ECLI:NL:GHSHE:2021:2222

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
20-001926-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake diefstal met braak en inklimming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 1 september 2020 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voor diefstal met braak en inklimming. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. In het hoger beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een gedeelte van € 300,00 aan materiële schade toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, met uitzondering van de motivering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voorgesteld, maar het hof heeft geen aanleiding gezien om van de eerder opgelegde straf af te wijken. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de politierechter bevestigd en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] als toewijsbaar beoordeeld. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat het feit niet tijdens de proeftijd is gepleegd. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging en het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001926-20
Uitspraak : 9 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 1 september 2020, parketnummer 03-154272-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 03-135665-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake diefstal met braak en inklimming veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Ook is beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.
Van de kant van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een gedeelte van € 300,00 aan materiële schade toegewezen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering niet gehandhaafd, zodat in hoger beroep de vordering voor zover toegewezen aan de orde is.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering ten aanzien van de materiële schade en is de vordering tot vergoeding van immateriële schade afgewezen. Benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw als benadeelde partij gevoegd dan wel de vordering ten aanzien van de immateriële schade gehandhaafd. De vordering is in hoger beroep dan ook niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van datgene wat namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de motivering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 03-135665-19.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit en is subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, onder aanvulling van de gronden waarop het berust en met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 03-135665-19.
De bewijsoverweging behoeft, mede gelet op wat in hoger beroep aan de orde is gekomen, ten aanzien van het bewezenverklaarde feit de volgende aanvulling:
Naar aanleiding van wat ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, te weten dat de verdachte wel geweest is op de plaats van de bedrijfsinbraak maar dat hij niets heeft weggenomen, is het hof geen ander oordeel toegedaan dan de politierechter. Het hof acht de aangifte betrouwbaar ten aanzien van de weggenomen goederen. Ondersteunend daarvoor acht het hof dat uit het dossier blijkt dat buiten het bedrijfspand – op het parkeerterrein – door de verbalisanten in een plastic tas, een autosleutel met het logo van Citroën is aangetroffen. Deze sleutel is blijkens de aangifte (ook) gestolen en behoort de benadeelde toe.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden gevorderd, overeenkomstig de straf die is opgelegd door de politierechter.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte – mede gelet op het tijdsverloop, de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden – een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
In wat door de raadsman ter terechtzitting is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een andere straf te komen dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Een eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor een soortgelijk feit, zoals dat blijkt uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 april 2021, heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen (verdachte liep ten tijde van het plegen van dit feit in een proeftijd ter zake een verduistering), zodat het hof een (nieuwe) voorwaardelijke gevangenisstraf voor het bij dit arrest bewezen verklaarde feit niet op zijn plaats acht. De toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht maakt dat niet anders.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 1.750,00 materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00, aan materiële schade bestaande uit € 250,00 weggenomen geld en € 50,00 aan weggenomen buitenlandse valuta. Voor het overige deel aan materiële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De vordering ten aanzien van de immateriële schade is afgewezen.
De vordering is door de verdediging betwist.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het bewezen verklaarde feit, de vordering, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, toewijsbaar is. Het gevorderde en door de politierechter toegewezen bedrag kom het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en is voldoende onderbouwd.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Limburg van 12 juli 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Maastricht van 24 juni 2020, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Maastricht van 12 juli 2019 onder parketnummer 03-135665-19 opgelegde gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel, dat de officier van justitie in beginsel ontvankelijk is, doch – nu ten tijde van het bewezenverklaarde feit dit vonnis nog niet gewezen was en (aldus) het feit niet ten tijde van de proeftijd is gepleegd – moet worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-135665-19 en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Limburg van 24 juni 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 12 juli 2019, parketnummer 03-135665-19, opgelegde gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 9 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S. Taalman en mr. M.A.M. Wagemakers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.