ECLI:NL:GHSHE:2021:2179

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
20-002338-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door gebruik van een valse betaal-app bij de aankoop van een personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van oplichting, gepleegd op 10 juli 2017 te Eede, gemeente Sluis. De verdachte heeft zich voorgedaan als een bonafide koper van een Audi A3 cabriolet en heeft gebruik gemaakt van een valse betaal-app om de indruk te wekken dat de koopsom van € 15.500,- was voldaan. De aangeefster, die de auto wilde verkopen, werd misleid door de verdachte, die een valse voorstelling van zaken heeft gegeven over haar financiële situatie en identiteit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat de aangeefster door haar bedrieglijke handelen is bewogen tot de afgifte van de auto. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan oplichting, waarbij het hof de verdachte heeft vrijgesproken van medeplegen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade van € 101,36, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002338-20
Uitspraak : 5 juli 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 28 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-072208-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden bevestigd.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd en verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 101,36 en voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 10 juli 2017 te Eede, gemeente Sluis, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een personenauto (Audi A3 cabrio), door zich voor te doen als potentiële koper van die personenauto en/of via een valse [bank] betaal-app een overboeking te doen van 15.500 euro en/of deze overboeking te laten zien aan die [aangeefster] als ware dat het bedrag van 15.500 euro was overgeboekt op de rekening van die [aangeefster] ;
subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 10 juli 2017 te Eede, gemeente Sluis, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[aangeefster] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een personenauto (Audi A3), door zich voor te doen als potentiële koper van die personenauto en/of via een valse [bank] betaal-app een overboeking te doen van 15.500 euro en/of deze overboeking te laten zien aan die [aangeefster] als ware dat het bedrag van 15.500 euro was overgeboekt op de rekening van die [aangeefster] ,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 10 juli 2017 te Eede, gemeente Sluis, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door voor die onbekend gebleven personen naar die [aangeefster] te gaan en/of met de telefoon van een
van de onbekend gebleven personen genoemde overboeking te maken en/of de personenauto mee te nemen en/of te overhandigen aan die onbekend gebleven personen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 juli 2017 te Eede, gemeente Sluis, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen, [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een personenauto (Audi A3 cabrio), door zich voor te doen als potentiële koper van die personenauto en via een valse [bank] betaal-app een overboeking te doen van 15.500 euro en deze overboeking te laten zien aan die [aangeefster] als ware dat het bedrag van 15.500 euro was overgeboekt op de rekening van die [aangeefster] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat zij van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken, bij gebrek aan voldoende bewijs. Daartoe is aangevoerd dat uit het procesdossier niet blijkt dat de verdachte wist van de oplichting en wist dat sprake was van een valse betaal-app. De verdachte is niet degene die het contact met de aangeefster heeft gelegd. Dat is gebeurd door een man, aldus de raadsman. De verdachte heeft gehandeld in opdracht van die man en zij is zelf ook misleid.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Op grond van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, zoals die bij het onderzoek ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, stelt het hof vast dat de verdachte op 10 juli 2017 van aangeefster [aangeefster] een personenauto (Audi A3 Cabrio) heeft gekocht, dat de overboeking van het aankoopbedrag werd gedaan via een - valse - betaal-app van de [bank] bank, dat de verdachte aan de aangeefster het scherm van een mobiele telefoon heeft laten zien waarop was vermeld dat de rekening een saldo had van ruim € 34.000,-, dat de verdachte, zichtbaar voor aangeefster, het rekeningnummer van de aangeefster intoetste en dat de betaal-app aangaf dat het aankoopbedrag van € 15.500,- was overgemaakt naar het rekeningnummer van de aangeefster, waarna de aangeefster eraan heeft meegewerkt dat het kenteken van de auto werd overgeschreven op de naam van de verdachte. De verdachte is vervolgens met de auto weggereden. Gebleken is dat het geld nooit daadwerkelijk is bijgeschreven op het rekeningnummer van de aangeefster en dat bij de overschrijving van de aankoopsom gebruik is gemaakt van een valse [bank] betaal-app.
De verdachte heeft op 9 augustus 2017 bij de politie verklaard dat zij niet weet hoe het kan dat er geen geld is overgemaakt naar het rekeningnummer van de aangeefster. Zij heeft toen verklaard dat zij twee jongens heeft ontmoet, die met een ‘zielig verhaal’ kwamen en zeiden dat ze een auto wilden kopen, die op Marktplaats te koop stond, maar dat zij niet goed Nederlands spraken. De verdachte was toen bij een kapper in Den Haag. De verdachte heeft verklaard dat ze niet weet hoe de twee jongens haar hadden gevonden, want zij had niets afgesproken. Die jongens vroegen haar of zij hen wilde helpen om de auto te kopen, omdat dit vertrouwder zou overkomen. Die jongens hadden zelf een afspraak gemaakt met de mevrouw van wie de auto was en die te koop werd aangeboden. Ze zijn er met z’n drieën heengegaan, een van de twee jongens en een jongen die ze niet kende. Die jongens hebben de verdachte afgezet bij het adres van die mevrouw. Voor de auto is betaald via mobiel internetbankieren met een [bank] rekening van één van die jongens, met de telefoon van één van hen, aldus de verdachte.
De vraag die in het bijzonder ter beantwoording aan het hof voorligt is of de verdachte op de hoogte was van het feit dat bij de “betaling” van de koopsom gebruik is gemaakt van een valse betaal-app en dat er niet daadwerkelijk een betaling plaatsvond, derhalve of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Bij de beantwoording van die vraag betrekt het hof de navolgende feiten en omstandigheden.
Uit de aangifte van [aangeefster] op dossierpagina 18 blijkt dat zij op 10 juli 2017 voor de overdracht van de Audi werd gebeld door een vrouw, die gebruik maakte van een afgeschermd GSM-nummer. Die vrouw zei dat ze onderweg was. Even later belde de vrouw weer en zei dat ze later was in verband met autopech. Toen de vrouw - te weten: de verdachte - eenmaal bij aangeefster [aangeefster] was, heeft zij, de verdachte, gezegd dat zij door een vriendin in Eede was afgezet en dat die vriendin was gaan tanken. Echter, de zus van aangeefster, die in dezelfde straat woont als aangeefster heeft waargenomen dat in die straat een auto met daarin twee getinte mannen hard achteruit reed, dat op de plaats waar de auto vertrok een jonge vrouw midden op de weg stond en dat deze vrouw - te weten: de verdachte - even later naar de aangeefster toeliep die iets verder in de straat stond te wachten (dossierpagina 28 van het politiedossier). Bij de politie heeft de verdachte zelf ook verklaard dat zij ter plaatse is afgezet door twee mannen (dossierpagina 211-212). Hieruit blijkt dat de verdachte tegenover de aangeefster een valse voorstelling van zaken heeft gegeven over de persoon door wie zij ter plaatse is afgezet. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte bij aangeefster geen argwaan wilde wekken en dat zij zich als bonafide koper wilde voordoen.
Niet lang na de koop van de auto werd de auto van de aangeefster [aangeefster] niet meer bestuurd door de verdachte, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de Belgische politie. In de avond van 10 juli 2017 is de Audi van de aangeefster bij de Liefkenshoek tunnel waargenomen, waarbij te zien was dat in die auto minimaal twee personen zaten, te weten een bestuurder en een vrouw wiens uiterlijk overeenkomt met de beschrijving die de zus van aangeefster van de verdachte heeft gegeven (dossierpagina 144).
Het hof betrekt voorts bij zijn oordeel dat de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte bij de aankoop de Audi helemaal niet bekeek voordat deze op haar naam werd overgeschreven (dossierpagina 18), hetgeen bijzonder opmerkelijk is als iemand een tweedehands auto koopt.
Verder valt op dat de WhatsApp-berichten die door de koper naar de aangeefster zijn gestuurd beginnen op 6 juli 2017 (dossierpagina 21) en dat het GSM-nummer [telefoonnummer] waarmee die berichten zijn verzonden een prepaid-nummer is dat niet op naam staat (dossierpagina 39) en dat voor het eerst in gebruik is genomen op 6 juli 2017 (dossierpagina 11). De prepaid-telefoon is dus voor het eerst in gebruik genomen op de datum waarop de koper in contact is getreden met aangeefster. Voorts leidt het hof uit de WhatsApp-berichten af dat het de verdachte is geweest die met de prepaid telefoon contact onderhield met de aangeefster. Op 6 juli 2017 wordt namelijk met de prepaid telefoon aan aangeefster bericht: ik zou de auto dan graag na veel nadenken over willen nemen voor 15.500 wanneer kan ik komen om de auto te bezichtigen? Vervolgens wordt bericht:
ik heb [bank] met de app op me telefoon. We kunnen het samen overboeken en de afschrift kan ik je laten zien.
Uit de omstandigheid dat de verdachte contact heeft onderhouden met de aangeefster met een prepaid telefoon waardoor de gebruiker van het nummer niet traceerbaar is, ten overstaan van de aangeefster in strijd met de waarheid heeft gezegd dat zij met een vriendin was en zich heeft voorgedaan als bonafide koper en vervolgens de aankoop van de Audi heeft gedaan waarbij zij gebruik maakte van een valse [bank] betaal-app, leidt het hof af dat de verdachte de aangeefster opzettelijk heeft opgelicht. Het hof hecht geen enkel geloof aan de verklaring van de verdachte dat zij is benaderd door een tweetal personen met een ‘zielig verhaal’ die een auto wilden kopen, dat die personen haar toevallig hadden ontmoet toen zij bij de kapper in Den Haag was en dat zij niet wist dat zij de Audi betaalde met een valse betaal-app. Zij heeft geen enkele concrete aanwijzing gegeven om de identiteit van die personen te achterhalen. Dat nadien een ander dan de verdachte als bestuurder van de auto optrad brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden en de hierboven bedoelde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich tegenover de aangeefster in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide koper, dat zij heeft voorgewend te beschikken over een ruim voldoende banksaldo en dat zij zich bij de betaling heeft bediend van een valse betaal-app waardoor de bedrieglijke schijn werd gewekt dat de koopsom was voldaan. De verdachte heeft zodoende een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. De aangeefster is door deze onjuiste voorstelling van zaken ertoe bewogen het kenteken van de auto over te laten schrijven op de naam van de verdachte en de auto aan haar af te geven. Door zo te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak van medeplegen
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen te kort schiet, zodat de verdachte van dat deel zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een particulier die een auto wilde verkopen voor een bedrag van € 15.500,-. Door zo te handelen heeft de verdachte financieel nadeel toegebracht aan het slachtoffer en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in haar stelde. De verdachte heeft zich bij het plegen van het feit niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Bovendien brengt de wijze waarop zij te werk is gegaan, te weten door gebruik te maken van een valse applicatie voor internetbankieren, grote schade toe aan het vertrouwen van mensen in de mogelijkheid van internetbankieren.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op het haar betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 april 2021, waaruit blijkt zij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van oplichting. Wel is aan de verdachte in 2014 een onherroepelijke strafbeschikking opgelegd ter zake van (gekwalificeerde) diefstal. Daarnaast blijkt uit genoemd uittreksel dat het in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde meermalen van toepassing is. Voorts is gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende, acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren en voorts een taakstraf van (in beginsel) 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis. De tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht zal bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Zoals door de raadsman ter terechtzitting is aangevoerd, is bij de strafvervolging van verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit de verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen haar een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 8 augustus 2017, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. De politierechter heeft uitspraak gedaan op 28 oktober 2020, zodat de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële schade van € 2.708,32, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 101,36, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. De vordering is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 101,36 aan reiskosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 101,36 toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 augustus 2017. Uit de bijlagen bij het voegingsformulier blijkt dat de reiskosten zijn gemaakt op 2 augustus 2017 (het hof leest het jaartal 2018 verbeterd), zodat een vergoeding van wettelijke rente met ingang van die datum toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [aangeefster] is toegebracht tot een bedrag van € 101,36. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 101,36 (honderdéén euro en zesendertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 101,36 (honderdéén euro en zesendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 augustus 2017.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 5 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.