6.1.Het gaat hier om twee zaken die het gevolg zijn van één gebeurtenis, te weten het losschieten van de watertoevoerleiding van een brandslanghaspel waardoor water in een schoolgebouw van Gilde is gestroomd, met schade als gevolg. In beide zaken gaat het in de kern om de vraag of Unica en [Installatietechniek] hiervoor als aannemer respectievelijk onderaannemer jegens Gilde aansprakelijk zijn. In de zaak met nummer 200.265.471 gaat het bovendien nog om de vraag of Unica een regresvordering op [Installatietechniek] heeft indien haar aansprakelijkheid jegens Gilde c.s. komt vast te staan. Het hof zal de standpunten van partijen in dit arrest zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen, en waar nodig onderscheid maken tussen beide zaken.
De vaststaande feiten in beide zaken
6.2.1.[Installatietechniek] heeft in de zaak met nummer 200.265.471/01 als grief aangevoerd dat de rechtbank in rov. 3.4. van het bestreden vonnis ten onrechte schrijft dat Gilde een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten bij diverse verzekeraars. Daarnaast heeft [Installatietechniek] aangevoerd dat zij veel meer feiten heeft gesteld dan de rechtbank in haar feitenoverzicht heeft vastgesteld. Niet in geschil is dat Gilde een opstal- en inventarisverzekering heeft afgesloten bij de in deze zaak aan haar zijde betrokken verzekeraars. Het hof zal hiervan uitgaan. Voor hetgeen [Installatietechniek] verder heeft aangevoerd over de feitenvaststelling geldt dat de rechtbank die feiten heeft vastgesteld die zij in het kader van haar beoordeling relevant achtte. Voor zover [Installatietechniek] voor de beoordeling in hoger beroep relevante feiten heeft gesteld die de rechtbank niet heeft beoordeeld zal het hof dat in hoger beroep alsnog doen. Tot vernietiging van het bestreden vonnis leidt de grief van [Installatietechniek] niet.
Meer grieven tegen de feitenvaststelling zijn er niet.
6.2.2.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a. Gilde is een scholengemeenschap in Midden- en Noord-Limburg. De rechtsvoorganger van Unica, [rechtsvoorganger Unica] B.V. (hierna: [rechtsvoorganger Unica] ), hield zich onder andere bezig met de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur. Op 4 oktober 2007 hebben Gilde en [rechtsvoorganger Unica] met betrekking tot een schoolgebouw van Gilde een “Realisatieovereenkomst werktuigbouwkundige werkzaamheden” gesloten (hierna: de overeenkomst). Onderdeel van deze opdracht betrof de installatie van brandslanghaspels.
Voor onder andere de waterinstallatie, waaronder de installatie van de brandslanghaspels, heeft [rechtsvoorganger Unica] op 10 maart 2008 een overeenkomst van onderaanneming gesloten met installatiebedrijf [Installatietechniek] . [Installatietechniek] heeft bij het uitvoeren van deze opdracht gebruik gemaakt van Wavin-Tigris waterleidingen in combinatie met Uponor koppelingen. Op 11 december 2009 heeft [Installatietechniek] de geïnstalleerde brandslanghaspels opgeleverd aan [rechtsvoorganger Unica] .
In de avond en nacht van 30 op 31 januari 2013 is waterschade ontstaan aan het door Gilde gebruikte schoolgebouw en de daarin aanwezige inventaris van Gilde. Gilde heeft een opstal- en inventarisverzekering afgesloten waarbij de verzekeraars zijn betrokken. De verzekeraars hebben de expertise van [deskundige 1] B.V. (hierna: [deskundige 1] ) ingeroepen. [deskundige 1] heeft, als schade-expert, vervolgens onderzoek gedaan naar het voorval en naar het ontstaan van de waterschade.
Op 1 en 5 februari 2013 heeft [rechtsvoorganger Unica] herstelwerkzaamheden uitgevoerd bij Gilde. Op 18 juli 2014 heeft Unica hiervoor een bedrag van € 5.458,94 gefactureerd aan [Installatietechniek] . [Installatietechniek] heeft deze factuur niet betaald.
Op 1 februari 2013 heeft ook [Installatietechniek] in opdracht van [rechtsvoorganger Unica] herstelwerkzaamheden uitgevoerd bij Gilde. [Installatietechniek] heeft op 28 oktober 2014 een bedrag van € 399,- gefactureerd aan Unica. Unica heeft deze factuur niet betaald.
Op 12 februari 2013 is [rechtsvoorganger Unica] namens Gilde door Broadspire Recovery Service, een onderdeel van [deskundige 1] dat zich onder meer bezighoudt met de afwikkeling van schadeclaims, (hierna: Broadspire), aansprakelijk gesteld. [rechtsvoorganger Unica] was voor aansprakelijkheid verzekerd bij Avéro-Achmea, die op haar beurt de expertise van AON Risk Solutions en [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] ) heeft ingeschakeld om haar bij te staan als schade-expert.
ASR (de verzekeraar van [Installatietechniek] ) heeft op 27 januari 2014 van [deskundige 2] namens [rechtsvoorganger Unica] een aansprakelijkstelling ontvangen. ASR heeft vervolgens de expertise van schade-expert EMN ingeschakeld.
Op 6 maart 2014 heeft [deskundige 1] de bevindingen van haar onderzoek over de oorzaak van de schade gepresenteerd in een eindrapport en de schade vastgesteld op
€ 330.892,74.
i. Op 4 april 2014 heeft Broadspire namens Gilde c.s. [Installatietechniek] aansprakelijk gesteld.
Aangezien partijen van mening bleven verschillen over de oorzaak van de waterschade hebben de verzekeraars van partijen gezamenlijk opdracht gegeven aan Element Materials Technology (hierna: Element) om de veilig gestelde onderdelen nader te onderzoeken. De verzekeraars aan de zijde van Gilde werden bij deze opdracht vertegenwoordigd door [deskundige 1] , Avéro-Achmea ( [rechtsvoorganger Unica] ) door [deskundige 2] en ASR ( [Installatietechniek] ) door EMN Expertise. Op 20 juli 2015 heeft Element haar onderzoeksvoorstel verstuurd.
Na toezending van haar eerste concept-rapport, heeft Element op verzoek van de experts op 4 januari 2016 een tweede concept-rapport opgesteld. Hierop is door de experts niet meer inhoudelijk gereageerd, anders dan de mededeling dat het rapport definitief kon worden gemaakt. Element heeft vervolgens op 15 januari 2016 haar definitieve rapport opgesteld.
Op 25 oktober 2019 heeft expertise-bureau Clensch in opdracht van ASR (namens haar verzekeringnemer [Installatietechniek] ) een expertiserapport opgesteld over de oorzaak van de schade en de door [deskundige 1] begrote omvang van de schade. Bij brieven van 5 februari 2020, 30 maart 2020 en 1 april 2020 heeft [deskundige 1] gereageerd op het rapport van Clensch. Vervolgens heeft Clensch bij brief van 27 mei 2021 gereageerd op de brieven van [deskundige 1] . [deskundige 1] heeft hierop bij brief van 9 juni 2021 gereageerd.
Overleg tussen partijen heeft niet tot overeenstemming geleid, waarna Gilde c.s. Unica en [Installatietechniek] hebben gedagvaard voor de rechtbank. Unica heeft [Installatietechniek] in vrijwaring opgeroepen en [Installatietechniek] heeft in de procedure in vrijwaring een vordering in reconventie ingesteld.
De vorderingen van partijen en het geschil in eerste aanleg
6.3.1.In de procedure bij de rechtbank met zaaknummer C/03/231020/ HA ZA 17-55 (hierna: de hoofdzaak) vorderden Gilde c.s., samengevat, om Unica en [Installatietechniek] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Gilde van € 2.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en tot betaling aan de verzekeraars aan de zijde van Gilde van een hoofdsom van
€ 328.392,74, vermeerderd met rente, met veroordeling van Unica en [Installatietechniek] in de (proces)kosten.
6.3.2.Aan deze vordering hebben Gilde c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De schade is ontstaan doordat medewerkers van [Installatietechniek] de koppeling van de brandslanghaspel niet goed hebben aangedraaid. Hierbij komt dat [Installatietechniek] een koppeling van Uponor en een buis van Wavin-Tigris heeft gebruikt en deze combinatie heeft geleid tot een grotere onbetrouwbaarheid van de verbinding. Bij een dergelijke mix van materialen is het voldoende aandraaien van de koppeling extra belangrijk. Gilde c.s. beroepen zich hierbij op het rapport van Element. Gilde c.s. baseren hun vordering op Unica op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de tussen Gilde en Unica gesloten overeenkomst en hun vordering op [Installatietechniek] op onrechtmatige daad.
6.3.3.In de procedure bij de rechtbank met zaaknummer C/03/238885/ HA ZA 17-404 (hierna: de vrijwaringszaak) vorderde Unica (in conventie en na eiswijziging), samengevat, [Installatietechniek] te veroordelen tot betaling van al hetgeen waartoe Unica als gedaagde in de hoofdzaak ten gunste van Gilde c.s. in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente, en tot betaling van de factuur van € 5.458,94, vermeerderd met rente, met veroordeling van [Installatietechniek] in de (proces)kosten.
6.3.4.Unica heeft aan de vordering tot vrijwaring ten grondslag gelegd dat zij een regresvordering heeft op basis van hoofdelijkheid ingevolge artikel 6:6 BW jo. artikel 6:10 lid 1 BW jo. artikel 6:102 BW. Zij heeft aan haar vordering tot vrijwaring bovendien ten grondslag gelegd dat als sprake is van een tekortkoming bij de montage van de leiding van de brandslanghaspel, [Installatietechniek] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen Unica en [Installatietechniek] gesloten overeenkomst van onderaanneming en schadeplichtig is. Om dezelfde reden dient [Installatietechniek] de factuur van € 5.458,94 te betalen omdat deze ziet op door Unica verrichte herstelwerkzaamheden die het gevolg zijn van de tekortkoming van [Installatietechniek] .
6.3.5.In de vrijwaringszaak vorderde [Installatietechniek] (in reconventie), samengevat, Unica te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 399,-, vermeerderd met rente, met veroordeling van Unica in de (proces)kosten.
6.3.6.Aan deze vordering heeft [Installatietechniek] ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een tekortkoming van haar zijde en Unica daarom de factuur, die ziet op herstelwerkzaamheden in opdracht van Unica, moet betalen.
6.3.7.De partijen in de beide procedures hebben elkaars standpunten gemotiveerd weersproken. De gevoerde verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.3.8.In het eindvonnis van 17 april 2019 in de hoofdzaak heeft de rechtbank de vorderingen van Gilde c.s. toegewezen, met veroordeling van Unica en [Installatietechniek] in de (proces)kosten. De rechtbank heeft ten aanzien van de oorzaak van de schade, de aansprakelijkheid van Unica en [Installatietechniek] en de omvang van de schade, samengevat, als volgt geoordeeld:
- Tussen partijen is niet in geschil dat Gilde c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen jegens Unica (rov. 5.2.).
- [Installatietechniek] komt geen beroep toe op paragraaf 12 van de UAV 1989 en dus moet haar verweer dat Gilde c.s. jegens haar niet-ontvankelijk zijn, worden verworpen (rov. 5.5.-5.10).
- Van zwaarwegende en steekhoudende argumenten tegen het rapport van Element is niet gebleken en het rapport is voldoende concludent. Er is dus geen reden voor de rechtbank om de conclusies van het rapport naast zich neer te leggen (rov. 5.13-5.15).
- Element heeft geconcludeerd dat het losschieten van de watertoevoerleiding van de brandslanghaspel kan worden verklaard door het niet voldoende aandraaien van de koppeling en Unica en [Installatietechniek] hebben hun stelling dat de oorzaak van de schade hierin niet is gelegen onvoldoende hebben onderbouwd. Dit betekent dat vast is komen te staan dat de schade is ontstaan doordat de koppeling onvoldoende was aangedraaid (rov. 5.16-5.17).
- Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Unica. Daarom dient zij de schade ingevolge artikel 6:74 jo. 6:76 BW aan Gilde c.s. te vergoeden (rov. 5.18-5.21).
- [Installatietechniek] heeft onrechtmatig jegens Gilde gehandeld. Daarom dient [Installatietechniek] de door Gilde c.s. geleden schade te vergoeden (rov. 5.22-5.28).
- Unica en [Installatietechniek] hebben de door Gilde c.s. gevorderde schade onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit heeft tot gevolg dat de gevorderde schade van Gilde in deze procedure vaststaat en zal worden toegewezen (rov. 5.29-.5.33).
6.3.9.In het eindvonnis in de vrijwaringszaak heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van Unica toegewezen en in reconventie de vordering van [Installatietechniek] afgewezen, met veroordeling van [Installatietechniek] in de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat Unica een regresvordering heeft op [Installatietechniek] . Omdat [Installatietechniek] haar verplichting jegens Unica om zorg te dragen voor een deugdelijke installatie van de brandslanghaspel niet is nagekomen, is sprake van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [Installatietechniek] en dus komt de schade geheel voor haar rekening. Om dezelfde reden dient [Installatietechniek] de factuur van € 5.458,94 van Unica te betalen en hoeft Unica niet de factuur van [Installatietechniek] van € 399,- te betalen.
Het geschil in hoger beroep
6.4.1.Unica heeft in hoger beroep in de procedure met zaaknummer 200.265.529/01 acht grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis in de hoofdzaak en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Gilde c.s., met veroordeling van Gilde c.s. in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente.
6.4.2.[Installatietechniek] heeft in hoger beroep in de procedure met zaaknummer 200.265.471/01 dertien grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis in hoofdzaak en zes grieven tegen het bestreden vonnis in de vrijwaringszaak. [Installatietechniek] heeft geconcludeerd tot
- vernietiging van beide vonnissen,
- het alsnog afwijzen van de vorderingen van Gilde c.s. en Unica en toewijzen van de vordering van [Installatietechniek] jegens Unica,
- veroordeling van Gilde c.s. en Unica van hetgeen door [Installatietechniek] althans haar verzekeraar aan Gilde c.s. is betaald, te vermeerderen met wettelijke rente,
met veroordeling van Gilde c.s. en Unica in de proceskosten, inclusief nakosten en te vermeerderen met wettelijk rente.
6.4.3.Het hof zal hierna eerst de grieven van Unica en [Installatietechniek] behandelen die zien op het geschil in de hoofdzaak en vervolgens de grieven van [Installatietechniek] die zien op het geschil in de vrijwaringszaak.
De grieven in de hoofdzaak
6.5.1.Met de grieven die zijn gericht tegen het bestreden vonnis in de hoofdzaak, leggen Unica en [Installatietechniek] het geschil in de hoofdzaak in volle omvang voor aan het hof. Het hof zal de grieven dan ook gezamenlijk behandelen.
6.5.2.In de hoofdzaak zaak gaat het in de kern om de vraag of Unica en [Installatietechniek] jegens Gilde c.s. aansprakelijk zijn voor de waterschade die Gilde heeft geleden en die is ontstaan door het losschieten van de watertoevoerleiding van de brandslanghaspels.
6.5.3.Het hof stelt voorop dat de overeenkomst tussen Gilde en Unica kwalificeert als een aannemingsovereenkomst. De werkzaamheden in verband met de brandslanghaspels zijn, net als de overige installatiewerkzaamheden, door Unica opgedragen aan onderaannemer [Installatietechniek] . Op grond van artikel 7:751 BW en artikel 6:76 BW is Unica jegens Gilde op gelijke wijze aansprakelijk voor gedragingen van [Installatietechniek] als voor eigen gedragingen. Dit betekent dat als komt vast te staan dat [Installatietechniek] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen in verband met het installeren van de brandslanghaspels, Unica hiervoor jegens Gilde aansprakelijk is. Wat betreft de uitleg van de op [Installatietechniek] rustende verbintenis tot het verrichten van installatiewerkzaamheden (onder andere) met betrekking tot de brandslanghaspel, overweegt het hof het volgende. Naar het oordeel van het hof is hierbij geen sprake van een resultaatsverbintenis van [Installatietechniek] . [Installatietechniek] is gehouden tot het zorgvuldig uitvoeren van het werk zoals dat door het bestek wordt bepaald, waarbij zij als een redelijk bekwaam en redelijk handelend installateur goed en deugdelijk werk moet leveren. Het hof zal dus de vraag moeten beantwoorden of [Installatietechniek] bij de installatie van de brandslanghaspel als een redelijk bekwaam en redelijk handelend installateur heeft gehandeld. Stelplicht en bewijslast dat van een tekortkoming van [Installatietechniek] sprake is, rusten op Gilde c.s.
6.5.4.Gilde c.s. stellen in dit verband dat het losschieten van de waterleiding is veroorzaakt doordat [Installatietechniek] de koppeling niet goed heeft aangedraaid. Dit volgt volgens Gilde c.s. uit het rapport van Element. Het hof overweegt hierover als volgt. Alvorens in te gaan op de inhoud van het rapport, zal het hof aandacht besteden aan de discussie tussen partijen over de totstandkoming ervan. Volgens Unica en [Installatietechniek] heeft Element het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door na goedkeuring van het tweede concept door de experts, zonder overleg met de experts de inhoud van het rapport te wijzigen. Of dit zo is, kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. De reden hiervoor is dat het hof, zo blijkt hierna, geen beslissingen ten nadele van Unica en [Installatietechniek] neemt, die zijn gebaseerd op de in het definitieve rapport gewijzigde passages.
6.5.5.Element heeft de door haar opdrachtgevers (zie rov. 6.2.2. onder j hiervoor) aangeleverde en gedemonteerde koppeling en buis visueel onderzocht. Ook heeft zij druktesten uitgevoerd. Uit deze testen blijkt dat de door [Installatietechniek] gebruikte combinatie, mits goed aangedraaid, gedurende 60 minuten een leidingdruk van 2-3 bar kan verdragen en gedurende een korte periode (tien tot vijftien minuten) een piekbelasting van maximaal 76 bar. Uit de testen blijkt voorts dat indien de koppeling niet goed is aangedraaid, deze bij een leidingdruk van 2-3 bar vrijwel direct losschiet. Nadat de koppeling vervolgens verder was aangedraaid werden geen lekkages waargenomen en kon de koppeling een kortdurende piekbelasting van maximaal 48 bar verdragen. In het onderzoeksrapport staat onder de kop “
Discussie”:
“
Verklaring voor het falen na drie jaar na installatie is het niet volledig aandraaien en klemmen in combinatie met mogelijk tijdelijke hogere drukken in de leiding (mogelijk waterslag).”
Vervolgens staat in het onderzoeksrapport onder de kop “
Conclusie”:
“
Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt:
De markeringen op de klemzijde van de originele buis in de ontvangen conditie tonen aan dat de buis volledig in de koppeling heeft gezeten en aangedraaid is geweest.
De lektesten hebben aangetoond dat het niet volledig aandraaien van de koppeling al bij lage drukken ervoor zorgt dat de buis uit de koppeling kan schieten.
Indien beide koppelingcombinaties goed aangedraaid worden zal er geen lekkage optreden.
(…)”
Naar het oordeel van het hof volgt uit het door Element verrichte onderzoek slechts dat de buis al snel losschiet als de koppeling niet voldoende is aangedraaid. In het voorliggende geval is een met de testsituatie vergelijkbare situatie niet aan de orde. In het gebouw van Gilde is de buis immers na 3 jaar losgeschoten. Uit het onderzoeksrapport blijkt niet hoe ver de koppeling moet zijn aangedraaid om (vroegtijdig) losschieten te voorkomen en ook niet dat [Installatietechniek] bij de installatiewerkzaamheden de koppeling daadwerkelijk onvoldoende c.q. niet volledig heeft aangedraaid. Het onderzoeksrapport bevat op deze punten geen concrete feitelijke bevindingen. Element vermeldt in haar conclusie ook niet dat [Installatietechniek] de koppeling onvoldoende heeft aangedraaid. Hoe ver [Installatietechniek] de koppeling heeft aangedraaid is nu niet meer na te gaan omdat de koppeling en de leiding na het voorval zijn gedemonteerd. Element had dan ook ten behoeve van haar onderzoek niet de beschikking over een koppeling en leiding in een toestand zoals die na montage door [Installatietechniek] aan de orde was. Het hof verwijst in dit verband nog naar het antwoord van Element op de vraag of sprake is van een montagefout:
“
Op basis van de waargenomen kenmerken op de gebruikte buis lijkt deze overeen te komen met de voorgeschreven insteekdiepte. Het onvoldoende aandraaien van de koppeling is moeilijk na te gaan maar gezien de drukproef lijkt dit wel aannemelijk. Feit is wel dat de koppeling 2 jaar onder druk heeft gestaan en geen lekkage heeft vertoond. In deze periode kan de buis gedeeltelijk uit de koppeling zijn “getrokken”. Hierbij moet opgemerkt worden dat installatie voorschriften en instructies onbekend zijn en de druk variaties en/of mogelijkheid van waterslag in het leidingsysteem.”
6.5.6.Unica en [Installatietechniek] hebben betwist dat de oorzaak van de schade is gelegen in het onvoldoende aandraaien van de koppeling door [Installatietechniek] . Ter onderbouwing hiervan hebben zij, onder verwijzing naar het rapport van onderzoeksbureau Clensch, aangevoerd dat Element niet heeft kunnen onderzoeken in welke mate de koppeling was aangedraaid en of dit in het concrete geval onvoldoende was, nu zij de koppeling in gedemonteerde staat kreeg aangeleverd, terwijl, zoals onbetwist door Unica en [Installatietechniek] gesteld, de koppeling voor eenmalig gebruik bestemd is, zodat de testresultaten reeds daarom niet representatief zijn voor de situatie waarin de koppeling zich bevond voorafgaande aan het losschieten.de koppeling. Voorts hebben zij aangevoerd dat waterslag in het waterleidingsysteem van Gilde de meest waarschijnlijke oorzaak is van het losschieten van de leiding. Clensch baseert zich hierbij onder andere op de in het rapport van Element opgenomen foto van de losgeschoten leiding:
“
De aftekeningen op de losgeschoten buis, zoals te zien op foto 8, laten een ribbelig beeld zien. Dit ribbelige beeld duidt erop dat de rubber klemring stapsgewijs ten opzichte van de buis is verschoven hetgeen betekent dat de oorzaak van het losschieten van de koppeling het gevolg is geweest van herhaaldelijke overbelasting van de verbinding. Dergelijke incidentele overbelastingen in een waterleiding kunnen het gevolg van waterslag zijn.”
Over het waterleidingsysteem in het gebouw van Gilde staat in het rapport van Clensch dat de gebruikte knelkoppelingen relatief vaak aanleiding tot lekkages geven en dat waterslag veruit de belangrijkste oorzaak is van het na langere tijd plotseling falen van verbindingen met knelkoppelingen. Volgens Clensch worden door waterslag koppelingen belast met waterdruk die aanmerkelijk hoger is dan de reguliere waterdruk en komt door de plotselinge drukverhoging de leiding in beweging waardoor de verbinding nog een additionele belasting ondervindt. Met betrekking tot de situatie in het gebouw van Gilde staat in het rapport van Clensch:
“
Uit het bestek blijkt dat er zogenaamde waterslagdempers moeten worden toegepast. Er is kennelijk geen onderzoek gedaan naar de functionaliteit van de gemonteerde waterslagdempers noch is nagegaan of op alle plaatsen waar dit nodig was ook een waterslagdemper gemonteerd was, althans uit de rapportage van [deskundige 1] blijkt hiervan niets. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook apparatuur die later op een waterleiding wordt aangesloten waterslag kan veroorzaken. Bij het aansluiten van dergelijke apparatuur zal ook een waterslagdemper moeten worden geplaatst.”
Clensch komt vervolgens tot de conclusie dat waterslag de meest waarschijnlijke oorzaak is van het losschieten van de koppeling omdat het beeld van de buitenwand van de losgeschoten leiding overeenkomt met het beeld dat verwacht wordt indien een dergelijke koppeling door herhaalde, kortstondige overbelasting losschiet.
6.5.7.Gezien deze gemotiveerde betwisting door Unica en [Installatietechniek] van de door Gilde c.s. gestelde oorzaak van de schade, had het op de weg van Gilde c.s. gelegen om haar stelling dat het onvoldoende aandraaien van de koppeling door [Installatietechniek] de oorzaak is van de schade, nader te onderbouwen. Een nadere onderbouwing door Gilde c.s. is echter achterwege gebleven. Zij heeft, onder verwijzing naar de reacties van schade-expert [deskundige 1] op het rapport van Clensch, slechts gesteld dat uit het rapport van Element volgt dat de koppeling en leiding een piekbelasting door waterslag aankunnen indien de koppeling goed is aangedraaid, dat zich in de nabijheid van de bewuste koppeling geen waterslag kan voordoen en dat het waterleidingsysteem is voorzien van waterslagdempers op plekken waar dat nodig is. Deze onderbouwing is naar het oordeel van het hof onvoldoende. In de eerste plaats is van belang dat het rapport van Element weliswaar vermeldt dat bij een voldoende aangedraaide koppeling, koppeling en leiding een eenmalige piekbelasting door waterslag aankunnen, maar niet wat de effecten zijn van blootstelling aan meerdere kortdurende piekbelastingen gedurende langere tijd. Element heeft hier ook geen onderzoek naar verricht of op onderzoeksresultaten op dit punt van andere deskundigen gewezen. Hierbij komt dat Element in haar rapport heeft onderkend dat het mogelijk is dat de leiding in de jaren voorafgaand aan het schadevoorval langzaam uit de koppeling is geschoven (zie het laatste citaat in rov. 6.5.6. hiervoor). In de tweede plaats is van belang dat Element heeft geconcludeerd dat de mogelijkheid van waterslag in het waterleidingsysteem in het gebouw van Gilde niet is onderzocht (zie het laatste citaat in rov. 6.5.6. hiervoor). Dat zich in het waterleidingsysteem waterslag heeft voorgedaan is derhalve niet uitgesloten. Dat de losgeschoten leiding ribbelingen vertoont die erop kunnen duiden dat sprake is geweest van meerdere piekbelastingen door waterslag (zie rov. 6.5.6. hiervoor), is door Gilde c.s. ten slotte niet weerlegd. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet uitgesloten dat sprake is van een voldoende aangedraaide koppeling, waarbij waterslag het losschieten van de watertoevoerleiding heeft veroorzaakt. Zoals eerder overwogen rusten op Gilde c.s. stelplicht en bewijslast van een tekortkoming van [Installatietechniek] , bestaande uit onvoldoende aandraaien van de koppeling. De stellingen van Gilde c.s., dat de koppeling is losgesprongen omdat deze onvoldoende is aangedraaid, in combinatie met het onderzoeksrapport en de nadere reacties van Element zijn ontoereikend voor het hof om de gestelde tekortkoming aannemelijk achten. Gilde c.s. hebben in het licht van het vorenstaande geen voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan ten aanzien van concrete feiten die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof ziet geen noodzaak een (nader) deskundigenbericht te bevelen, gelet op het over het onderzoek en de mogelijkheden daartoe in 6.5.5. overwogene. Nadere bewijslevering is dan niet aan de orde. Het hof ziet ook geen reden om aan de deskundigheid van Clensch en de onderzoeker van Clensch ( [onderzoeker van Clensch] ) te twijfelen. Dat in de omschrijving van de expertise en achtergrond van [onderzoeker van Clensch] op de website van Clensch niet met zoveel worden staat dat hij materiaaldeskundige is, is hiervoor, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de inhoud van het rapport en de reactie daarop van Gilde en [deskundige 1] , in ieder geval onvoldoende.
6.5.8.Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de schade is veroorzaakt doordat [Installatietechniek] de koppeling onvoldoende heeft aangedraaid en dus is ook niet komen vast te staan dat [Installatietechniek] bij de aan haar opgedragen installatiewerkzaamheden onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit wordt niet anders door het feit dat [Installatietechniek] een koppeling van Uponor heeft gebruikt en een buis van Wavin-Tigris in plaats van Uponor. Element heeft weliswaar geconcludeerd dat in geval van een combinatie van een buis van Wavin en een koppeling van Uponor het aandraaien van de koppeling kritisch is, maar hiervoor is reeds geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de koppeling onvoldoende was aangedraaid. Bovendien geldt dat Element in haar rapport weliswaar heeft vastgesteld dat de gebruikte buis mogelijk meer relaxatie of kruip kan vertonen, maar dat op de gebruikte buis geen kenmerken zijn aangetroffen die hierop duiden.
6.5.9.In het kader van de vraag of [Installatietechniek] heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend installateur acht het hof ten slotte nog van belang dat [Installatietechniek] in het kader van de oplevering een druktest heeft uitgevoerd en dat het systeem hierbij probleemloos functioneerde. Dit wordt door Gilde c.s. betwist omdat het testrapport niet beschikbaar is. Het hof overweegt hierover als volgt. Het proces-verbaal van oplevering is (mede) door Gilde ondertekend. In het proces-verbaal staat dat de werktuigbouwkundige werkzaamheden zijn opgeleverd conform het bestek. Het bestek schrijft onder de kop “
Opneming en beproeving” voor dat in aanwezigheid van de aannemer en de directie een beproeving van de installaties moet plaatsvinden voordat deze in bedrijf worden gesteld en dat het rapport hiervan door aannemer en directie wordt ondertekend. Hieruit volgt dat de betwisting door Gilde c.s. onvoldoende is onderbouwd. Gilde c.s. heeft immers geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou blijken dat ondanks het bepaalde in het bestek en haar ondertekening van het proces-verbaal van oplevering, de beproeving van de installatie toch niet naar tevredenheid heeft plaatsgevonden.
6.5.10.De conclusie is derhalve dat niet is komen vast te staan dat [Installatietechniek] niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend installateur. Dit betekent dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [Installatietechniek] en dat dus ook geen sprake is van aansprakelijkheid van Unica en [Installatietechniek] jegens Gilde op grond van artikel 6:74 jo. 6:76 BW resp. artikel 6:162 BW. De grieven van Unica en [Installatietechniek] tegen het bestreden vonnis in de hoofdzaak slagen derhalve.
6.7.1.De grieven veertien, vijftien en achttien van [Installatietechniek] zijn gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de regresvordering van Unica. Hiervoor heeft het hof reeds overwogen dat Unica niet aansprakelijk is jegens Gilde. Dit betekent dat van een regresvordering op [Installatietechniek] ook geen sprake kan zijn. Deze grieven slagen derhalve.
6.7.2.Grieven zestien en achttien zijn gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de vordering van Unica tot betaling van een factuur van € 5.458,94. Deze factuur ziet op de door Unica verrichte herstelwerkzaamheden in verband met het losschieten van de leiding uit de koppeling. Hiervoor is reeds overwogen dat van een toerekenbare tekortkoming van [Installatietechniek] geen sprake is. Dit betekent dat Unica de kosten van herstel niet bij [Installatietechniek] in rekening kan brengen. Ook deze grieven slagen derhalve.
6.7.3.Grieven zeventien en negentien zijn gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering van [Installatietechniek] tot betaling van een factuur van € 399,--, die ziet op herstelwerkzaamheden in verband met het losschieten van de leiding uit de koppeling in opdracht van Unica. Hiervoor is reeds overwogen dat van een toerekenbare tekortkoming van [Installatietechniek] geen sprake is. Dit betekent dat Keijser-Martens de kosten van de door haar in opdracht van Unica verrichte herstelwerkzaamheden bij Unica in rekening kan brengen. Grief zeventien slaagt derhalve.
In de zaak met rolnummer 200.265.519/01
6.8.1.Omdat de grieven van Unica die zijn gericht tegen het vonnis in de hoofdzaak slagen, zal het hof het vonnis in de hoofdzaak vernietigen, met veroordeling van Gilde c.s. in de proceskosten van Unica in eerste aanleg en in dit hoger beroep.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Unica zullen worden vastgesteld op € 3.894,- aan griffierecht en op € 4.804,- aan salaris advocaat (2 punten x € 2.402,-).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Unica zullen worden vastgesteld op € 5.382,- aan griffierecht en op € 12.192,- aan salaris advocaat (3 punten x € 4.064,-). Het hof zal de gevorderde nakosten begroten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest.
In de zaak met rolnummer 200.247.101/01
6.8.2.Uit het voorgaande volgt dat de grieven van [Installatietechniek] doel treffen. Dit betekent dat het hof zowel het vonnis in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak zal vernietigen, Gilde c.s. en Unica zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen door of namens [Installatietechniek] ter uitvoering van de vonnis aan hen is voldaan en Unica zal veroordelen tot betaling van € 399,-, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke (handels)rente. Gilde c.s. en Unica zullen worden veroordeeld in de proceskosten van [Installatietechniek] in eerste aanleg en in dit hoger beroep.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg in de hoofdzaak aan de zijde van [Installatietechniek] zullen worden vastgesteld op € 3.894,- aan griffierecht en op € 4.804,- aan salaris advocaat (2 punten x € 2.402,-).
De kosten voor de procedure in eerste aanleg in de vrijwaringszaak aan de zijde van [Installatietechniek] zullen worden vastgesteld op € 4.804,- (2 punten x € 2.402,-) aan salaris advocaat in conventie en € 922,- (2 punten x 461,-) aan salaris advocaat in reconventie.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [Installatietechniek] zullen voor wat betreft de hoofdzaak worden vastgesteld op € 5.382,- aan griffierecht en op € 12.192,- aan salaris advocaat (3 punten x € 4.064,-). Het hof zal de gevorderde nakosten begroten op
€ 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest. De aldus vastgestelde proceskosten zullen in gelijke delen over Gilde c.s. en Unica worden verdeeld.