6.4.Het hof dient in principaal en incidenteel hoger beroep derhalve opnieuw de toewijsbaarheid van alle gefactureerde posten (a tot en met e) en de schadeposten b, d, e, g en h te beoordelen:
a. € 1.367,19 ter zake afwijkende netten;
b. € 12.010,50 ter zake de supporters;
c. € 7.092,00 ter zake wapeningsstaal (verschil in buigstaten);
d. € 1.275,00 ter zake stagnatie;
e. € 1.360,00 ter zake uren [plaats] ;
b. € 2.200,00 (herstel dekking wapening);
d. € 582,76 (viersprong kettingen);
e. € 2.500,00 (schade verreiker);
g. € 15.300,00 (kosten slijpen wapening);
h. € 1.670,83 (doorslijpschijven en huur machine).
Het hof zal eerst beoordelen wat partijen zijn overeengekomen en bij deze beoordeling de gefactureerde post a en de schadeposten g en h betrekken. Daarna zal het hof ingaan op de overige posten.
Afspraken partijen – gefactureerde post a en schadeposten g en h
6.4.1Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag wat partijen zijn overeengekomen afhangt van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen (artikel 3:33 en 3:35 BW). Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst moet niet alleen gekeken worden naar de taalkundige uitleg, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden gelet op hun verklaringen en gedragingen over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Tevens komt betekenis toe aan de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst. Dit betreft de zogenaamde “Haviltex-maatstaf”.
6.4.2.Niet in geschil tussen partijen is het volgende. [appellante] is als aannemer met opdrachtgever [opdrachtgever] overeengekomen om circa 35.000 vierkante meter betonwerk uit te voeren bij het UPS gebouw in [plaats] . Nadat [appellante] dit werk had aangenomen, is zij op haar beurt op zoek gegaan naar een onderaannemer. Vervolgens heeft [statutair directeur] (statutair directeur van [appellante] , hierna [statutair directeur] ), telefonisch contact opgenomen met de heer [directeur bij geintimeerde] , (statutair directeur van [geïntimeerde] , hierna [directeur bij geintimeerde] ) om [geïntimeerde] in te schakelen voor een deel van het werk, namelijk het leveren en aanbrengen (vlechten) van de wapening (netten en supporters) voor het te storten beton.
[appellante] diende het beton met daarin de wapening in circa 12 fases op te leveren aan [opdrachtgever] . Bij elke fase van het betonstorten was een opzichter van [opdrachtgever] aanwezig om het beton en de wapening te controleren.
Partijen zijn het er ook over eens dat is overeengekomen dat [geïntimeerde] telkens voorafgaand aan de volgende fase buigstaten ter goedkeuring aan [appellante] voorlegde en na goedkeuring op basis daarvan factureerde voor € 0,75 per kilo. [statutair directeur] heeft dit op de zitting in hoger beroep desgevraagd bevestigd.
Het hof merkt deze overeenkomst tussen partijen aan als een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW.
6.4.3.Tussen partijen is in geschil of het aanbrengen van dilataties door [geïntimeerde] onderdeel was van de overeenkomst. [appellante] stelt dat zij schade heeft geleden doordat [geïntimeerde] deze contractuele verplichting niet is nagekomen en vordert als schadevergoeding de kosten die zij stelt te hebben moeten maken voor het zelf aanbrengen van de dilataties
(€ 15.300,00 aan manuren, zijnde schadepost g en € 1.670,83 voor het aanschaffen van doorslijpschijven en huur van een machine, zijnde schadepost h).
Volgens [appellante] hoort het aanbrengen van dilataties standaard bij het aanbrengen van wapening en zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] de wapening levert en aanbrengt volgens door [appellante] te verstrekken tekeningen. Dat de dilataties moeten worden aangebracht blijkt volgens [appellante] uit de aan [geïntimeerde] verstrekte tekeningen. De tekeningen met daarop dilataties zijn tijdens een bespreking op 30 of 31 augustus 2017 tussen [statutair directeur] , [directeur bij geintimeerde] en [medewerker bij geintimeerde] , medewerker van [geïntimeerde] , doorgenomen en daarbij is afgesproken dat [geïntimeerde] de dilataties aanbrengt en [appellante] de daartoe benodigde gereedschappen in bruikleen verstrekt, aldus [appellante] . [statutair directeur] heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat [geïntimeerde] de eerste paar fases van de wapening volgens afspraak met dilataties opleverde, maar dat [geïntimeerde] de opdracht niet kon bolwerken en de dilataties in latere fases achterwege liet. Volgens [statutair directeur] heeft [appellante] vervolgens zelf de dilataties aangebracht omdat [appellante] het niet meer zag zitten met [geïntimeerde] en omdat het werk naar behoren diende te worden opgeleverd aan [opdrachtgever] .
6.4.4.[geïntimeerde] voert aan dat partijen de prijs van € 0,75 per kilo zijn overeengekomen op basis van tekeningen waarin geen dilataties waren opgenomen en tijdens de bespreking waarin de tekeningen met dilataties op tafel lagen, te hebben gemeld dat dilataties geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst en dat [appellante] daarvoor extra diende te betalen. Daarop heeft [statutair directeur] volgens [geïntimeerde] gemeld dat [appellante] zelf de dilataties aanbrengt. [directeur bij geintimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep betwist dat [geïntimeerde] in de eerste fases wel dilataties zou hebben aangebracht. [appellante] heeft [geïntimeerde] destijds niet gemeld dat zij meende dat de dilataties aangebracht dienden te worden, heeft [geïntimeerde] ook niet de gelegenheid gegeven die werkzaamheden alsnog uit te voeren en heeft ook niet gemeld dat die werkzaamheden voor rekening zouden komen van [geïntimeerde] op het moment dat de werkzaamheden werden verricht. Een ingebrekestelling ontbreekt, aldus [geïntimeerde] .
6.4.5.Het hof oordeelt als volgt. In het midden kan blijven of het aanbrengen van dilataties onderdeel uitmaakte van de opdracht vanwege het volgende. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] de eerste paar fases met dilataties opgeleverd en de rest zonder dilataties opgeleverd. Vervolgens heeft [appellante] daar zelf de dilataties aangebracht en is het beton gestort en het werk opgeleverd aan [opdrachtgever] . Daarbij heeft [appellante] [geïntimeerde] niet in de gelegenheid gesteld om de dilataties alsnog aan te brengen. [geïntimeerde] heeft het werk dus opgeleverd en [appellante] heeft het werk ten tijde van de oplevering niet onder voorbehoud aanvaard en ook niet onder aanwijzing van gebreken geweigerd. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat [appellante] wordt geacht het zonder dilataties opgeleverde werk stilzwijgend te hebben aanvaard op grond van artikel 7:758 lid 1 BW.
Voor gebreken in het werk na oplevering is de aannemer alleen aansprakelijk indien de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering die gebreken redelijkerwijs niet had hoeven ontdekken.
Dit betekent dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de schade die [appellante] stelt te hebben geleden als gevolg van het ontbreken van dilataties (schadeposten g en h). Grief 7 in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het afwijzen van deze schadeposten in het bestreden vonnis slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel bekrachtigen.
6.4.6.Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of voor 12 millimeter netten (dikker dan de standaard 10 millimeter netten) een hogere prijs is overeengekomen. [geïntimeerde] stelt dat zij recht heeft op het gefactureerde hogere bedrag van € 0,85 per kilo voor de 12 millimeter netten die zijn opgenomen in de buigstaten (gefactureerde post a ad
€ 1.367,19). [geïntimeerde] stelt dat partijen een hogere prijs zijn overeengekomen voor netten van 12 millimeter dik (€ 0,85 in plaats van € 0,75 per kilo) omdat dit duurder materiaal betreft.
6.4.7.[appellante] heeft betwist dat 12 millimeter netten duurder zijn dan 10 millimeter netten en daarbij verwezen naar een tweetal e-mails van 27 en 28 november 2017 waarin zij dit aan [geïntimeerde] bericht. Verder heeft [appellante] een label in het geding gebracht van de 12 millimeter netten waaruit volgens [appellante] blijkt dat het om standaardnetten gaat die destijds gewoon op voorraad zijn geweest.
[statutair directeur] heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat partijen alleen een hogere prijs zijn overeengekomen van 0,85 euro per kilo voor een duurder soort netten van 7,5 millimeter dik en niet voor netten van 12 millimeter dik omdat die netten volgens [statutair directeur] standaard zijn en niet duurder dan netten van 10 millimeter dik.
6.4.8.Het hof oordeelt als volgt. In een e-mail van [appellante] aan [geïntimeerde] van 4 september 2017 staat:
“
Bij deze bevestiging zoals vorige week besproken, leveren en aanbrengen van de wapening op bovenvermeld werk;
Wapeningsmatten: € 0,75 p/kilo
Bijleg wapening: € 0,85 p/kilo
Graag vooraf buigstaten per fase aanleveren.
Hoofdaannemer zorgt voor verreiker type even in overleg. (…)”
Uit deze e-mail, waarin [appellante] de prijs aan [geïntimeerde] heeft bevestigd, blijkt de duurdere prijs voor 12 millimeter netten niet. Partijen zijn het erover eens dat later de afspraak is gemaakt dat voor duurdere netten een bedrag van € 0,85 per kilo zou worden betaald.
[geïntimeerde] heeft op de gemotiveerde betwisting van [appellante] dat 12 millimeternetten afwijkend zijn niet nader gereageerd. Daarmee heeft [geïntimeerde] deze stelling naar het oordeel van het hof in het licht van de gemotiveerde betwisting van [appellante] onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat (als onvoldoende onderbouwd gesteld) niet vast is komen te staan dat partijen zijn overeengekomen dat voor 12 millimeter netten € 0,85 per kilo zou worden betaald. Grief 2 in incidenteel hoger beroep waarmee [geïntimeerde] opkomt tegen het afwijzen van de gefactureerde post a van € 1.367,19 slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel bekrachtigen en hierna ingaan op de overige gefactureerde posten en schadeposten.
Schadepost b (herstel dekking wapening)
6.5.1.[appellante] stelt omtrent deze schadepost het volgende. [appellante] heeft [geïntimeerde] met een e-mail van 13 november 2017 en het daarbij gevoegde rapport van Antea groep gewezen op een aantal serieuze gebreken in het vlechtwerk en in een e-mail van 14 november 2017 verzocht de in het rapport genoemde punten alsnog te verhelpen. De betonstort was gepland voor 16 november 2017 als eerste werk. Dit was een fatale termijn en dat wist [geïntimeerde] . De medewerkers van [geïntimeerde] zijn op woensdag rond 16:00 uur naar huis gegaan en de gebreken waren toen niet verholpen. Daarmee werd [appellante] voor het blok gezet. Omdat sprake was van een spoedsituatie en [appellante] tijdig aan [opdrachtgever] diende op te leveren en op 16 november 2017 het beton moest storten, heeft [appellante] de punten uit het rapport zelf opgepakt.
De e-mail van 14 november 2017 dient te worden beschouwd als ingebrekestelling met een termijn tot en met 15 november 2017 om de gebreken te verhelpen. Daarmee is sprake van verzuim. Uit de houding van [geïntimeerde] (het vertrek van het personeel op 15 november 2017 om 16:00 uur) heeft [appellante] bovendien mogen afleiden dat verdere aanmaning nutteloos was zodat ook op grond van artikel 6:83 sub c BW sprake is van verzuim.
6.5.2.[geïntimeerde] heeft deze stellingen als volgt betwist. [geïntimeerde] verwijst naar de e-mails van 13 en 14 november 2017, waaruit volgens haar blijkt dat op 15 november 2017 overleg op het werk heeft plaatsgevonden. Volgens [geïntimeerde] zijn in goed onderling overleg alle punten die betrekking hadden op het werk van [geïntimeerde] verholpen. [geïntimeerde] wijst erop dat de tekortkomingen uit het rapport van Antea groep slechts voor een zeer beperkt deel betrekking hebben op de werkzaamheden van [geïntimeerde] en dat in het rapport een foto zit die halverwege het traject is gemaakt. Dit betreft een vloerput met alleen de onderwapening, terwijl de bijwapening en het bovennet daar later door [geïntimeerde] aan zijn toegevoegd.
Van een fatale termijn was geen sprake en dat blijkt ook niet uit de e-mails, aldus [geïntimeerde] . Als er al sprake zou zijn van gebreken in het vlechtwerk die [appellante] heeft verholpen, dan stelt [geïntimeerde] niet aansprakelijk te zijn voor de kosten daarvan omdat [geïntimeerde] niet gedurende een redelijke termijn in de gelegenheid is gesteld om die gebreken zelf te herstellen. Tot slot betwist [geïntimeerde] de hoogte van deze schadepost onder verwijzing naar een verklaring van haar uitvoerder [de uitvoerder] (hierna: [de uitvoerder] ).
6.5.3.Het hof overweegt als volgt ten aanzien van voornoemde door beide partijen aangehaalde e-mails van 13 en 14 november 2017.
In de e-mail van 13 november 2017 van [appellante] aan [geïntimeerde] staat:
“
Zie bijlage – nog enkele puntjes uitvoeren
Bijleg wapening rond om put
Links en rechts onder dekking controleren
Paar staven rond 12 binden”
In de e-mail van 14 november 2017 van [appellante] aan [geïntimeerde] staat:
“
Inzake het werk UPS zijn wij gisteren en vandaag verwittigd inzake de wapening, diverse kleine punten welke opgepakt dienen te worden. Gelieve de kwaliteit aan te houden zoals bij de eerste fase A4. Dadelijk lopen wij het risico dat de wapening afgekeurd wordt en de stort wordt geannuleerd met alle gevolgen van dien. [naam] neemt dit morgen door met [de uitvoerder][hof: [de uitvoerder] , uitvoerder [geïntimeerde] ]
op het werk.”
6.5.4.Het hof is van oordeel dat, indien al sprake was van de door [appellante] gestelde serieuze gebreken in het vlechtwerk, [appellante] [geïntimeerde] daarop met deze e-mails onvoldoende heeft gewezen. In de e-mails wordt melding gemaakt van “enkele kleine puntjes” die door de dag erna zullen worden doorgenomen op het werk. Volgens [geïntimeerde] zijn deze punten de dag erna op 15 november 2017 opgepakt en verholpen.
Dat de “kleine puntjes” die partijen gezien de e-mail van 14 november 2017 samen zouden doornemen op het werk niet zijn verholpen op 15 november 2017, heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [appellante] niet toegelicht dat tijdens het gezamenlijk doornemen van het werk op 15 november 2017 zou zijn geconstateerd dat de dekking niet in orde was en dat dit die dag aan [geïntimeerde] is gemeld.
Daarbij dient de opdrachtgever ten tijde van de oplevering het werk te aanvaarden, onder voorbehoud goed te keuren, of te weigeren (zoals hiervoor overwogen in 6.4.5.). Laat de opdrachtgever dat na, dan wordt het werk geacht stilzwijgend te zijn goedgekeurd. Dat [appellante] het werk bij de oplevering op 15 november 2017 heeft aanvaard, heeft geweigerd of onder voorbehoud heeft goedgekeurd blijkt nergens uit, zodat het werk wordt geacht stilzwijgend te zijn goedgekeurd.
Voor gebreken in het werk na oplevering is de aannemer alleen aansprakelijk indien de opdrachtgever die op het tijdstip van oplevering niet redelijkerwijs had moeten ontdekken. [appellante] stelt het gebrek te hebben ontdekt en zelf te hebben verholpen. Dit betekent dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de schade die [appellante] stelt te hebben geleden als gevolg van het herstel van de wapening. Grief 4 in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het afwijzen van de schadepost b in het bestreden vonnis slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel bekrachtigen.
Gefactureerde posten c (wapeningsstaal, verschil in buigstaten) en b (supporters)
6.6.1.[geïntimeerde] stelt dat het aantal kilo’s wapeningsstaal conform de buigstaten is geleverd, dat de buigstaten steeds per fase voorafgaand aan de stort aan [appellante] zijn gezonden, dat [appellante] deze heeft goedgekeurd en dat [geïntimeerde] op basis van de goedgekeurde buigstaten heeft gefactureerd. Daarmee is volgens [geïntimeerde] de prijs voor het gefactureerd aantal kilo’s wapeningsstaal verschuldigd.
6.6.2.[appellante] betwist de buigstaten te hebben goedgekeurd. [statutair directeur] heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat [appellante] de buigstaten niet of te laat (nadat het beton was gestort) ontving en dat zij daarom het op de buigstaten vermelde aantal kilo’s niet heeft kunnen controleren. Ook betwist [appellante] dat het staal zoals op de buigstaten staat vermeld is verwerkt in het werk. [appellante] heeft aan de hand van de bouwtekeningen, de constructieberekeningen en hetgeen bekend is over de feitelijke uitvoering van het vlechtwerk laten narekenen hoeveel kilo wapeningsstaal is gebruikt en is daarbij uitgekomen op 9.456 kilo minder.
6.6.3.Het hof oordeelt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat zou worden betaald op basis van de op goedgekeurde buigstaten vermelde hoeveelheid staal. [geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellante] de buigstaten op basis waarvan is gefactureerd heeft goedgekeurd. [appellante] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Omdat [geïntimeerde] zich beroept op nakoming van een contractuele betalingsverplichting van [appellante] conform de buigstaten en daarmee op het rechtsgevolg van haar stelling, dient [geïntimeerde] deze te bewijzen. [geïntimeerde] heeft daartoe echter geen voldoende gespecifieerd bewijsaanbod gedaan. Dit betekent dat niet vaststaat dat de buigstaten op basis waarvan [geïntimeerde] stelt te hebben gefactureerd zijn goedgekeurd.
Grief 2 in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het toewijzen van gefactureerde post c van € 7.092,00, slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel vernietigen en deze door [geïntimeerde] in conventie gevorderde post alsnog afwijzen.
Gefactureerde post b (supporters)
6.6.4.Ook ten aanzien van de supporters stelt [geïntimeerde] dat deze conform door [appellante] goedgekeurde buigstaten zijn geleverd en dat [geïntimeerde] op basis van de goedgekeurde buigstaten heeft gefactureerd. Uitgaande van negen supporters per net, hetgeen gebruikelijk is, had [geïntimeerde] voor 54.567 meter aan supporters mogen gebruiken en [geïntimeerde] heeft maar 41.564 meter aan supporters gebruikt en gefactureerd, aldus [geïntimeerde] .
6.6.5.[appellante] betwist de buigstaten te hebben goedgekeurd en die niet of te laat (nadat het beton was gestort) te hebben ontvangen. Daarom heeft [appellante] de buigstaten ook niet kunnen controleren. [appellante] betwist dat de supporters zoals op de buigstaten vermeld zijn verwerkt in het werk en dat [geïntimeerde] 41.564 meter aan supporters heeft gebruikt. [appellante] wijst erop dat in de praktijk goedkopere haarspelden in plaats van supporters kunnen worden gebruikt en dat supporters op een grotere afstand kunnen worden geplaatst. Dat dit in de praktijk is gebeurd blijkt volgens [appellante] uit een foto op pagina 4 van het rapport van Antea groep, waar de afstand tussen twee supporters niet steeds de door [geïntimeerde] gestelde 75 centimeter is, maar wisselt met een afstand tot 105 centimeter.
6.6.6.Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen bij 6.6.3. Ook ten aanzien van de supporters geldt dat [geïntimeerde] zich beroept op betaling van het volgens [geïntimeerde] geleverd aantal supporters op basis van volgens [geïntimeerde] goedgekeurde buigstaten en dat [geïntimeerde] gezien de gemotiveerde betwisting door [appellante] deze stelling dient te bewijzen. Ook hiervoor geldt dat [geïntimeerde] geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan. Daarmee staat niet vast dat de buigstaten zijn goedgekeurd en dat op basis daarvan de supporters zijn verwerkt in het werk. Dat [geïntimeerde] naar eigen zeggen niet meer kán bewijzen hoeveel supporters in het werk zijn gebruikt omdat dit na de betonstort niet meer was na te gaan, komt in de gegeven situatie voor (bewijs)risico van [geïntimeerde] . Omdat de grondslag voor betaling van deze post (de door [geïntimeerde] gestelde afspraken) niet is vast komen te staan, komt het hof niet toe aan het beroep op de klachtplicht. Dat betekent dat grief 3 in incidenteel hoger beroep waarmee [geïntimeerde] opkomt tegen het afwijzen van gefactureerde post b in het bestreden vonnis niet slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel bekrachtigen.
Gefactureerde posten d en e (stagnatie)
6.7.1.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis twee gefactureerde posten van [geïntimeerde] toegewezen als zijnde stagnatiekosten ( [factuur 3] 30 uur op het project UPS Eindhoven en factuur [factuur 1] 32 uur op een ander project in [plaats] ).
De rechtbank heeft deze posten toegewezen omdat [appellante] de stelling van [geïntimeerde] dat [geïntimeerde] met [statutair directeur] had afgesproken dat deze uren zouden worden vergoed onvoldoende gemotiveerd had betwist.
6.7.2.In principaal hoger beroep heeft [appellante] die stelling nader betwist onder verwijzing naar de volgende e-mails.
In een e-mail van 6 november 2017 met het onderwerp “Factuur [factuur 3] inzake UPS [plaats] ” van [appellante] aan [geïntimeerde] staat:
“
Wij hebben enkele bemerkingen op bovengenoemde factuur tw.
24 uur stagnatie nemen wij op met onze uitvoerder op het werk.(…)”
In een e-mail van 6 november 2017 van [geïntimeerde] aan [appellante] met het onderwerp “Factuur [factuur 2] inzake La Reserve te [plaats] ” staat:
“
Bijgaand factuur [factuur 2] inzake het werk La Reserve te [plaats] .”
In een e-mail van 7 november 2017 van [appellante] aan [geïntimeerde] met het onderwerp “Factuur [factuur 2] inzake La Reserve te [plaats] ” staat:
“
De 32 manuren ivm stagnatie zijn niet zonder meer akkoord, wij hebben eind deze week een afspraak op het werk en deze uren worden besproken met de uitvoerder.”
6.7.3.Volgens [appellante] biedt de tussen partijen gesloten overeenkomst geen grondslag voor vergoeding van de stagnatie uren. [appellante] betwist dat, zoals [geïntimeerde] stelt, [statutair directeur] in afwijking daarvan zou hebben toegezegd deze kosten te vergoeden. Er heeft op het werk overleg plaatsgehad over de mogelijkheid van een vergoeding van stagnatie uren, indien de opdrachtgever van [appellante] , [opdrachtgever] , op haar beurt bereid zou zijn deze kosten te vergoeden. Ter zitting in hoger beroep heeft [statutair directeur] daarbij toegelicht dat de uitvoerder van [opdrachtgever] daarbij geen toezegging kan hebben gedaan omdat hij niet de daartoe bevoegde persoon is. Omdat verhaal van de kosten van stagnatie bij opdrachtgever [opdrachtgever] uiteindelijk niet mogelijk bleek, zijn hierover geen bindende afspraken gemaakt, aldus steeds [appellante] .
6.7.4.[geïntimeerde] verwijst voor de door haar gestelde afspraak rond vergoeding van stagnatie uren naar bovenstaande e-mail van 6 november 2017 inzake het project UPS [plaats] . Volgens [geïntimeerde] heeft de [uitvoerder] , uitvoerder van [opdrachtgever] , op het werk in tegenwoordigheid van [statutair directeur] en [de uitvoerder] toegezegd dat [opdrachtgever] de kosten van onnodige stagnatie zal vergoeden. [geïntimeerde] heeft hierover een verklaring overgelegd van [de uitvoerder] . [geïntimeerde] stelt dat [opdrachtgever] de stagnatie uren wel aan [appellante] heeft vergoed en verwijst daarbij naar een e-mail van 26 januari 2018 waarin de uitvoerder van [opdrachtgever] meldt geen achterstallige betalingen te hebben.
Verder betwist [geïntimeerde] stagnatie uren voor een project in [plaats] in rekening te hebben gebracht op factuur [factuur 1] of op factuur [factuur 2] , zoals [appellante] aanvoert. [geïntimeerde] stelt dat zij op die factuur kosten voor het slopen van een wasvloer in rekening heeft gebracht. Die extra werkzaamheden hebben in opdracht van [opdrachtgever] en in overleg met [appellante] plaatsgevonden aldus [geïntimeerde] .
6.7.5.Het hof oordeelt als volgt. [statutair directeur] en [directeur bij geintimeerde] hebben desgevraagd op de zitting in hoger beroep bevestigd dat de afspraak was gemaakt dat [appellante] de stagnatie uren aan [geïntimeerde] zou vergoeden indien [appellante] die uren op haar beurt vergoed zou krijgen van [opdrachtgever] . Dat die afspraak was gemaakt tussen partijen staat dan ook vast. Dat [appellante] de stagnatie uren vergoed heeft gekregen van [opdrachtgever] heeft Veentra in het licht van de betwisting door [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld. Uit de melding dat [opdrachtgever] geen facturen van [appellante] meer open heeft staan, volgt dit naar het oordeel van het hof niet omdat niet duidelijk is of [appellante] de stagnatie uren bij [opdrachtgever] heeft gefactureerd. Dit betekent dat niet is vast komen te staan dat de voorwaarde is vervuld waarmee [appellante] gehouden was [geïntimeerde] de stagnatie uren te betalen. Grief 3 in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het toewijzen van gefactureerde post d van € 1.275,00 slaagt in zoverre. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel vernietigen en deze door [geïntimeerde] in conventie gevorderde post alsnog afwijzen.
6.7.6.Rond de gefactureerde post e van € 1.360,00 oordeelt het hof als volgt. In haar
conclusie van antwoord heeft [appellante] de als productie 3 bij de dagvaarding door [geïntimeerde] overgelegde factuur van 8 december 2017 met factuurnummer [factuur 1] betwist. Volgens [appellante] zou dit de 32 stagnatie uren bij het project in [plaats] betreffen. Anders dan [appellante] in eerste aanleg heeft gesteld en de rechtbank heeft overwogen, staan op deze factuur geen 32 uren voor het project in [plaats] vermeld. Op deze factuur staan 32 uren vermeld ad
€ 1.360,000 in het project “UPS Eindhoven” met de vermelding:
“
In verband met het slopen wasvloer/hrslp en opnieuw erin zetten (besproken met uitvoerder [opdrachtgever] )”.
Nu het verweer van [appellante] tegen deze factuur zowel in eerste aanleg als in hoger beroep enkel is gericht tegen een andere factuur in een ander project, heeft [appellante] de verschuldigdheid van factuur [factuur 1] onvoldoende betwist. [appellante] is in het geheel niet ingegaan op de stelling van [geïntimeerde] dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] tegen betaling voor [appellante] een wasvloer zou slopen zodat deze stelling als onbetwist is vast komen te staan.
Dit betekent dat grief 3 in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het toewijzen van gefactureerde post d van € 1.360,00 in zoverre niet slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel bekrachtigen.
schadeposten d (viersprong kettingen) en e (schade verreiker)
6.8.1.Tussen partijen staat vast dat [appellante] bij de uitvoering van de werkzaamheden een verreiker met bijbehorende viersprong kettingen ter beschikking van [geïntimeerde] heeft gesteld. Volgens [appellante] zijn deze zaken in bruikleen gegeven. Volgens [geïntimeerde] daarentegen zijn deze zaken ter beschikking gesteld door [appellante] als opdrachtgever uit hoofde van de aanneemovereenkomst.
6.8.2.Ten aanzien van schadepost e stelt [appellante] dat [de uitvoerder] als enige in de verreiker heeft gereden en dat dermate onzorgvuldig en lomp heeft gedaan dat onder meer de cabine van de verreiker is beschadigd door het tijdens het rijden ertegenaan laten botsen van de wapeningsnetten.
6.8.3.[geïntimeerde] betwist dat [de uitvoerder] als enige de verreiker heeft gebruikt en dat hij de verreiker heeft beschadigd. [geïntimeerde] heeft dit onderbouwd met een verklaring van [de uitvoerder] .
6.8.4.Het hof oordeelt als volgt. In de hierboven in 6.4.8. genoemde e-mail van [appellante] aan [geïntimeerde] van 4 september 2017 staat:
Hoofdaannemer zorgt voor verreiker type even in overleg.Hieruit leidt het hof af dat het ter beschikking stellen van de verreiker is gebeurd in het kader van de aanneemovereenkomst, als aangevoerd door [geïntimeerde] . De stelling van [appellante] dat tussen partijen een bruikleenovereenkomst ter zake gold, faalt dus. [geïntimeerde] dient als aannemer zorgvuldig om te gaan met het door de opdrachtgever ter beschikking gesteld materieel. Dat [geïntimeerde] in strijd hiermee onzorgvuldig met de verreiker heeft gereden waardoor schade is ontstaan, heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Nu [appellante] zich beroept op het rechtsgevolg van deze stellingen, te weten een schadevergoedingsverplichting jegens haar van [geïntimeerde] , dient [appellante] deze stellingen te bewijzen.
[appellante] heeft in principaal hoger beroep bewijs aangeboden door middel van verklaringen van alle bouwvakkers, aannemers en opdrachtgevers die destijds op de bouwplaats waren en hebben gezien hoe lomp medewerkers van [geïntimeerde] met deze verreiker gereden hebben en hoe daardoor onder meer de cabine beschadigd raakte. In eerste aanleg heeft [appellante] aangeboden te bewijzen dat [geïntimeerde] de verreiker gebruikte en daaraan schade heeft veroorzaakt door werknemers van [appellante] als getuigen te horen.
Het hof zal [appellante] daartoe in de gelegenheid stellen.
6.8.5.[appellante] stelt ten aanzien van schadepost d dat [geïntimeerde] de viersprong kettingen heeft meegenomen. [geïntimeerde] heeft de kettingen niet aan [appellante] overhandigd en ze zijn niet aangetroffen in de daarvoor bestemde afgesloten container, aldus [appellante] .
6.8.6.[geïntimeerde] betwist de viersprongkettingen te hebben meegenomen en voert aan die te hebben achtergelaten op het werk.
6.8.7.Aangezien voor het gebruik van de verreiker bij de uitvoering van het werk van [geïntimeerde] viersprong kettingen nodig zijn, valt het ter beschikking stellen van viersprong kettingen naar het oordeel van het hof eveneens onder de hiervoor genoemde afspraak van 4 september 2017. De viersprongkettingen zijn daarmee eveneens verstrekt uit hoofde van de aanneemovereenkomst en dus niet uit hoofde van een bruikleenovereenkomst. Het hof komt daarom niet toe aan de door [appellante] gestelde verplichting tot teruggave op grond van artikel 7A:1777 BW.
Ook hier geldt dat [geïntimeerde] als aannemer zorgvuldig dient om te gaan met dit door de opdrachtgever ter beschikking gesteld materieel. Dat [geïntimeerde] in strijd hiermee de viersprong kettingen heeft meegenomen, heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. [appellante] heeft ten aanzien van haar - door [geïntimeerde] gemotiveerd betwiste - stelling dat [geïntimeerde] de viersprong kettingen heeft meegenomen, geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Daarmee is deze stelling niet vast komen te staan.
Dit betekent dat grief 5 in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het afwijzen van schadepost d € 582,76 niet slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis op dit onderdeel bekrachtigen.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.9.1.In grief 4 in incidenteel hoger beroep komt [geïntimeerde] op tegen het afwijzen van de buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] stelt dat deze kosten nodig waren omdat [appellante] de facturen onbetaald liet en deze kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarbij wijst [geïntimeerde] erop dat de werkzaamheden onder meer bestonden uit minnelijk overleg tussen de advocaten van partijen. Dat dit voor een deel van de openstaande facturen tot een oplossing heeft geleid, laat volgens [geïntimeerde] onverlet dat het overleg ook zag op een poging om voor de overige facturen een minnelijke regeling tot stand te brengen.
6.9.2.Het hof oordeelt als volgt. Dat ook minnelijk overleg heeft plaatsgevonden over het deel van de vordering waarover geen overeenstemming is bereikt en waarover is geprocedeerd, heeft [appellante] niet betwist. Een dergelijk overleg gaat verder dan het voorbereiden van de gedingstukken, instructie van de zaak, of een eenvoudige aanmaning. Daarmee komen deze werkzaamheden naar het oordeel van het hof forfaitair voor vergoeding in aanmerking.
Dit betekent dat grief 4 in incidenteel hoger beroep slaagt. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover daarin de buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen.
6.10.1.Grieven 2 en 3 (deels) in principaal hoger beroep waarmee [appellante] opkomt tegen het toewijzen van gefactureerde posten c van € 7.092,00 en d van € 1.275,00 slagen.
Het hof zal het bestreden vonnis op deze onderdelen vernietigen en deze door [geïntimeerde] in conventie gevorderde posten alsnog afwijzen.
Een beslissing rond grief 6 inzake schadepost e van € 2.500,00 (schade verreiker) wordt aangehouden in afwachting van het door [appellante] aangeboden bewijs.
De overige grieven van [appellante] slagen niet zodat het hof het bestreden vonnis op deze onderdelen zal bekrachtigen. Dit leidt tot het volgende overzicht:
a. € 1.367,19 ter zake afwijkende netten; terecht afgewezen
b. € 12.010,50 ter zake de supporters; terecht afgewezen
c. € 7.092,00 ter zake wapeningsstaal (verschil in buigstaten); alsnog afgewezen
d. € 1.275,00 ter zake stagnatie; alsnog afgewezen
e. € 1.360,00 ter zake uren [plaats] ; terecht toegewezen
b. € 2.200,00 (herstel dekking wapening); terecht afgewezen
d. € 582,76 (viersprong kettingen); terecht afgewezen
e. € 2.500,00 (schade verreiker); aangehouden
g. € 15.300,00 (kosten slijpen wapening); terecht afgewezen
h. € 1.670,83 (doorslijpschijven en huur machine). terecht afgewezen
6.10.2.Met uitzondering van de na dit tussenarrest (in verband met de bewijslevering) te maken proceskosten, zal het hof de proceskosten tussen partijen in principaal hoger beroep compenseren, nu beide partijen daarin over en weer in het gelijk dan wel ongelijk zijn gesteld.
6.10.3.In incidenteel hoger beroep slaagt grief 4. Het hof zal het bestreden vonnis in conventie op het onderdeel buitengerechtelijke incassokosten vernietigen en deze alsnog forfaitair toewijzen. Voor het overige slagen de grieven niet en zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
Het hof zal de proceskosten in incidenteel hoger beroep tussen partijen compenseren, nu beide partijen daarin gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld.
6.10.4.In afwachting van het door [appellante] aangeboden bewijs in principaal hoger beroep houdt het hof iedere verdere beslissing (in zowel principaal als incidenteel hoger beroep) aan.
6.10.5.Er staat nog slechts één schadepost van € 2.500,00 (schade verreiker) open en op alle overige posten is in dit arrest beslist. Proceshandelingen rond bewijslevering voor deze schadepost zullen tot extra (proces)kosten leiden voor partijen. Mede daarom geeft het hof partijen in overweging om samen een regeling te treffen met inachtneming van hetgeen in dit tussenarrest is overwogen.