ECLI:NL:GHSHE:2021:2258

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.293.458_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2018, die sinds zijn geboorte onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de gecertificeerde instelling). De ouders, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen, hebben in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen, die de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige had verlengd. De ouders zijn van mening dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is, omdat de vader in staat is om voor de minderjarige te zorgen en op te voeden. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juni 2021, waarbij de ouders, de GI en de pleegouders zijn gehoord. De GI heeft echter aangegeven dat het opvoedperspectief van de minderjarige niet meer bij de ouders ligt, gezien de eerdere problemen en de langdurige uithuisplaatsing. Het hof heeft de grieven van de ouders verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders hebben niet aangetoond dat de situatie is veranderd sinds de eerdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 juli 2021
Zaaknummer : 200.293.458/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/380142 / JE RK 20-2507
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder, respectievelijk de vader, tezamen de ouders,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 februari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2021, hebben de ouders verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking (hof: gedeeltelijk) te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI (hof: om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen) af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. A.J.W. Vugs, die waarnam voor mr. Leijser;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de pleegouders.
De raad is, met kennisgeving vooraf d.d. 10 mei 2021, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] is voor zijn geboorte onder toezicht gesteld van de GI.
Hij is op grond van een aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing sinds 18 mei 2018 bij de pleegouders geplaatst.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 21 februari 2021 verlengd tot 21 februari 2022 en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 21 februari 2021 tot 21 februari 2022.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beschikking niet verenigen wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De ouders komen niet op tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Standpunten
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Het is niet noodzakelijk om [minderjarige] nog langer uit huis te plaatsen, omdat de vader in staat is hem te verzorgen en op te voeden.
De ouders hebben hun relatie in maart 2021 definitief verbroken. De vader woont sinds 25 maart 2021 in een eigen woning. Dit heeft voor rust gezorgd.
De vader verdient een tweede kans. Hij heeft hard aan zichzelf gewerkt. De vader heeft voldoende pedagogische vaardigheden. De contacten tussen de vader en [minderjarige], die door de pleegmoeder worden begeleid, verlopen goed.
De vader heeft geen hulpverlening meer. Hij heeft zijn agressieproblemen meer onder controle dan voorheen.
Het ingroeitraject dat in mei 2019 is stopgezet, ging op zichzelf goed. De vader botste alleen vaak met de moeder en de GI was bevreesd dat hij ook naar [minderjarige] zou uitvallen.
De vader beseft dat [minderjarige] niet plotsklaps bij hem kan worden geplaatst, maar dat dit moet worden opgebouwd. De vader accepteert begeleiding daarbij. De moeder krijgt in die situatie dan geen rol bij de vader thuis. De ouders zijn nog wel goed bevriend met elkaar. De vader past soms op de honden van de moeder.
De moeder vindt dat de pleegouders goed voor [minderjarige] zorgen. [minderjarige] noemt de pleegmoeder mama. Dat is voor de moeder soms lastig om mee om te gaan.
3.5.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Het is voor de GI moeilijk in te schatten of de relatie tussen de ouders definitief is verbroken.
Het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij de ouders. Dit staat los van de vraag of de relatie tussen de ouders definitief voorbij is. [minderjarige] woont al sinds zijn geboorte bij de pleegouders. Het gaat goed met hem. Er is geprobeerd om [minderjarige] te laten ingroeien bij de vader, maar dit was te risicovol. Daarnaast toonde de vader onvoldoende discipline en kwam hij afspraken niet goed na.
De contacten tussen de moeder en [minderjarige] leveren soms spanning op bij [minderjarige]. De GI stimuleert die contacten wel.
3.6.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - het volgende naar voren gebracht.
[minderjarige] ontwikkelt zich goed. De samenwerking met de ouders verloopt ook goed. [minderjarige] kan het prima vinden met de eigen kinderen van de pleegouders die nog thuis wonen.
Het oordeel van het hof
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.2.
De uithuisplaatsing van [minderjarige] is nog steeds noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [minderjarige] is vrijwel direct na zijn geboorte uit huis geplaatst bij de pleegouders. Hij ontwikkelt zich daar goed. Gebleken is dat de GI het toekomstperspectief van [minderjarige] inmiddels bij de pleegouders heeft bepaald. De raad heeft onderzoek gedaan naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel en heeft de rechtbank verzocht het gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen. De rechtbank moet over dit verzoek nog beslissen.
Een traject om [minderjarige] bij de vader te laten ingroeien is in mei 2019 stopgezet vanwege het risico op huiselijk geweld tussen de ouders. Daarnaast toonde de vader onvoldoende discipline en kwam hij afspraken niet goed na, zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling verklaard. Hierdoor bestaat er onvoldoende zicht op of de vader zelfstandig dan wel onder begeleiding langdurig invulling kan geven aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De GI zet niet in op een nieuw (ingroei)traject bij de vader om de mogelijkheid tot plaatsing van [minderjarige] bij hem een tweede kans te geven.
Het hof vindt in de gebleken feiten en omstandigheden tot heden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de hervatting van het ingroeitraject in het belang van [minderjarige] is. De relatiebreuk tussen de ouders is nog pril en gelet op het verleden is het voor het hof de vraag of deze breuk bestendig zal zijn. Bovendien is het eerder ingezette ingroeitraject stopgezet, omdat de vader te weinig inzet toonde.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de ouders niet slagen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.J.C. van Leeuwen en is op 15 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.