ECLI:NL:GHSHE:2021:2160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
200.292.493_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing in hoger beroep met bepaling andere contactregeling

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het personen- en familierecht, hebben de ouders van de minderjarige [minderjarige] in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. Laatsman, verzochten om de schriftelijke aanwijzing van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die op 15 januari 2021 was gegeven, vervallen te verklaren. Deze aanwijzing betrof de contactregeling tussen de ouders en hun kind, die op dat moment eenmaal per twee weken een begeleid contactmoment van één uur had. De ouders stelden dat deze regeling niet in het belang van [minderjarige] was en dat zij meer contact met hem dienden te hebben.

De GI, als verweerster in deze zaak, stelde dat de huidige regeling passend was en dat de ouders moesten wennen aan hun rol als ouders op afstand. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 juni 2021, waarbij de ouders en de GI werden gehoord. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen overwogen en kwam tot de conclusie dat de ouders een goede band met [minderjarige] hebben en dat het in zijn belang is om deze band te behouden. Het hof heeft daarom besloten de schriftelijke aanwijzing van de GI te vernietigen voor zover het de contactregeling betreft en heeft bepaald dat de ouders met [minderjarige] eenmaal per week een begeleid contactmoment van één uur hebben, onder dezelfde voorwaarden als eerder vastgesteld.

De beslissing van het hof is op 8 juli 2021 uitgesproken en de ouders hebben nu recht op een contactmoment van één uur per week, met de mogelijkheid van vier extra contactmomenten per jaar, in overleg met de jeugdzorgwerker en pleegouders. De evaluatie van de contactmomenten blijft ook in stand, zodat indien nodig aanpassingen kunnen worden gemaakt in het belang van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 juli 2021
Zaaknummer: 200.292.493/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/367352 / JE RK 21-122
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader]
en
[de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. R.J. Laatsman,
hierna te noemen: de ouders,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige](roepnaam: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 5 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 januari 2021 vervallen te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 mei 2021, heeft de GI verzocht de ouders in het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 februari 2021.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Laatsman;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
De pleegouders van [minderjarige], die zijn opgeroepen als informant, en de raad zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De ouders oefenen het gezag over [minderjarige] gezamenlijk uit.
3.2.
Bij beschikking van 16 oktober 2020 heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 16 oktober 2020 tot 16 oktober 2021.
Bij die beschikking heeft de rechtbank ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verleend met ingang van 16 oktober 2020 tot 16 april 2021.
3.3.
Bij beschikking van 14 april 2021 heeft de rechtbank, op verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 16 april 2021 tot 16 oktober 2021 verlengd.
3.4.
Sinds 10 februari 2021 verblijft [minderjarige] in een perspectief biedend pleeggezin.
3.5.
De GI heeft op 15 januari 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de ouders betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. In die schriftelijke aanwijzing is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
-
1 x per 2 wekeneen begeleid bezoek van
1 uurin aanwezigheid van pleegouders.
- Daarnaast zijn er 4 bezoekmomenten ook van 1 uur in overleg te plannen met de jeugdzorgwerker en pleegouders rondom bijvoorbeeld feestdagen.
Alle bezoeken vinden plaats in en rondom de woning van de pleegouders, met aanwezigheid van pleegouder(s). Bij start zal ook de pleegzorgwerker of jeugdzorgwerker aansluiten bij bezoekmomenten voor zolang dat nodig wordt geacht.
Voor de omgangsregeling geldt dat deze passend moet zijn bij [minderjarige] en dat regelmatig evalueren nodig is om te blijven volgen hoe [minderjarige] reageert op de bezoeken. De bezoekmomenten worden eens per twee maanden geëvalueerd met ouders, pleegouders, pleegzorgwerker en jeugdzorgwerker en waar nodig kan de omgangsregeling worden aangepast indien dit in het belang is van [minderjarige].”
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 5 maart 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de ouders de schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren, afgewezen.
Standpunten
3.7.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de ouders om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren afgewezen. Onvoldoende is rekening gehouden met de belangen van [minderjarige]. Uitgangspunt voor de ouders is dat [minderjarige] bij hen zal terugkeren. Zij hebben een goede band met [minderjarige]. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij vaker met hen contact heeft dan nu het geval is. Dat [minderjarige] ook een band met zijn pleegouders aan het opbouwen is, staat aan uitbreiding van het contact niet in de weg. De ouders wensen een uitbreiding van het contact met [minderjarige] naar drie dagen per week.
3.9.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Het perspectief van [minderjarige] ligt volgens de GI in het pleeggezin. Zijn hechting aan de pleegouders staat nu voorop. Het hechtingsproces verloopt goed. De ouders moeten wennen aan hun rol als ouders op afstand. Bij deze huidige situatie is de contactregeling van één uur per twee weken passend. Die regeling sluit ook aan bij de mogelijkheden van [minderjarige]. Gezien wordt dat [minderjarige] reageert op emoties en spanningen van de ouders en dat hij na het contactmoment met hen vermoeid is. Langer contact is gezien zijn leeftijd nu niet passend. Wekelijks contact is evenmin in het belang van [minderjarige] omdat zijn rust, structuur en regelmaat dan vaker onderbroken wordt. Door omgang in een frequentie van eens in de twee weken krijgt [minderjarige] de ruimte om in een rustige en stabiele gezinssituatie tot ontwikkeling te komen én is er sprake van continuïteit in het contact tussen de ouders en [minderjarige].
Wekelijks contact zou ook op de ouders een te grote belasting leggen. Het vraagt van de ouders veel om hun nieuwe rol als ouders op afstand vorm te geven vanwege hun gevoelens van onmacht en onrecht en bijkomende emoties. Daarnaast geldt dat de samenwerking van de ouders met de pleegouders en de pleegzorgwerker door verschil van visie tot op heden veel inspanning vraagt van alle partijen.
Motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijk aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Blijkens artikel 1:264 BW kan de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Blijkens het tweede
lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en zijn de artikelen 1:264 en 1:265 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.3.
Aan het hof ligt de vraag voor welke contactregeling in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
Vaststaat dat [minderjarige] kort na zijn geboorte uit huis is geplaatst, aanvankelijk op vrijwillige basis en daarna in een gedwongen kader, en dat hij sinds vijf maanden in een perspectief biedend pleeggezin verblijft. [minderjarige] heeft eerder wekelijkse contactmomenten met de ouders gehad en thans, op basis van de schriftelijke aanwijzing, eenmaal per twee weken.
De ouders hebben onbetwist gesteld dat zij een goede band met [minderjarige] hebben. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat hij, naast de band die hij met de pleegouders opbouwt, zijn band met de ouders kan behouden. Om daaraan invulling te kunnen blijven geven komt het hof een contactregeling van de ouders met [minderjarige] van één wekelijks contactmoment wenselijk voor, zoals dat eerder ook het geval was.
Niet aannemelijk is geworden dat voor de doelstelling die de GI voor ogen heeft, namelijk dat [minderjarige] zich veilig kan hechten aan de pleegouders en hij goed kan ingroeien in het pleeggezin, deze frequentie (eenmaal per week contact in plaats van eenmaal per twee weken) verschil maakt. De GI heeft verklaard dat het hechtingsproces goed verloopt en dat [minderjarige] zich positief ontwikkelt. De contactmomenten met de ouders maken reeds deel uit van het tweewekelijkse ritme van [minderjarige], zodat een aanpassing naar wekelijks contact geen grote consequenties voor de structuur en regelmaat van [minderjarige] hoeft te hebben. Dat deze aanpassing voor de ouders een te grote belasting zal zijn, is evenmin aannemelijk geworden.
Wat betreft de duur van de contactmomenten is het hof met de GI van oordeel dat één uur per keer, gelet op het huidige verloop waarbij wordt gezien dat [minderjarige] na één uur vermoeid is, passend is.
3.10.4.
Het hof zal daarom de schriftelijke aanwijzing van de GI van 15 januari 2021 vervallen verklaren voor zover het de contactregeling betreft en hierna een contactregeling van de ouders met [minderjarige] bepalen van één uur per week, onder dezelfde voorwaarden die in de schriftelijke aanwijzing zijn opgenomen.
De bepaling in de schriftelijke aanwijzing, dat naast de reguliere regeling er vier contactmomenten van één uur zijn (naar het hof begrijpt per jaar), in overleg te plannen met de jeugdzorgwerker en pleegouders rondom bijvoorbeeld feestdagen, laat het hof ongewijzigd.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
3.10.5.
In de schriftelijke aanwijzing staat verder bepaald dat de contactmomenten eens per twee maanden worden geëvalueerd met de ouders, de pleegouders, de pleegzorgwerker en de jeugdzorgwerker en dat waar nodig de contactregeling kan worden aangepast indien dit in het belang van [minderjarige] is. Deze bepaling blijft in stand. Indien uit de evaluaties mocht blijken dat [minderjarige] de te bepalen contactregeling niet aan kan, dan dient de contactregeling opnieuw bekeken te worden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van
5 maart 2021 en, opnieuw rechtdoende:
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 15 januari 2020 vervallen voor zover het de contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] betreft en bepaalt met ingang van heden de volgende contactregeling:
- de ouders hebben met [minderjarige] eenmaal per week een begeleid contactmoment van één uur in aanwezigheid van de pleegouders;
- daarnaast zijn er per jaar vier contactmomenten van één uur, in overleg te plannen met de jeugdzorgwerker en pleegouders rondom bijvoorbeeld feestdagen;
- de contactmomenten vinden plaats in en rondom de woning van de pleegouders, met aanwezigheid van pleegouder(s). Ook de pleegzorgwerker of de jeugdzorgwerker zal bij de contactmomenten aansluiten voor zolang als dat nodig wordt geacht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.A.R.M. van Leuven en E.P. de Beij en is op 8 juli 2021 door mr. E.P. de Beij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.