In deze zaak heeft JACM B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vordering tot ontruiming van een woning in kort geding werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de huurachterstand en dat er een huurovereenkomst bestond tussen JACM en [geïntimeerde 1]. JACM had de ontruiming van de woning gevorderd, omdat [geïntimeerden] deze zonder recht of titel bewoonden. De kantonrechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was, maar dat de ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat niet kon worden vastgesteld of [geïntimeerde 1] gerechtigd was tot opschorting van de huurbetalingen vanwege gebreken aan de woning.
In hoger beroep heeft JACM vier grieven aangevoerd, maar het hof heeft deze grieven verworpen. Het hof stelde vast dat de huurovereenkomst tussen JACM en [geïntimeerde 1] niet was ontbonden en dat er geen voldoende bewijs was voor de door JACM gestelde huurachterstand. Het hof oordeelde dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen, omdat niet was aangetoond dat de huurovereenkomst zou worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde JACM in de kosten van het hoger beroep.