ECLI:NL:GHSHE:2021:2246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
200.283.127_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over minderjarigen na eerdere beschikking

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en alleen haar het ouderlijk gezag toe te kennen. De vader, vertegenwoordigd door mr. M.P.M. Hogervorst, verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of het hoger beroep ongegrond te verklaren.

De mondelinge behandeling vond plaats op 10 juni 2021, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De ouders hebben een problematische communicatie en er zijn zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen. De GI en de raad hebben aangegeven dat er vooruitgang is, maar dat er nog steeds ondersteuning nodig is. Het hof overweegt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem raken tussen de ouders en dat gezamenlijke gezagsuitoefening in het belang van de kinderen is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag is vastgesteld, en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 juli 2021
Zaaknummer: 200.283.127/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/266563 / FA RK 19-2586
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.M. Nijsten,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M. P.M. Hogervorst.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 juni 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2020, heeft de moeder het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat alleen de moeder belast zal zijn met het ouderlijk gezag over beide kinderen, althans een zodanige beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 november 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren, met handhaving van de bestreden beschikking.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 november 2019;
- het (gedeeltelijke) procesdossier eerste aanleg ingekomen ter griffie op 19 oktober 2020;
- de brief van de advocaat van de moeder van 21 oktober 2020, ingekomen bij het hof op 22 oktober 2020, met bijlage;
- de brief van de advocaat van de moeder van 25 maart 2021, ingekomen bij het hof op 29 maart 2021, met bijlagen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan met ingang van 27 augustus 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 27 augustus 2021.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader samen met de moeder het ouderlijk gezag heeft over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en daarnaast vastgesteld dat de kinderen het hoofdverblijf hebben bij de moeder. De rechtbank heeft het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank de raad opgedragen om uiterlijk over 6 maanden een definitief advies te geven over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en op dat punt de beslissing daarover voor onbepaalde tijd aangehouden.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. Ondanks de inzet van de hulpverlening lukt het de ouders nog steeds niet met elkaar te communiceren. Gelet op de houding van de vader heeft de moeder niet de verwachting dat dit nog gaat veranderen. Mocht de vader eveneens met het ouderlijk gezag belast worden dan komen de kinderen vanwege de ouderstrijd klem te zitten tussen de ouders. Het feit dat de vader de zorgen over zijn gedrag en de invloed hiervan op zijn ouderschap niet inziet baart de moeder zorgen. Het is de ouders de afgelopen periode niet gelukt om zonder hulp van de GI gezamenlijk een schoolkeuze voor [minderjarige 2] te maken.
3.6.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan. De ouders hebben hulp nodig om met elkaar te leren communiceren. Er zijn geen concrete situaties te benoemen waaruit blijkt dat de ouders de beslissingen niet samen kunnen nemen. De vader heeft er vertrouwen in dat de ouders dit in het belang van de kinderen samen kunnen.
3.7.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan. Er is hulpverlening ingeschakeld om te werken aan de problematiek die tussen de ouders speelt. De GI heeft er vertrouwen in dat de ouders hierin stappen kunnen maken. De ouders hebben de afgelopen periode ook laten zien dat zij vooruitgang boeken; zo spreken zij minder negatief over elkaar in het bijzijn van de kinderen.
3.8.
De raad voert – kort samengevat – het volgende aan. De kinderen zitten op dit moment niet in de knel, vanwege de ondersteuning die er is vanuit de hulpverlening en de GI. De ouders hebben langdurige ondersteuning en begeleiding nodig om in de praktijk stappen te leren zetten in het verminderen van de ex-partnerproblematiek. Die problematiek zit in beide ouders.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.3.
Aan het hof ligt de vraag voor of de vader naast de moeder belast dient te worden met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend en zal dat hieronder uitleggen.
3.9.4.
Zoals hierboven is omschreven is het uitgangspunt van de wetgever een gezamenlijke gezagsuitoefening van ouders over hun kinderen. Het is het hof niet gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem of verloren raken tussen de ouders in de situatie waarin zowel de moeder als de vader het gezag over hen uitoefenen.
De raad en de GI hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hun vertrouwen uitgesproken in de mogelijkheden van de ouders om met behulp van de benodigde hulpverlening en de ondersteuning van de GI vooruitgang te kunnen boeken in de onderlinge strijd die de ouders voeren. In de praktijk is ook al gebleken dat hierin een voorzichtige stap is gemaakt, doordat de ouders in het bijzijn van de kinderen minder negatief over elkaar spreken. Ook is het de ouders uiteindelijk – zij het met behulp van de GI – gelukt een beslissing te nemen over de schoolkeuze van [minderjarige 2] . Het is van groot belang dat de benodigde hulpverlening onder regie van de GI wordt voortgezet om de ouders in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te blijven ondersteunen.
Het hof betrekt voorts in de beoordeling dat de kinderen bij beide ouders kwetsbaar zijn.
[minderjarige 1] heeft een algehele ontwikkelingsachterstand en er zijn zorgen over zijn taal- spraakontwikkeling. [minderjarige 1] gaat naar kinderbehandelcentrum [kinderbehandelcentrum] en krijgt logopedie. Hoewel over de ontwikkeling van [minderjarige 2] geen zorgen bestaan, groeit ook zij op in het precaire systeem waarin er nog veel strijd is tussen de ouders. De problematiek tussen de ouders valt niet slechts aan één ouder toe te dichten. Daarbij komt dat sinds het moment dat daadwerkelijk sprake is van een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag geen concrete omstandigheden zijn gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat de kinderen daardoor klem of verloren zijn geraakt. Omdat ook niet is gebleken dat eenhoofdig gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is, zal het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen.
3.9.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 juni 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 15 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.