ECLI:NL:GHSHE:2021:2274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
200.238.086_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Waterschap voor wateroverlast door extreme regenval en zorgplicht voor onderhoud watergangen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van het Waterschap Limburg voor wateroverlast die is ontstaan door extreme regenval in juli 2014. De appellanten, twee maatschappen, hebben het Waterschap aangeklaagd omdat zij van mening zijn dat het Waterschap zijn zorgplicht niet is nagekomen. In een eerder tussenarrest van 8 september 2020 heeft het hof al enkele verwijten van de appellanten besproken, maar de beoordeling van het verwijt inzake het gebrek aan groot onderhoud is aangehouden.

In het huidige arrest heeft het hof geconcludeerd dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat het Waterschap voldoende onderhoud heeft gepleegd en dat de watergangen in juli 2014 voldeden aan de wettelijke normen. De appellanten hebben nieuwe feiten aangevoerd, maar het hof oordeelt dat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, omdat ze een geheel nieuwe discussie oproepen die niet in dit geding aan de orde is.

Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de appellanten afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 20 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.238.086/01
arrest van 20 juli 2021
in de zaak van

1.[De maatschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[De maatschap 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna tezamen aan te duiden als [appellanten] dan wel ieder afzonderlijk als [De maatschap 1] respectievelijk [De maatschap 2] ,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Helmond,
tegen
De publiekrechtelijke rechtspersoon Waterschap Limburg,
(als rechtsopvolgster van Waterschap Peel en Maasvallei)
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als het Waterschap
advocaat: mr. J.J. Jacobse te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 september 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/228116 / HA ZA 16-671 gewezen vonnis van 28 februari 2018.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 8 september 2020;
  • de memorie na tussenarrest van het Waterschap met productie 11;
  • de antwoordmemorie na tussenarrest van [appellanten] met bijlagen 26 t/m 29;
  • de brief van mr. J.J. Jacobse van 18 december 2020, waarin deze bezwaar maakt tegen in de antwoordmemorie aangevoerde nieuwe feiten en de producties 28 en 29.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

bezwaar Waterschap tegen nieuwe stellingen en producties 28 en 29
9.1.
In deze procedure houden [appellanten] , kort samengevat, het Waterschap aansprakelijk voor de op hun percelen ontstane wateroverlast door de extreme regenval van 9 tot 21 juli 2014, omdat het Waterschap (kort gezegd) zijn zorgplicht inzake de bescherming tegen wateroverlast niet zou zijn nagekomen.
9.1.1.
[appellanten] merken in nrs. 38-48 van hun antwoordmemorie na tussenarrest op dat recent nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen over de wateroverlast.
Er heeft zich een wijziging voorgedaan in de feitelijke situatie die volgens hen voor de beoordeling van dit geschil relevant is. Begin 2020 zijn Staatsbosbeheer, de Provincie Noord-Brabant, de Provincie Limburg, het Waterschap, ondernemers waaronder [appellanten] , belangenbehartigers en natuurorganisaties een mediation gestart om in te zoomen op de problemen in het gebied en onderzoek. Er is onderzoek gedaan en in oktober 2020 is een bijeenkomst georganiseerd om een mogelijke oplossing te delen. Uit de gepresenteerde onderzoeksresultaten is gebleken dat de kades in de Mariapeel lek zijn waardoor water uit het natuurgebied ontsnapt richting de landbouwpercelen aan de [adres] . Dit betekent dat er een veel grotere hoeveelheid water van de percelen van [appellanten] moet worden afgevoerd dan waar de peilgestuurde drainagesystemen én de sloot op zijn ingericht. Met deze kennis moeten de onderzoeken opnieuw worden uitgevoerd, aldus [appellanten] .
9.1.2.
Bij brief van 18 december 2020 heeft het Waterschap bezwaar gemaakt tegen het poneren van deze nieuwe feiten en nieuwe stellingen. Door zo laat in de procedure dergelijke stellingen te poneren, meent het Waterschap onevenredig in zijn belangen te worden geschaad. Als het Waterschap had geweten dat dit een verwijt van appellanten was, dan had het Waterschap bijvoorbeeld de vergunninghouder in vrijwaring kunnen oproepen. Het Waterschap verzoekt het hof om de antwoordmemorie na tussenarrest integraal te weigeren.
9.1.3.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van vaste jurisprudentie is uitgangspunt dat partijen binnen de grenzen van de goede procesorde in hoger beroep nieuwe feiten en/of stellingen mogen aanvoeren. In beginsel dient dit bij het eerste processtuk in hoger beroep te geschieden (de zogenaamde twee conclusie regel), maar daarop kan een uitzondering worden gemaakt indien de nieuwe feiten eerst daarna aan het licht zijn gekomen. Weliswaar is, zoals [appellanten] stellen, eerst recent gebleken dat de kades lek zijn, maar naar het oordeel van het hof leidt dit nieuwe feit c.q. deze nieuwe stelling als nieuwe oorzaak van de gestelde schade tot een geheel andere feitelijke en juridische discussie dan in dit geding aan de orde is. Het gaat daarbij immers niet zozeer om de zorgplicht van het Waterschap om wateroverlast ten gevolge van neerslag te voorkomen, maar veeleer om de zorgplicht voor het beheer en onderhoud van de kades ter voorkoming van kwelwater. Daarbij valt niet uit te sluiten dat geheel andere normen van toepassing zijn en ook andere partijen betrokken dan wel (mede) verantwoordelijk zijn. Het hof is daarom van mening dat dit gegeven een geheel nieuwe discussie opwerpt, die in dit geding niet voorligt. Zie ook de opmerking van [appellanten] dat alle verrichte onderzoeken - beide partijen hebben diverse onderzoeksrapporten overgelegd - opnieuw moeten worden uitgevoerd. Gezien het voorgaande is het in dit stadium van het geding aanvoeren van voornoemde nieuwe feiten en nieuwe stellingen in strijd met de goede procesorde.
9.1.4.
Het bezwaar van het Waterschap is gegrond. Anders dan het Waterschap verzoekt, betekent dit echter niet dat de antwoordmemorie van [appellanten] integraal moet worden geweigerd. Het hof zal de nrs. 38-48 van deze memorie evenals de producties 28 en 29 bij de verdere beoordeling buiten beschouwing laten.
korte weergave procedure in hoger beroep
9.2.1.
In deze procedure ligt (kort gezegd) ter beoordeling voor of het Waterschap de op hem rustende zorgplicht inzake de bescherming tegen wateroverlast jegens [appellanten] heeft geschonden. In rov. 6.5 van het tussenarrest van 8 september 2020 heeft het hof de verwijten die [appellanten] het Waterschap maken weergegeven:
primair: dat sprake is van schending van een wettelijke norm: het watersysteem voldoet niet aan de wettelijke norm ter voorkoming van wateroverlast;
subsidiair: dat sprake is van schending van een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm: het Waterschap heeft niet aan de op hem rustende zorgplicht voldaan, omdat:
  • het theoretisch model van het Waterschap niet voldoet;
  • het Waterschap in het kader van de vernatting van de Mariapeel onvoldoende maatregelen heeft getroffen om wateroverlast te voorkomen;
  • het Waterschap niet adequaat op meldingen van [appellanten] heeft gereageerd en eerder maatregelen had moeten nemen door i) het opschalen van de calamiteitenorganisatie en ii) het volledig omlaag zetten van stuw Gra_1;
  • het Waterschap onvoldoende groot onderhoud heeft gepleegd met als gevolg een aangezand profiel en verminderde doorstromingscapaciteit.
In het tussenarrest van 8 september 2020 heeft het hof deze verwijten besproken en geconcludeerd (samengevat) dat het primaire verwijt en de subsidiaire verwijten inzake het theoretisch model, de vernatting van de Mariapeel en het niet adequaat reageren op meldingen falen. De beoordeling van het (laatste) verwijt, betreffende het plegen van onvoldoende groot onderhoud, is aangehouden.
9.2.2.
Ten aanzien van dit verwijt hebben [appellanten] bij pleidooi op grond van AdB III, kort gezegd, geconcludeerd dat als het Waterschap groot onderhoud had gepleegd, de inundatie van 39,7 hectare voorkomen had kunnen worden en de schade niet zou zijn opgetreden. Nadat het Waterschap bij pleidooi bij wege van voorlopige conclusie op AdB III had gereageerd, is het Waterschap in de gelegenheid gesteld daarop bij antwoordmemorie na tussenarrest te reageren. Ter onderbouwing van deze voorlopige conclusies heeft het Waterschap bij antwoordmemorie een rapport overgelegd van HKV van 14 april 2020 (HKV II). Aangezien [appellanten] nog niet op dit rapport hadden kunnen reageren, zijn zij door het hof bij genoemd arrest in de gelegenheid gesteld te reageren op de stellingen van het Waterschap betreffende het onderdeel groot onderhoud/baggerbeheer.
Voorts heeft het hof in genoemd tussenarrest overwogen behoefte te hebben aan nadere informatie van het Waterschap over het baggerbeheer en het op profiel brengen van de watergangen. Weliswaar had het Waterschap – mede op grond van HKV II – terecht opgemerkt dat een in 2016 ingemeten profiel niets zegt over het profiel van 2014, maar het Waterschap is gevraagd meer inzicht te geven over de hoogte - of wellicht beter: diepte - van de profielen in de periode van de wateroverlast alsmede over het op dit punt gevoerde beleid.
nadere informatie Waterschap over baggerbeheer en op profiel brengen watergangen
9.3.1.
Bij memorie na tussenarrest heeft het Waterschap een rapport van HKV van 17 oktober 2020 (hierna: HKV III) in het geding gebracht. Mede op grond daarvan zet het Waterschap in deze memorie eerst in zijn algemeenheid het baggerbeheer en baggerbeleid uiteen. Volgens het Waterschap houdt de vaste gedragslijn in dat tijdens het reguliere maaionderhoud niet alleen de begroeiing wordt gemaaid (over het algemeen twee keer per jaar), maar dat tevens de bodem van de watergang op leggerdiepte wordt gebracht door het verwijderen van eventueel slib en bladafval. Naast dit maaionderhoud vinden er ook wekelijkse inspecties plaats. Wanneer tijdens de wekelijkse inspectieronde of onderhoudswerkzaamheden een uitvoerder of regiobeheerder een afwijkend talud of afwijkende waterstand constateert, wordt de watergang opnieuw ingemeten. Indien een afwijking van meer dan 20 cm ten opzichte van het leggerprofiel wordt vastgesteld, wordt de watergang weer op profiel gebracht. Aangezien afwijkingen van het profiel incidenteel voorkomen, heeft deze gedragslijn zich als voldoende adequaat bewezen, aldus het Waterschap. Het Waterschap merkt verder op dat bij extreme regenval agrariërs zelf ter afwatering van hun percelen spoelsleuven maken en dat deze spoelsleuven door de samenstelling van de grond snel diep worden met als gevolg dat er veel zand in de waterloop terecht komt. Naar het hof begrijpt, wordt het gevolg van een dergelijke spoelsleuf verholpen tijdens het reguliere maaionderhoud of wordt na constatering tijdens de wekelijkse inspectie ingemeten. Het verwijderen van aanzanding als gevolg van spoelsleuven heeft in juli 2014 ter hoogte van de percelen van appellanten plaatsgevonden. Het Waterschap biedt getuigenbewijs aan van het uiteengezette acyclische baggerbeleid.
9.3.2.
Verder reageert het Waterschap, zoals gevraagd, op de constatering in het rapport AdB III dat als er groot onderhoud zou zijn gepleegd aan het Grauwveen de invloed van de doorstroomcapaciteit zeer groot zou zijn geweest op de in 2016 door [ingenieursbedrijf] ingemeten profielen. Het Waterschap merkt op te beschikken over de leggerprofielen en inmetingen uit 2007 en 2017 van het Grauwveen. In 2007 is het Grauwveen om de 50 meter ingemeten en in 2017 om de 130 meter (zie de figuren 3 t/m 5 in HKV III, p. 5/6). HKV III komt tot de conclusie dat de door [ingenieursbedrijf] ingemeten profielen sterk afwijken van de door het Waterschap zowel in 2007 als 2017 ingemeten profielen. Ook merkt het Waterschap op dat gegevens ontbreken waar precies door [ingenieursbedrijf] is ingemeten en hoe gemeten is. Volgens het Waterschap blijkt uit HKV III dat bijna alle profielen op orde zijn en minder dan 20 cm afwijken van het leggerprofiel. Er zijn twee profielen in 2017 die volgens de richtlijn (bij 20 cm bodemverhoging onderhoud plegen) in aanmerking komen voor specifiek onderhoud. Deze twee dwarsprofielen zijn na elkaar gemeten en beslaan dus maar een korte lengte. Het effect op de hoogwaterstanden van de waterloop is daarom gering. HKV III constateert dat de door het Waterschap ingemeten profielen plausibel zijn en dat het verschil tussen de leggerafmetingen en de ingemeten profielen in 2007 en 2017 verwaarloosbaar klein is.
Volgens het Waterschap tonen de bevindingen van HKV III aan dat de gedragslijn omtrent het baggerbeheer adequaat is. Ook wijst de praktijk uit dat de profielen op orde zijn, er is gedurende 10 jaar slechts sprake van geringe afwijkingen ten opzichte van het leggerprofiel. Daar komt bij dat in 2014 vóór en tijdens de gestelde wateroverlastperiode is gemaaid, waarbij zoals aangegeven, kleine aanzandingen werden verholpen. Volgens HKV III is daarom aannemelijk dat de profielen in het Grauwveen voldeden aan de leggerafmetingen in juli 2014. Het standpunt van het Waterschap blijft dat de gestelde wateroverlast is ontstaan door de extreme neerslag waarop het watersysteem niet berekend hoefde te zijn.
9.3.3.
[appellanten] hebben nog gesteld dat het Waterschap conform zijn eigen beleid het profiel had moeten inmeten nadat op 15, 16 en 17 juli 2014 aanzandingen waren verwijderd en dus over deze meetgegevens moet beschikken (nr 34 antwoordmemorie).
Vaststaat dat naar aanleiding van de ontvangen klachten op 15, 16 en 17 juli 2014 het Grauwveen is gemaaid en dat daarbij ook aanzandingen zijn verwijderd (zie tabel 2 HKV III, p. 14). Anders dan [appellanten] stellen, blijkt niet uit het beleid van het Waterschap dat het profiel van de watergang op dat moment had moeten worden ingemeten. Volgens het beleid wordt ingemeten indien bij een wekelijkse inspectieronde een afwijkende waterstand wordt geconstateerd, waarna wordt gemeten om te bepalen of er werkzaamheden moeten plaatsvinden aan het profiel. De werkzaamheden op 15, 16 en 17 juli 2014 vonden plaats als maatregel om gemelde wateroverlast te bestrijden. De eis uit het beleid dat werkzaamheden alleen worden verricht indien meer dan 20 centimeter verschil in hoogte is ontstaan is op deze situatie niet van toepassing en de daarvoor benodigde meting dus evenmin.
9.3.4.
Anders dan [appellanten] , is het hof van oordeel dat het Waterschap aldus voldoende inzicht heeft gegeven over de hoogte van de profielen ten tijde van de watergangen in de periode voor de wateroverlast alsook op het op dit punt gevoerde beleid.
Voor zover de juistheid van de door het Waterschap verstrekte informatie en de deugdelijkheid van het gevoerde beleid door [appellanten] worden betwist, gaat het hof daarop hierna bij de beoordeling van het verwijt inzake het gebrek aan groot onderhoud en niet op profiel brengen van de watergangen nader in.
Verwijt inzake gebrek groot onderhoud en niet op profiel brengen watergangen
9.4.1.
Voorop gesteld wordt dat de stelplicht en bewijslast inzake het verwijt betreffende het onvoldoende plegen van groot onderhoud en het op profiel brengen van het Grauwveen op [appellanten] rusten. [appellanten] baseren hun stelling dat er onvoldoende onderhoud is gepleegd op de door AdB III ingemeten profielen. De juistheid van de door AdB III ingemeten profielen heeft het Waterschap op grond van HKV II en III gemotiveerd betwist. Onder meer is geconcludeerd dat de door AdB III ingemeten profielen sterk afwijken van de door het Waterschap in 2007 en 2017 ingemeten profielen.
Dit is ook deels erkend door [appellanten] . In hun antwoordmemorie wordt in nrs. 22 t/m 27 opgemerkt dat bij nader onderzoek door [ingenieursbedrijf] is gebleken dat de ingemeten profielen niet op de juiste plek in het model zijn gezet. Bovenstroomse profielen zouden benedenstrooms in het model zijn gezet waardoor het effect van de aanzanding is overschat. Deze fout is volgens [appellanten] hersteld en de modelberekeningen zijn opnieuw uitgevoerd en in kaart gebracht met als gevolg dat de conclusie uit het rapport AdB III voor de percelen 1 t/m 3 van [De maatschap 2] en perceel 5 van [De maatschap 1] moet worden gewijzigd en voor deze percelen geldt dat er geen sprake is van inundatie als gevolg van begroeiing en aanzanding van de profielen.
Het hof concludeert dat het Waterschap ten aanzien van deze percelen dus niets te verwijten valt zodat het Waterschap jegens [De maatschap 2] zijn zorgplicht in ieder geval niet heeft geschonden en dus jegens [De maatschap 2] niet aansprakelijk is.
Resteert de vraag of het Waterschap zijn zorgplicht ten aanzien van de percelen 1, 2 en 4 van [De maatschap 1] heeft geschonden. Daarbij hebben [appellanten] ten aanzien van perceel 2 van [De maatschap 1] opgemerkt dat in mindere mate sprake is van inundatie dan oorspronkelijk in AdB III berekend.
9.4.2.
Wat betreft de door AdB III ingemeten profielen stellen [appellanten] in reactie op de kritiek van HKV II en III dat deze op juiste wijze in het veld zijn ingemeten door een medewerker van [ingenieursbedrijf] die in een waadpak de waterdoorgang heeft doorkruist. Dat de door AdB III gebruikte profielen juist zijn blijkt volgens [appellanten] ook uit de praktijk, omdat ter hoogte van de percelen van [appellanten] het schouwpad nagenoeg is verdwenen waardoor machines tenminste jaarlijks op de percelen van [appellanten] moeten rijden om onderhoud te verrichten. Daartoe verwijzen [appellanten] naar een memo van het Waterschap Peel en Maasvallei van 19 september 2013 (bijlage 26 bij antwoordmemorie) over de afkalving talud Grauwveen d.d. 17 september 2013. De zijkanten van de watergang zakten al jaren weg waardoor zand in de watergang terecht komt en de watergang automatisch minder capaciteit heeft. Daaruit blijkt volgens [appellanten] dat het Waterschap op de hoogte is van het probleem, maar daar op dat moment niets aan heeft gedaan omdat het Waterschap onvoldoende capaciteit had. De stelling dat de profielen wel voldoen wordt door genoemd memo weersproken, aldus [appellanten] . Verder stellen [appellanten] dat het Waterschap nooit groot onderhoud heeft gepleegd en in dat verband verwijzen zij naar een brief van 30 juni 2020 van het Waterschap aan [De maatschap 2] betreffende het onderhoud Grauwveen (bijlage 27 bij antwoordmemorie). Daaruit blijkt volgens hen dat het Waterschap ‘ineens’ meent dat groot onderhoud nodig zou zijn. In deze brief wordt erkend dat de schouwpaden door afkalving smaller zijn geworden waardoor onderhoud van de watergang niet meer mogelijk is, aldus [appellanten] .
Ten aanzien van de door het Waterschap verstrekte informatie over de hoogte van de profielen in 2014, stellen [appellanten] dat het Waterschap gelet op hetgeen in de memorie na tussenarrest is aangevoerd, niet zoals gevraagd duidelijkheid heeft gegeven over de hoogte van de profielen in 2014. Zij voeren in dat verband aan dat de ingemeten profielen van 2007 en 2017 weinig zeggen over de staat van het watersysteem ten tijde van de wateroverlast van 2014. Deze inmetingen zijn uitgevoerd direct na onderhoud van de watergangen en dat betekent in de praktijk dat de ingemeten profielen in alle gevallen het leggerprofiel zullen benaderen. Verder heeft het Waterschap verzuimd om interne stukken over te leggen over de hoogte van de profielen in 2014 en evenmin bewijs overgelegd dat het baggerbeheer adequaat zou zijn, aldus [appellanten] .
9.5.1.
Het hof overweegt als volgt.
Het enkele feit dat een medewerker met een waadpak de watergangen heeft doorkruist, betekent nog niet, althans niet zondermeer, dat de profielen door die medewerker juist zijn ingemeten. Doordat in AdB III niet is aangegeven waar precies de profielen gemeten zijn, zoals ook geconstateerd in HKV III op pagina 11 onder 3, blijft staan dat de juistheid van die metingen niet controleerbaar is.
Het moge zo zijn dat door de afkalving van het talud de watergang minder capaciteit heeft, maar dat is onvoldoende om op grond daarvan te concluderen dat de door het Waterschap gemeten profielen niet juist zijn. Dit doet er namelijk niet aan af, zoals het Waterschap onweersproken heeft gesteld, dat tijdens het reguliere maaionderhoud niet alleen de begroeiing wordt gemaaid, maar tevens de bodem van de watergang op leggerdiepte wordt gebracht door het verwijderen van eventueel slib en bladafval. Vaststaat dat het reguliere maaionderhoud van het Grauwveen op 11 en 12 juni 2014 heeft plaatsgevonden (zie tabel 2 in HKV III, p. 14). Dit betekent dat op 11 en 12 juni 2014 , dus kort voor de zware regenval in juli 2014, slib en dus ook zand dat mogelijk door afkalving van het talud aanwezig was, zal zijn verwijderd.
Anders dan [appellanten] stellen, is naar het oordeel van het hof het door het Waterschap geschetste baggerbeheer voldoende adequaat. Het is alleszins logisch om de watergangen na het onderhoud in te meten dan wel na een inspectie als een afwijkend talud of afwijkende waterstand is geconstateerd, zoals het Waterschap heeft aangegeven. [appellanten] hebben ook niet (voldoende) gesteld dat de leggerprofielen van een ander meetmoment uitgaan. Het hof volgt [appellanten] niet in hun stelling dat de ingemeten profielen in 2007 en 2017 te weinig zeggen over de staat van het watersysteem ten tijde van de wateroverlast in 2014. [appellanten] hebben gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat de profielen in het Grauwveen in juli 2014 voldeden aan de leggerafmetingen.
Dat het Waterschap tot nu toe geen groot onderhoud heeft gepleegd, is door het Waterschap erkend. Dat het Waterschap al in 2013 op de hoogte was van het afkalven van het talud, betekent echter nog niet dat het Waterschap op dat moment direct maatregelen had moeten treffen of groot onderhoud had moeten verrichten. Zoals in het memo van 19 september 2013 is aangegeven, was het Waterschap op dat moment bezig beleid te maken inzake het onderhoud van het watersysteem. Het behoort tot de beleidsvrijheid van het Waterschap om te bepalen wanneer er groot onderhoud moet worden verricht. Dat de situatie op dat moment zodanig was dat direct, althans snel ingrijpen, geboden was, kan uit genoemd memo niet worden afgeleid. Daaruit valt af te leiden dat [De maatschap 2] vooral klaagde over het feit dat ten gevolge van het steeds smaller worden van het schouwpad (werkpad) het Waterschap steeds vaker gebruik maakte van de grond van [De maatschap 2] en niet over de daardoor ontstane mindere doorstroming van het Grauwveen. Dat uit de brief van het Waterschap van 30 juni 2020 blijkt dat op dat moment wel groot onderhoud nodig is, zegt evenmin iets over de situatie in juli 2014.
9.5.2.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is het hof wat betreft de hoogte van de profielen in juli 2014 van oordeel dat het Waterschap op grond van de nadere toelichting dat in 2007 en 2017 de profielen zijn gemeten en daarbij geen grote verschillen zijn geconstateerd, voldoende heeft weerlegd dat er in 2014 sprake was van grote afwijkingen ten aanzien van de leggerprofielen, althans van afwijkingen die noopten tot groot onderhoud.
Verder staat vast dat er op 15, 16 en 17 juli 2014 is gemaaid naar aanleiding van klachten over wateroverlast. Dit maaien was dus een maatregel om overlast te bestrijden en anders dan [appellanten] stellen kan daaruit niet worden afgeleid dat er sprake was van gebrek aan groot onderhoud.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van de percelen 1, 2 en 4 van [De maatschap 1] het verwijt inzake het gebrek aan groot onderhoud en het niet (voldoende) op profiel brengen van de watergang onvoldoende is onderbouwd. Bewijslevering is daarom niet aan de orde.
9.5.3.
Aan (tegen)bewijslevering door het Waterschap komt het hof om die reden evenmin toe.
9.5.4.
Het hof heeft in rov. 9.4.1 reeds geconstateerd dat het Waterschap jegens [De maatschap 2] zijn zorgplicht niet heeft geschonden en dus jegens [De maatschap 2] niet aansprakelijk is. Dit betekent dat zowel de vorderingen van [De maatschap 1] als van [De maatschap 2] moeten worden afgewezen.
Slotconclusie
9.6.
Dit alles leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd. [appellanten] worden als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente zoals in het dictum nader omschreven.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van het Waterschap op € 726,00 aan griffierecht en op € 3.342,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat het bedrag van € 3.342,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van
€ 163,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van
€ 248,00 vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, M.G.W.M. Stienissen en A.L. Bervoets en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 juli 2021.
griffier rolraadsheer