In deze zaak gaat het om een ongeval tussen een voetganger en een lijnbus van Veolia, waarbij de voetganger, hierna [appellant], letsel heeft opgelopen. Het ongeval vond plaats op [datum] 2013 bij een bushalte in [stad]. [appellant] probeerde de bus te halen en gleed uit over een blindegeleidetegel, waarna zijn voet onder het rechtervoorwiel van de bus terechtkwam. De vraag die centraal staat in deze procedure is of Veolia en de aansprakelijkheidsverzekeraar, Nationale Nederlanden, aansprakelijk zijn op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) en of er sprake is van overmacht.
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat de buschauffeur geen verwijt treft en dat het ongeval te wijten is aan een fout van [appellant]. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en zeven grieven aangevoerd. Het hof heeft de camerabeelden van het ongeval bekeken en vastgesteld dat [appellant] ten val kwam op het moment dat de bus wegreed. Het hof oordeelt dat de buschauffeur niet kon worden verweten dat zij de bus niet tijdig tot stilstand heeft gebracht, tenzij [appellant] kan bewijzen dat de buschauffeur hem heeft zien vallen en niet heeft gestopt.
Het hof laat [appellant] toe tot tegenbewijs en bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord om te bepalen of de buschauffeur [appellant] heeft gezien vallen. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling.