ECLI:NL:GHSHE:2021:2161

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
200.293.834_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar kinderen is verleend. De kinderen, geboren in 2004, 2007 en 2011, staan sinds oktober 2019 onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De moeder verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen, terwijl de GI verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep of dit af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2021 zijn de moeder en vertegenwoordigers van de GI gehoord. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming zijn niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van beide partijen en de situatie van de kinderen. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing van de oudste minderjarige noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling, terwijl de machtiging tot uithuisplaatsing van de jongere kinderen is vervallen omdat deze niet binnen de wettelijke termijn is uitgevoerd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de uithuisplaatsing van de jongere kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juli 2021
Zaaknummer : 200.293.834/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/289226 / JE RK 21-394
C/03/290094 / JE RK 21-566
C/03/290510 / JE RK 21-630
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004, [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007, en
[minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 april 2021, op schrift gesteld op 20 april 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 mei 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking (naar het hof begrijpt: gedeeltelijk) te vernietigen en het verzoek van de GI (hof: tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen) alsnog af te wijzen, althans een voorziening te treffen die het hof aangewezen acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2021, heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Brinkman;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen. Ook de raad is, met kennisgeving vooraf d.d. 21 mei 2021, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en hij heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 10 juni 2021;
- het rapport van de raad van 4 oktober 2019, door het hof ambtshalve bij de stukken gevoegd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004 (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011 (hierna: [minderjarige 3] ),
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 28 oktober 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 28 april 2021 verlengd tot aan de meerderjarigheid aldus tot [geboortedatum] 2022, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 28 april 2021 verlengd tot 28 april 2022 en verder machtiging verleend aan de GI om de kinderen met ingang van 6 april 2021 tot 6 oktober 2021 uit huis te plaatsen in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs.
De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek met betrekking tot de resterende termijn van de uithuisplaatsing aangehouden.
3.4.
De moeder kan zich met deze beschikking voor zover daarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen is verleend niet verenigen en zij is hiervan in zoverre in hoger beroep gekomen.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.5.
Uit telefonisch bij de GI ingewonnen informatie is gebleken dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] niet ten uitvoer is gelegd binnen de bij de wet voorgeschreven termijn van drie maanden. Dit betekent dat deze machtiging op grond van artikel 1:262 lid 3 BW is vervallen.
Het hof zal de moeder daarom bij gebrek aan belang in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
[minderjarige 1] is sinds 6 april 2021 uithuisgeplaatst bij [organisatie 1] in [plaats] voor begeleid/zelfstandig wonen/kamertraining. Daar verblijft hij doordeweeks. In het weekend is hij bij de moeder.
Standpunten
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De opvoedsituatie bij de moeder thuis is goed genoeg. Het is daar veilig en stabiel en de kinderen kunnen zich met ondersteuning van de moeder voldoende ontwikkelen.
De moeder betwist met nadruk dat zij heeft gezegd dat haar nieuwe vriend belangrijker voor haar is dan de kinderen.
De moeder herkent zich niet in de situatie zoals de rechtbank die schetst dat de kinderen thuis op zichzelf en op elkaar waren aangewezen.
De moeder heeft de hulpverlening van Kracht in Zorg aanvaard en daaraan meegewerkt.
Zij heeft het aantal huisdieren teruggebracht en zij is op zoek naar andere woonruimte. De afdeling WMO van de gemeente gaat de moeder helpen bij het vinden van een nieuwe woning. De begeleiding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door Talent is inmiddels gestart.
Verder zal de relatiebreuk van de ouders voor rust en duidelijkheid voor de kinderen zorgen.
De GI heeft onvoldoende ingezet op andere middelen dan een uithuisplaatsing. Dat [minderjarige 1] nu gescheiden woont van de andere kinderen is niet in hun belang. De kinderen missen elkaar zeer. Subsidiair zou een periode van drie maanden uithuisplaatsing genoeg moeten zijn.
De moeder wil hulp voor zichzelf en opvoedondersteuning. De moeder vindt het jammer dat de ambulante spoedhulp van Koraal stopt. De moeder voelt nu wel voor een gezinsopname.
Uit de evaluatie van Koraal van 28 mei 2021 volgt dat een uithuisplaatsing van de kinderen niet noodzakelijk is. Koraal heeft vertrouwen in de ouders.
[minderjarige 1] voelt zich niet veilig bij [organisatie 1] . Hij mist de moeder.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Er is wel degelijk sprake van een ontoereikende - niet veilige en niet stabiele - opvoedsituatie. De moeder verkiest haar nieuwe vriend boven de kinderen en zij is te weinig beschikbaar voor de kinderen. Daarnaast speelt er nog steeds een heftige burenruzie, waarmee de kinderen geconfronteerd worden. Ook heeft de moeder regelmatig onvoldoende geld in huis om eten te kopen.
De breuk tussen de ouders heeft niet voor rust gezorgd. De moeder houdt zich niet aan de afspraken die met de vader zijn gemaakt over contact met de kinderen. De GI heeft het aXiehuis benaderd om de overdracht van de kinderen te begeleiden. De kinderen krijgen veel mee van de strijd tussen de ouders. Vanaf juli 2021 start de scheidingsbemiddeling door [naam] .
De moeder laat [minderjarige 3] niet deelnemen aan de afronding van de weerbaarheidstraining en zij meldt [minderjarige 2] ziek op school terwijl hij niet ziek is. Dit is niet in het belang van de kinderen.
Het wegdoen van de honden verloopt moeizaam.
Er zijn genoeg alternatieven voor een uithuisplaatsing voorgesteld. Een gezinsopname heeft het gezin geweigerd. De intensieve thuisbegeleiding door Kracht in Zorg was niet voldoende. Ook is ambulante spoedhulp door Koraal ingezet. De maximale termijn hiervoor is zes weken. De ouders accepteren de hulp niet. Zij schuiven het daadwerkelijk verandering brengen in de situatie op de lange baan.
[minderjarige 1] doet het goed bij [organisatie 1] . Hij gaat twee dagen per week naar de dagbesteding bij [organisatie 2] .
Een termijn van drie maanden uithuisplaatsing is te kort, gelet op de ernst van de zorgen.
Het oordeel van het hof over de uithuisplaatsing van [minderjarige 1]
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
[minderjarige 1] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De ouders zijn, mede door hun persoonlijke problematiek en door de problemen die samenhangen met hun scheiding, niet in staat [minderjarige 1] de rust, veiligheid, stimulering en structuur te bieden die hij nodig heeft. Toen [minderjarige 1] nog thuis woonde, kwam hij niet toe aan zijn ontwikkeling. Hij verzuimde van school en trok zich vaak terug op zijn kamer om te gamen. Ook zijn aanwezigheid en zijn motivatie voor de dagbesteding van [organisatie 2] was wisselend.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk was in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [minderjarige 1] had rust en stabiliteit nodig om zich positief te kunnen ontwikkelen. Sinds 6 april 2021 verblijft [minderjarige 1] bij [organisatie 1] in [plaats] . Uit de informatie van de GI en van de ambulante spoedhulp van Koraal blijkt dat die plek en de daar geboden zorg goed aansluiten bij de hulpvragen van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft inmiddels ook een duidelijke dagbesteding: twee dagen per week gaat hij naar [organisatie 2] en drie dagen naar de dagbesteding van [organisatie 1] . [minderjarige 1] laat zich goed aansturen en hij vertoont beter gedrag dan voorheen, zo heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld. [minderjarige 1] heeft weliswaar tegenover de voorzitter van het hof aangegeven dat hij zich niet veilig voelt binnen [organisatie 1] omdat er gedeald en geblowd wordt, hetgeen het hof zorgen baart, maar de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten hiernaar te kijken.
Gelet op het voorgaande acht het hof de noodzaak van een uithuisplaatsing nog steeds aanwezig. Het hof ziet geen aanleiding, gelet op de ernst van de zorgen over [minderjarige 1] , om de termijn te verkorten zoals de moeder subsidiair heeft verzocht.
Het hof wil de ouders nog het volgende meegeven. Tot nu toe hebben de ouders onvoldoende samengewerkt met de hulpverlening om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige 1] weg te nemen. Het is in het belang van [minderjarige 1] dat de ouders op dit punt nu hun verantwoordelijkheid nemen. Met name de moeder doet er verstandig aan [minderjarige 1] toestemming te geven om zijn plek bij [organisatie 1] in te nemen en daar aan zichzelf te werken. Dit zal stimulerend en helpend zijn voor [minderjarige 1] .
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 6 april 2021, op schrift gesteld op 20 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.M.C. Dumoulin en A.M. Bossink en is op 8 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. P.P.M. van Reijsen in tegenwoordigheid van de griffier.