert [appellant] echter niet.
3.9.4.
Andere verweren tegen post I heeft [appellant] niet aangevoerd. Doordat [appellant] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen is tekortgeschoten en de overeenkomst voortijdig is ontbonden, moet de daardoor veroorzaakte schade begroot worden. Dat kan niet met meetkundige precisie gebeuren, maar moet in enige mate schattenderwijs plaatsvinden. Dat de door Autoplanning gehanteerde afschrijving te laag was ten opzichte van de waardevermindering van de auto die bij de aanvang van de leaseovereenkomst te verwachten was, en dat daardoor de boekwaarde onredelijk hoog was, is door [appellant] niet gesteld. De door Autoplanning gehanteerde afschrijving en daaruit resulterende boekwaarde komen het hof op het eerste gezicht ook niet onredelijk voor.
3.9.5.
Het voorgaande brengt mee dat post I toewijsbaar is.
3.10.1.
Ter onderbouwing van post II heeft Autoplanning gesteld dat zij winst en rente derft door het feit dat het contract met een looptijd van 60 maanden 41,87 maanden eerder is beëindigd. Autoplanning stelt zich op het standpunt dat in verband hiermee € 5.538,66 aan [appellant] kan worden doorbelast. Hoe Autoplanning tot dat bedrag is gekomen, heeft zij in de genoemde productie niet nader toegelicht. Zij heeft wel gesteld, samengevat:
  • dat op grond van artikel 16.1 van de autoleaseovereenkomst bij nalatigheid van de leasenemer het geheel aan resterende leasetermijnen tot het einde van de overeengekomen contractperiode direct opeisbaar is, en dat dit neerkomt op 41,87 maanden maal € 657,07 exclusief btw is € 27.511,52
  • dat na correctie van het leasetarief voor HSB (hof: houderschapsbelasting) en verzekeringspremie per maand, de som neerkomt op 41,87 maal € 494,24 is € 20.693,83.
De stap naar het bedrag van € 5.538,66 is, zoals gezegd, niet nader toegelicht.
3.10.2.
Tegen post II heeft [appellant] aangevoerd dat de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst tot gevolg heeft gehad dat de auto al het voorjaar van 2020 verkocht kon worden. Volgens [appellant] is daarbij een hogere prijs gerealiseerd dan mogelijk zou zijn geweest bij verkoop na afloop van de overeengekomen leaseperiode. Volgens [appellant] levert dit voor Autoplanning een voordeel op dat op de door Autoplanning gederfde winst in mindering moet worden gebracht.
Autoplanning heeft dit verweer bestreden en erop gewezen dat bij verkoop na de volledige leasetermijn niet alleen de verkoopopbrengst maar ook de boekwaarde van de auto lager zou zijn geweest, zodat er geen sprake van is dat de eerdere verkoop voor Autoplanning per saldo een voordeel heeft opgeleverd. De afschrijving die leidt tot de lagere boekwaarde, is verdisconteerd in de maandelijkse leasetermijnen en die heeft Autoplanning vanaf het moment dat de auto door [appellant] werd ingeleverd, niet meer in rekening gebracht en niet meer ontvangen, zo heeft Autoplanning uiteengezet.
Het hof verwerpt het verweer van [appellant] . Dat de auto bij de verkoop in het voorjaar van 2020 meer heeft opgebracht dan het geval zou zijn geweest bij verkoop na afloop van de overeengekomen leaseperiode, laat onverlet dat Autoplanning de leasetermijnen vanaf het moment van het inleveren van de auto niet meer in rekening heeft gebracht en daardoor winst heeft gederfd. Op de berekening van die gederfde winst zal het hof hierna nader ingaan bij de behandeling van de overige verweren van [appellant] . Het is niet zo dat het prijsverschil tussen de koopprijs van voorjaar 2020 en de vermoedelijke koopprijs aan het eind van de leaseperiode op de gederfde winst in mindering moet worden gebracht.
3.10.3.
[appellant] heeft als verweer tegen post II verder, samengevat, het volgende aangevoerd.
Bij Autoplanning is geen sprake van rentederving als gevolg van de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. Autoplanning zal een financiering hebben afgesloten voor de aanschaf van de auto, en Autoplanning heeft die financiering weer kunnen aflossen met de opbrengst van de verkoop van de auto. Verder heeft Autoplanning niet inzichtelijk gemaakt tot welk bedrag zij winst heeft gederfd.
3.10.4.
Autoplanning heeft hiertegen, samengevat, het volgende aangevoerd.
In het maandelijkse leasebedrag zit een vergoeding (rente) voor het kapitaal dat Autoplanning in feite ter beschikking stelt, en voor de kosten van de bedrijfsvoering van Autoplanning, vermeerderd met percentage voor bedrijfswinst (winst). Autoplanning kan hierover desgewenst nadere informatie verschaffen.
Bij voortijdige verkoop van een leaseauto komen inderdaad gelden vrij, maar Autoplanning kan die voor 60 maanden aangetrokken gelden niet zonder boete terugbetalen. In zoverre blijft dus sprake van een kostenpost. Voor zover al zou kunnen worden aangenomen dat Autoplanning de auto uit eigen middelen heeft gefinancierd, derft Autoplanning de door [appellant] via de leasetermijnen te vergoeden rente over de resterende contractperiode.
3.10.5.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat Autoplanning in elk geval in enige mate inkomsten derft door de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. Ze vordert niet het totaal van alle resterende termijnen (de bedragen genoemd in rov. 3.10.1), maar slechts een daarvan onderdeel uitmakend deel aan niet vergoede rentekosten en gederfde winst. Dat Autoplanning in enige mate winst heeft gederfd, is door [appellant] niet gemotiveerd betwist. Ook heeft Autoplanning voldoende aangetoond dat zij door de voortijdige beëindiging van de leaseovereenkomst te maken heeft gehad met niet vergoede rentekosten, dan wel met gederfde rente-inkomsten. Deze schade moet nu begroot worden. Dat kan niet met wiskundige nauwkeurigheid, maar moet in enige mate schattenderwijs plaatsvinden. Dat een schatting van de hoogte van de schade nodig is, komt doordat [appellant] in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen is tekortgeschoten en de overeenkomst in verband daarmee voortijdig is ontbonden.
3.10.6.
Autoplanning heeft weliswaar niet exact rekenkundig onderbouwd hoe zij tot het bedrag van € 5.538,66 is gekomen, maar zij heeft daar wel enig inzicht in gegeven. Autoplanning heeft immers uiteengezet dat zij € 27.511,52 had kunnen factureren als zij overeenkomstig artikel 16.1 van de autoleaseovereenkomst het geheel aan resterende leasetermijnen tot het einde van de overeengekomen contractperiode bij [appellant] in rekening had gebracht. Autoplanning heeft dat bedrag vervolgens verminderd met de in de leasetermijnen begrepen bedragen voor HSB (hof: houderschapsbelasting) en verzekeringspremie, en uiteengezet dat dan een bedrag van € 20.693,83 resteert. Deze vermindering met de posten HSB en verzekeringspremie acht het hof juist omdat van voor rekening van [appellant] dan wel Autoplanning komende houderschapsbelasting en verzekeringspremie klaarblijkelijk geen sprake meer was nadat de auto aan een derde was verkocht. In het betoog van Autoplanning ligt besloten dat het bedrag van € 5.538,66 het deel van het bedrag van € 20.693,83 is dat zij over de niet ontvangen leasetermijnen aan winst heeft gederfd, vermeerderd met een deel aan niet vergoede rentekosten.
3.10.7.
Autoplanning heeft op deze wijze enig inzicht gegeven in de wijze waarop zij tot het bedrag van € 5.538,66 is gekomen. [appellant] heeft van zijn kant geen argument aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het door Autoplanning gestelde bedrag te hoog is. Het bedrag komt het hof, mede gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing, niet onredelijk voor. Omdat [appellant] het bedrag verder niet met kracht van argumenten heeft bestreden, ziet het hof geen aanleiding om bij Autoplanning nog een nadere onderbouwing op te vragen. Het hof concludeert dat post II toewijsbaar is.
Met betrekking tot grief 4: Het op de eindafrekening opgenomen bedrag van € 224,-- exclusief btw ter zake schade aan de auto
3.11.1.
Op de eindafrekening is een bedrag van € 224,-- opgenomen voor “waardevermindering ivm schade bij inname”.
3.11.2.
[appellant] heeft tegen deze post allereerst aangevoerd dat hij de betreffende schade al had gemeld en dat Autoplanning bij e-mail van 5 juni 2019 had meegedeeld dat de schade gerepareerd zou worden. Volgens [appellant] heeft Autoplanning hem daarmee van zijn aansprakelijkheid voor de schade bevrijd.
3.11.3.
Het hof verwerpt dit betoog. In de e-mail valt niet te lezen dat Autoplanning [appellant] van zijn aansprakelijkheid voor de schade heeft bevrijdt. In de e-mail staat alleen dat Autoplanning de door [appellant] gemelde schade heeft doorgegeven aan een schadeherstelbedrijf en dat het schadeherstelbedrijf contact met [appellant] zal opnemen. Hierin valt niet te lezen dat Autoplanning heeft willen afwijken van de contractuele regeling die er in dit geval op neerkwam dat eventuele herstelkosten onder de WA/Casco-verzekering vergoed zouden worden en dat [appellant] dan het eigen risico van € 300,-- verschuldigd zou zijn, dan wel een lager bedrag als de werkelijke schade lager zou zijn dan € 300,--, zoals in dit geval.
3.11.4.
In de toelichting op grief 4 heeft [appellant] tegen deze post verder aangevoerd dat de eventuele waardedaling van de auto door de schade al is meegenomen in de prijs die de auto bij de verkoop heeft opgebracht, en daarmee al door [appellant] is vergoed als onderdeel van de hiervoor door het hof in rov. 3.9.1 tot en met 3.9.5 behandelde post I. Als [appellant] daarnaast ook het nu gestelde bedrag van € 224,-- zou moeten vergoeden, vergoedt hij dezelfde schade dubbel, aldus [appellant] .
3.11.5.
In de stelling van [appellant] ligt besloten dat de schade waar het hier om gaat, nog niet hersteld was toen de auto door hem werd ingeleverd en vervolgens werd verkocht aan een derde. Autoplanning heeft dat niet betwist. Uit de omschrijving die zij op de eindafrekening heeft geplaatst (zie hiervoor, rov. 3.11.1) blijkt dat de schade nog aanwezig was toen de auto werd ingeleverd. Dat de schade vervolgens vóór de verkoop is hersteld, heeft Autoplanning niet gesteld en is ook niet gebleken.
3.11.6.
Bij deze stand van zaken moet aangenomen worden dat de schade inderdaad heeft doorgewerkt in de prijs die de auto bij verkoop heeft opgebracht. Aangenomen kan worden dat die verkoopprijs door de aanwezigheid van de schade iets lager is uitgevallen. Dat heeft, gelet op de wijze waarop post I is berekend, tot gevolg dat [appellant] de betreffende schade al moet dragen via de vergoeding van post I. Er is geen aanleiding dezelfde post nogmaals aan [appellant] in rekening te brengen via het afzonderlijk op de eindafrekening geplaatste bedrag van € 224,--. Grief 4 treft dus doel. Het hof zal het bedrag van € 224,-- afwijzen. Het betreft een bedrag van € 224,-- exclusief btw (€ 271,04 inclusief btw). De door de kantonrechter toegewezen hoofdsom van € 15.489,80 inclusief btw moet in verband hiermee worden verminderd met € 271,04 inclusief btw.
Met betrekking tot grief 5: Het op de eindafrekening opgenomen bedrag van € 691,35 exclusief btw ter zake extra gereden kilometers
3.12.1.
Op de eindafrekening is een bedrag van € 691,35 opgenomen ter zake extra gereden kilometers. Op de eindafrekening is uiteengezet dat:
  • gedurende de periode waarin de leaseovereenkomst heeft bestaan, 22.603 kilometers inbegrepen waren bij de leaseprijs;
  • [appellant] in deze periode 27.832 kilometer heeft gereden met de auto;
  • zodat sprake is van 5.229 extra gereden kilometers.
Die extra gereden kilometers heeft Autoplanning op grond van de overeenkomst tegen het op de eindafrekening vermelde tarief aan [appellant] in rekening gebracht.
3.12.2.
In de toelichting op grief 5 heeft [appellant] tegen deze post allereerst, samengevat, het volgende aangevoerd.
[appellant] is niet gehouden tot betaling van de in rekening gebrachte extra kilometers. Het gaat hierbij namelijk om de totale looptijd van de overeenkomst. Als [appellant] in de resterende (niet uitgediende) looptijd minder kilometers zou hebben gereden, zou dat hebben meegeteld en zou het gemiddelde onder de norm zijn uitgekomen, zodat van extra kilometers geen sprake zou zijn geweest. [appellant] zou daadwerkelijk minder hebben gereden omdat hij er een tweede auto had bijgekocht.
3.12.3.
Het hof verwerpt dit verweer. Het stemt overeen met de leaseovereenkomst om, als de lease voortijdig wordt beëindigd, het bij de leaseprijs inbegrepen aantal kilometers te berekenen over de periode gedurende welke de leasenemer de auto tot zijn beschikking heeft gehad. Het is ook in overeenstemming met de leaseovereenkomst om vast te stellen hoeveel kilometers de leasenemer in de genoemde periode daadwerkelijk heeft gereden en, als dat aantal hoger is dan het bij de leaseprijs inbegrepen aantal kilometers, de extra kilometers tegen de daarvoor overeengekomen kilometerprijs in rekening te brengen. Dat mogelijk in de resterende niet uitgediende looptijd minder dan het overeengekomen aantal kilometers zou zijn gereden is een veronderstelling waar [appellant] geen rechten aan kan ontlenen. Deze situatie heeft zich eenvoudigweg niet voorgedaan.
3.12.4.
[appellant] heeft als verweer tegen deze post ook aangevoerd dat de waardedaling van de auto doordat daarmee extra kilometers zijn gereden, heeft doorgewerkt in de prijs waarvoor Autoplanning de auto na de tussentijdse beëindiging van de lease heeft verkocht. Dat die verkoopprijs lager is uitgevallen heeft tot gevolg dat de hiervoor in rov. 3.9.1 tot en met 3.9.5 besproken post I hoger is uitgevallen. [appellant] concludeert dat hij de extra kilometers al heeft vergoed als onderdeel van post I, zodat die kosten niet nogmaals (dubbel) bij hem in rekening gebracht moeten worden.
3.12.5.
[appellant] miskent met dit betoog dat ook bij de mate van afschrijving van de auto, zoals door Autoplanning in haar boekhouding doorgevoerd, rekening zal zijn gehouden met een bepaald aantal gereden kilometers. Het ligt voor de hand dat dat aantal niet hoger is geweest dan het aantal kilometers dan bij de leaseprijs inbegrepen was. Het hof kan [appellant] volgen in zijn stelling dat de door hem gereden extra 5.229 kilometers een drukkend effect zullen hebben gehad op de verkoopprijs. Als Autoplanning echter vooraf van de extra kilometers op de hoogte zou zijn geweest en die extra kilometers had laten doorwerken in de mate van afschrijving van de auto, zou ook de boekwaarde van de auto per de verkoopdatum lager zijn geweest. In dat geval zou van enige invloed op de door [appellant] te vergoeden post I geen sprake zijn geweest. Het hof concludeert om deze reden dat [appellant] de extra gereden kilometers nog niet heeft vergoed als onderdeel van post I. Het staat Autoplanning daarom vrij om de extra gereden kilometers conform de overeengekomen regeling in de overeenkomst in rekening te brengen op de eindafrekening.
3.12.6.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 5.
Met betrekking tot grief 7: de buitengerechtelijke kosten
3.13.1.
Autoplanning heeft vergoeding van een bedrag van € 929,90 gevorderd ter zake kosten van buitengerechtelijke werkzaamheden. De kantonrechter heeft dit bedrag toegewezen. [appellant] voert hier als verweer tegen aan dat Autoplanning niet meer dan een herhaalde aanmaning heeft verzonden. Volgens [appellant] rechtvaardigt dat niet toekenning van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
3.13.2.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de overgelegde producties blijkt dat voorafgaand aan het instellen van de vordering door de advocaat van Autoplanning getracht is om de vordering buitengerechtelijk te incasseren. In dat kader heeft enige correspondentie plaatsgevonden. In een situatie zoals hier aan de orde, tussen twee bedrijfsmatig handelende partijen, rechtvaardigt dat toekenning van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
3.13.3.
De hoogte van de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten moet in een geval als dit in beginsel worden bepaald aan de hand van de tarieven die zijn neergelegd in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het door Autoplanning gevorderde bedrag van € 929,90 is het juiste bedrag indien uitgegaan wordt van de door Autoplanning gevorderde hoofdsom van € 15.489,80. Het hof heeft hiervoor echter geoordeeld dat grief 4, tegen de schadepost van € 224,--, terecht is voorgedragen. Op de gevorderde hoofdsom moet dus € 224,-- vermeerderd met 21% btw, is € 271,04, in mindering te worden gebracht. Dit brengt mee dat aan hoofdsom slechts € 15.218,76 toewijsbaar is. Het daarbij volgens het
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten passende bedrag is € 927,19.
3.13.4.
Grief 7 heeft dus slechts in zeer beperkte mate doel getroffen.
Met betrekking tot grief 8: de contractuele rente
3.14.1.
Door middel van grief 8 voert [appellant] verweer tegen de door Autoplanning over de hoofdsom gevorderde contractuele rente van 1,5% per maand. Volgens [appellant] is die rente onredelijk bezwarend en is er in feite sprake van een contractuele boete die voor matiging tot de wettelijke rente in aanmerking komt.
3.14.2.
Voor zover [appellant] bedoelt dat artikel 16.2 van de mantelovereenkomst, waarin de contractuele rente van 1,5% per maand is neergelegd, onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW, verwerpt het hof die stelling. Het gaat in dit geval om een overeenkomst tussen twee zakelijk handelende partijen. Een contractuele rente van 1,5% per maand, als prikkel om partijen tot het tijdig betalen van facturen te stimuleren, is in dergelijke overeenkomsten niet ongebruikelijk. [appellant] heeft alle bladzijdes van de mantelovereenkomst geparafeerd. Hij heeft niet betwist dat hij de mogelijkheid heeft gehad om van het onderhavige beding kennis te nemen. Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Dat de contractuele rente fors hoger is dan de marktrente, zoals [appellant] heeft aangevoerd, legt onvoldoende gewicht in de schaal.
3.14.3.
Voor zover [appellant] met zijn betoog een beroep heeft willen doen op artikel 6:94 lid 1 BW, overweegt het hof het volgende. Op grond van dat artikel kan de rechter op verlangen van de schuldenaar, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, een bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet. De in artikel 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie onder meer HR 16-02-2018, ECLI:NL:HR:2018:207). Bij toetsing aan die maatstaf zie het hof in dit geval onvoldoende aanleiding om de overeengekomen contractuele rente te matigen. Naar het oordeel van het hof leidt het beding in dit geval niet tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Het hof heeft daarbij onder meer betrokken dat het in dit geval gaat om een overeenkomst tussen twee zakelijk handelde partijen, en dat het beding is ingeroepen omdat [appellant] zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. Dat, naar [appellant] stelt, over de rente is niet is onderhandeld, maakt het voorgaande niet anders.
3.14.4.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 8.
Met betrekking tot grief 9: de proceskosten van het geding in eerste aanleg
3.15.1.
Grief 9 is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. Volgens [appellant] moet de vordering van Autoplanning worden afgewezen en moet Autoplanning dus in de proceskosten worden veroordeeld.
3.15.2.
Het hof verwerpt dit onderdeel van de grief. Uit hetgeen het hof hierboven naar aanleiding van de andere grieven heeft geoordeeld, volgt dat de vordering van Autoplanning slechts op enkele ondergeschikte onderdelen wordt afgewezen. [appellant] is dus de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof acht het daarom juist dat [appellant] in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter is veroordeeld.
3.15.3.
Autoplanning heeft bij het vorderen van veroordeling van [appellant] in de proceskosten, in de inleidende dagvaarding onder meer de volgende tekst opgenomen “waaronder begrepen een bedrag van € 11,-- voor leges handelsregister”. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter dit bedrag ten onrechte toegewezen omdat niet gebleken is dat Autoplanning daadwerkelijk kosten voor leges heeft gemaakt.
3.15.4.
Autoplanning heeft als reactie hierop aangevoerd dat uit het vonnis niet blijkt dat de kantonrechter een bedrag ter zake leges heeft toegewezen. Het hof overweegt dienaangaande dat de kantonrechter de door hem uitgesproken proceskostenveroordeling van € 1.450,83 niet nader heeft gespecificeerd dan door aan te geven dat daarin een bedrag van € 360,-- aan salaris is begrepen. Het is het hof ambtshalve bekend dat in deze zaak € 996,-- aan griffierecht in rekening is gebracht. Dit wijst er, bezien in combinatie met de informatie op de dagvaarding, op dat in de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling van € 1.450,83 de volgende posten zijn begrepen:
  • € 83,38 aan dagvaardingskosten;
  • € 11,-- aan leges handelsregister;
  • € 996,-- aan griffierecht;
  • € 360,-- aan salaris gemachtigde
  • € 0,45 zijnde een bedrag dat het hof niet kan verklaren en dat vermoedelijk het gevolg is van een rekenfout.
In het vonnis is voorts overwogen dat de vordering van Autoplanning wordt toegewezen. Uit de overwegingen in het vonnis blijkt niet dat de kantonrechter het bedrag van € 11,-- voor leges handelsregister heeft willen afwijzen. Om al deze redenen gaat het hof er vanuit dat het bedrag van € 11,-- als onderdeel van de proceskostenveroordeling is toegewezen. Het hof verwerpt dus de stelling van Autoplanning dat niet blijkt dat de kantonrechter dit bedrag heeft toegewezen.
3.15.5.
Autoplanning heeft als reactie op de grief voorts aangevoerd dat, als er een bedrag van € 11,-- voor leges in de proceskostenveroordeling begrepen is, dit terecht is. Volgens Autoplanning moest zij in het handelsregister onderzoek doen naar de juridische status van [appellant] .
3.15.6.
Autoplanning miskent met deze reactie dat [appellant] uitdrukkelijk heeft betwist dat Autoplanning de genoemde kosten heeft gemaakt. Het had daarom op de weg van Autoplanning gelegen om ter zake van deze kosten een bewijsstuk over te leggen. Dat heeft Autoplanning nagelaten. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat Autoplanning de gestelde kosten heeft gemaakt, althans dat de hoogte daarvan niet is komen vast te staan. Het hof zal de post van € 11,-- daarom alsnog afwijzen. De kosten van het geding in eerste aanleg moeten daarom niet worden begroot op € 1.450,83 maar op een bedrag dat € 11,-- lager ligt (€ 1.439,83).
Conclusie en afwikkeling
3.16.1
Uit het bovenstaande volgt dat de verweren van [appellant] slechts op drie kleine onderdelen doel treffen, namelijk:
  • de post van € 224,-- exclusief btw (€ 271,04 inclusief btw) moet alsnog worden afgewezen, zodat aan hoofdsom niet € 15.489,80 maar € 15.218,76 toewijsbaar is;
  • ter zake buitengerechtelijke kosten is geen bedrag van € 929,90 maar een bedrag van € 927,19 toewijsbaar;
  • de proceskosten van het geding in eerste aanleg moeten niet worden begroot op € 1.450,83 maar op een bedrag dat € 11,-- lager ligt (€ 1.439,83).
3.16.2.
Daarnaast is, nu de hoofdsom wordt aangepast, het bedrag dat de kantonrechter heeft toegewezen ter zake contractuele rente over de periode tot en met 30 april 2020 niet tot dezelfde hoogte toewijsbaar. Die toewijsbare rente is bovendien al begrepen in de contractuele rente die over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf de datum van verzuim. Het zou dubbelop zijn om daarnaast nog een in geld uitgedrukt bedrag ter zake contractuele rente toe te kennen. Het hof zal het vonnis dus vernietigen, voor zover daarbij € 190,42 aan contractuele rente is toegewezen over de hoofdsom over de periode tot en met 30 april 2020.
3.16.3.
Omdat de grieven grotendeels zijn verworpen, zal het hof [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De door Autoplanning gevorderde wettelijke rente over proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest. Een termijn korter dan veertien dagen wordt niet redelijk geacht in de zin van artikel 6:82 lid 1 BW.
3.16.4.
Het voorgaande leidt tot de hierna te vermelden uitspraak.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, onder zaak-/rolnummer 8538522 / CV EXPL 20-2027 tussen partijen gewezen vonnis van 12 augustus 2020 voor zover [appellant] bij dat vonnis is veroordeeld om aan Autoplanning € 16.610,12 te voldoen, opgebouwd uit de navolgende drie bedragen:
  • een hoofdsom van € 15.489,80 vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,5% per maand over dat bedrag vanaf de datum van verzuim;
  • € 190,42 aan contractuele rente over de hoofdsom over de periode tot en met 30 april 2020;
  • € 929,90 ter zake buitengerechtelijke kosten;
en voor zover bij dat vonnis de proceskosten aan de zijde van Autoplanning zijn begroot op € 1.450,83;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [appellant] om aan Autoplanning een hoofdsom van € 15.218,76 te voldoen, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1,5% per maand over dat bedrag vanaf de datum van verzuim;
  • veroordeelt [appellant] om aan Autoplanning € 927,19 te voldoen ter zake buitengerechtelijke kosten;
  • begroot de proceskosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van Autoplanning op € 1.439,83;
bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige (de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten);
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van Autoplanning tot op heden op € 2.071,-- aan griffierecht en op € 1.114,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, J.P. de Haan en N.W.M. van den Heuvel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juli 2021.
griffier rolraadsheer