Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 23 februari 2021;
- de akte van de zijde van [appellante] van 23 maart 2021;
- de antwoordakte van de zijde [geïntimeerde 1] .
6.De verdere beoordeling
“ 6500,=
“ 700.==
Fl 4619,60-
hofoverweegt als volgt.
- de zakelijke lasten verbonden aan de woning (waterschapslasten en onroerend zaakbelasting);
- de aflossing van de hypotheek;
- de kosten voor doorhaling van de hypotheek;
- de overboekingskosten
- de makelaarskosten.
- de correspondentie van de advocaat met het pensioenfonds moet niet worden aangemerkt als een daad van rechtsverwerking. Overigens is [ex-echtgenoot] ook over die correspondentie ingelicht door de advocaat;
- zij heeft haar rechten niet verwerkt door naar aanleiding van de reacties van het pensioenfonds niet haar rechten te onderzoeken “al is maar omdat het pensioen en de verdeling daarvan complexe materie is”. Zij begreep niet wat haar rechten zijn;
- de omstandigheid dat zij tot 2007 niets heeft ondernomen, is niet relevant omdat op dat moment haar vordering nog niet opeisbaar was. Verdeling van de pensioenrechten zou pas aan de orde komen tijdens de pensionering van [ex-echtgenoot] ;
- gelet op de omstandigheden is sprake van gedeeltelijke rechtsverwerking (“bijvoorbeeld voor de periode 2007-2009 toen een relatie bestond”). De rechtbank heeft ten onrechte haar betoog dat “zo nodig de aanspraak beperkt blijft tot een deel van het uitgekeerde ouderdomspensioen, bijvoorbeeld tot vijf jaren voorafgaand aan het opeisen in maart 2016” niet beoordeeld;
- “Zelfs de aanspraak vanaf maart 2016 – toen [appellante] in een uitvoerige correspondentie is verwikkeld leidend tot de betaling per november van bedragen tot aan de maand dat [ex-echtgenoot] overleed – is buiten beschouwing gelaten, terwijl de vordering tot verdeling in ieder geval voor toekomstige termijnen nog opeisbaar moest worden” (vgl. HR 29 april 1994 ECLI:NL:HR:1994:ZC1362). Het pensioen na maart 2016 is niet volledig verdeeld. De door [ex-echtgenoot] verrichte betalingen zijn minder dan de aanspraak van [appellante] .
[appellante]ten onrechte waarde toe aan de geestelijke gesteldheid van [ex-echtgenoot] in 2016. Zij betwist dat [ex-echtgenoot] in 2016 vanwege de door hem doorgemaakte hersenbloedingen niet compos mentis zou zijn. Uit de e-mailcorrespondentie van haar en [ex-echtgenoot] (prod. 9, 10 en 12 bij dagvaarding eerste aanleg) blijkt niet dat sprake is van een verminderde geestesgesteldheid. Dit volgt ook uit de comparitie-aantekeningen (randnr. 12) van haar advocaat. Overigens rust de stelplicht en bewijslast van een slechte geestelijke gesteldheid op [geïntimeerde 1] .
hofoverweegt als volgt.
f27.449,40 bruto per jaar. De contante waarde van dit pensioen bedraagt
f191.720.
f19.214,64 bruto per jaar. De contante waarde van dit pensioen bedraagt
f59.085,=.
in verband met de verworven pensioen rechten op mijn naam(curs. hof). Deze dingen wil ik voor de overdracht van het hus bij de notaris in orde gemaakt zien, daar dan de hele boedelscheiding achter de rust is er voor mij geen beletsel mee te werken aan de overdracht”.
in verband met de verworven pensioen rechten op mijn naam”). Een verklaring voor het, in strijd met haar uitdrukkelijke wens en haar wetenschap van haar aanspraak op de pensioenrechten, niet geldend maken van die aanspraak, althans [ex-echtgenoot] daarover te benaderen, heeft zij niet gegeven. Daartoe bestond immers voldoende tijd en gelegenheid. Dat klemt temeer omdat tussen [appellante] en [ex-echtgenoot] opnieuw een affectieve relatie ontstond die twee jaar duurde (tussen 2007 en 2009). Daarbij is van belang dat [ex-echtgenoot] juist in die periode, op 1 september 2007, met (pre-)pensioen ging en relatief kort na de beëindiging van die affectieve relatie de pensioengerechtigde leeftijd bereikte (op 4 augustus 2012). Gesteld noch gebleken is dat [appellante] [ex-echtgenoot] op enig moment in die periode heeft benaderd vanwege de afwikkeling van de pensioenrechten, terwijl dit, juist op het moment dat [ex-echtgenoot] met pre-pensioen ging en hij op dat moment een affectieve relatie had met [appellante] voor de hand had gelegen. Dat was immers bij uitstek de gelegenheid om de kwestie van de afwikkeling van de pensioenrechten opnieuw aan de orde te stellen.
bijvoorbeeld voor de periode 2007-2009 toen een relatie bestond”) geen doel.
[appellante]vormen de door [ex-echtgenoot] verrichte betalingen van in totaal € 1.340,-- een erkenningshandeling en hebben deze stuitende werking. [geïntimeerde 1] heeft dit weersproken.
hofstelt vast dat [appellante] op 6 maart 2016 aan [ex-echtgenoot] een (aangetekende) brief heeft verzonden. In deze brief maakt zij, sinds haar brief van 24 mei 1994, voor het eerst bij [ex-echtgenoot] aanspraak op (een gedeelte van) het door hem opgebouwde ouderdomspensioen. Per e-mail van 25 juni 2016 vraagt zij [ex-echtgenoot] om de gegevens die hij van SPF heeft ontvangen naar haar door te sturen. Op 4 juli 2016 rappelleert zij [ex-echtgenoot] . Vervolgens stuurt [ex-echtgenoot] haar op 8 juli 2016 een e-mail waarin hij een berekening van het opgebouwde pensioen opneemt. Die berekening luidt aldus: