Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 september 2020. De moeder verzocht om alleen het gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2013, te verkrijgen, na een verbroken relatie met de vader. De vader heeft het kind erkend en beide ouders oefenen gezamenlijk ouderlijk gezag uit. De moeder stelt dat de situatie bij de vader niet stabiel is en dat de communicatie tussen hen moeizaam verloopt, wat schadelijk zou zijn voor het kind. De vader daarentegen vreest dat het contact met het kind verwatert als de moeder het eenhoofdig gezag krijgt en stelt dat de communicatie tussen hen verbeterd is.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen en de Raad voor de Kinderbescherming, die pleit voor het in stand houden van het gezamenlijk gezag, overwogen. Het hof concludeert dat de ouders de afgelopen periode aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt in hun communicatie en dat er geen bewijs is dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. De ouders hebben afspraken gemaakt over de opvoeding en de zorg voor het kind, en de vader heeft zijn woning verbeterd en is actief betrokken bij de zorg voor het kind.
Uiteindelijk oordeelt het hof dat niet is voldaan aan de criteria voor het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De beslissing benadrukt het belang van gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid en de noodzaak van goede communicatie tussen ouders voor het welzijn van het kind.