3.1.De rechtbank heeft feiten vastgesteld in rov. 2.1 tot en met 2.8 van het vonnis waarvan beroep. Het hof zal deze feiten hierna vernummerd tot 3.1.1 tot en met 3.1.8 weergeven.
Grief I van het Waterschap is gericht tegen de feitenvaststelling van de rechtbank (rov. 2.4 en 2.6). Het Waterschap betoogt dat, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen (in rov. 2.4, vernummerd tot 3.1.4), tussen partijen niet vast staat op welke data de percelen van [geïntimeerde] blank zijn komen te staan. Met betrekking tot de data waarop de percelen van [geïntimeerde] onder water zouden zijn komen te staan, heeft [geïntimeerde] volgens het Waterschap onvoldoende gesteld en bewezen. Bovendien stelt of bewijst [geïntimeerde] niet dat en wanneer haar percelen dan (meerdere keren)
vanuit het oppervlaktewaterzouden zijn overstroomd, aldus het Waterschap.
Het hof overweegt dat, nu het Waterschap een en ander zo betwist, hetgeen de rechtbank heeft overwogen in rov. 2.4 niet als vaststaand feit kan worden beschouwd. Het hof voegt daarom in rov. 3.1.4 toe: ‘naar [geïntimeerde] stelt’.
In rov. 2.6 (vernummerd tot 3.1.6) hoeft geen wijziging te worden aangebracht. Deze rechtsoverweging bevat immers slechts een samenvatting van de aansprakelijkheidsstelling door [geïntimeerde] . Het is een vaststaand feit dat [geïntimeerde] deze aansprakelijkheidsstelling heeft uitgebracht (overgelegd als productie 5 bij de inleidende dagvaarding).
Aldus leidt grief I van het Waterschap op zichzelf niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Dit hangt af van een beoordeling van de overige grieven.
3.1.1.[geïntimeerde] exploiteert een agrarisch bedrijf aan de [adres] in [plaats] . Op haar landbouwpercelen teelt zij blauwe bessen en asperges.
3.1.2.Op deze landbouwpercelen zijn kavelsloten aanwezig die afwateren op de watergang [watergang 1] , die vervolgens uitmondt in de watergang [watergang 2] .
[watergang 1] en de [watergang 2] zijn gelegen in het stroomgebied van de [stroomgebied] en worden ter uitvoering van de in de Waterwet vastgelegde taken, beheerd en onderhouden door het Waterschap.
3.1.3.Op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 geldt voor de percelen van [geïntimeerde] voor de in het geding zijnde periode van eind mei tot eind juni 2016 een wateroverlastnorm (de zogenaamde NBW-norm) van T=25. Deze norm bakent de zorgplicht af die het Waterschap heeft op het vlak van het voorkomen of beperken van wateroverlast door inundatie vanuit oppervlaktewater wegens neerslag. Op grond van deze norm heeft Waterschap een zorgplicht om de bij hem in beheer zijnde waterafvoerstelsels zo in te richten dat zij een beschermingsniveau bieden tegen overstromingen als gevolg van neerslaggebeurtenissen, met een kans van 1 keer in de 25 jaar dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt.
3.1.4.Op 2, 4, 18 en 24 juni 2016 is binnen het beheersgebied van het Waterschap veel neerslag gevallen en is een deel van de percelen van [geïntimeerde] blank komen te staan, naar [geïntimeerde] stelt.
3.1.5.Op 24 juni 2016 heeft [geïntimeerde] bij het Waterschap melding gemaakt van wateroverlast.
3.1.6.Op 28 juli 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde] het Waterschap schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de schade van [geïntimeerde] als gevolg van het onderlopen van hun percelen landbouwgrond.
3.1.7.In opdracht van [geïntimeerde] heeft [het expertiseburo] op 4 oktober 2016 een schaderapportage uitgebracht. Bij deze rapportage heeft de rapporteur vastgesteld dat schade is opgetreden als gevolg van wateroverlast op de percelen van [geïntimeerde] , maar geen begroting gemaakt van de hoogte van de schade vanwege teveel onzekere of onduidelijke schadebepalende factoren.
3.1.8.Bij brief van 7 november 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde] de hiervoor bedoelde schaderapportage aan het Waterschap gezonden en vanwege het uitblijven van een reactie op de aansprakelijkstelling van 28 juli 2016, het Waterschap gesommeerd om aansprakelijkheid te erkennen.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] na wijziging van eis – verkort weergegeven –:
I. een verklaring voor recht dat het Waterschap jegens [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van wateroverlast op haar percelen Gemeente Nederweert, sectie [sectieletter] , nrs. [sectienummer 1] , [sectienummer 2] , [sectienummer 3] , [sectienummer 4] en [sectienummer 5] in de periode van 30 mei tot en met juni 2016;
II. veroordeling van het Waterschap tot betaling aan [geïntimeerde] van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat het Waterschap in verzuim is, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. veroordeling van het Waterschap in de door haar gemaakte expertisekosten ter hoogte van € 1.025,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
IV. veroordeling van het Waterschap in de proceskosten en nakosten, met rente.
3.2.2.Aan deze vorderingen heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Het Waterschap heeft tegenover [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld door te handelen in strijd met de wettelijk (in de Waterwet) aan hem opgedragen taak en dat het Waterschap daarom aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [geïntimeerde] geleden schade. Volgens [geïntimeerde] heeft het Waterschap zijn zorgplicht om overstromingen en wateroverlast te voorkomen, geschonden. [geïntimeerde] baseert dat standpunt op rapporten van [het expertiseburo] van respectievelijk 4 oktober 2016 en 4 april 2018 en een rapportage van [ingenieursbureau] van 8 mei 2018. Volgens [geïntimeerde] heeft het Waterschap zijn zorgplicht geschonden op de volgende punten:
1. de aanwezigheid van een te kleine en verstopte duiker in de watergang,
2. onvoldoende onderhoud van de watergang door niet te maaien of te schonen,
3. onvoldoende afvoercapaciteit van de watergang,
4. het gebruik van de percelen van [geïntimeerde] als wateropvangbuffer,
5. het nalaten de watergang uit te diepen en te ontdoen van slib en plantenresten,
6. onvoldoende anticiperen op de zware regenval in combinatie met de omstandigheden ter plaatse.
3.2.3.Het Waterschap heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.