In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw die met elkaar gehuwd waren en inmiddels gescheiden zijn. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R.F.J. Palmen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 15 januari 2021, waarin een voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw was vastgesteld op € 426,- per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.F. Rober, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de man en verzocht om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te handhaven.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 650,- per maand te voldoen, en heeft verzocht om een lagere alimentatie van € 296,- bruto per maand. De vrouw heeft echter betoogd dat de man in staat is om de hogere alimentatie te betalen, gezien zijn eerdere inkomen en de mogelijkheid om overuren te maken.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een fiscaal jaarloon heeft van € 32.013,- en dat hij in de toekomst mogelijk weer overuren kan maken, wat zijn draagkracht zou kunnen verhogen. Het hof heeft besloten dat de man vanaf 12 februari 2021 een partneralimentatie van € 329,- per maand moet betalen, en met ingang van 1 december 2021 is dit bedrag vastgesteld op € 650,- per maand. De vrouw is verplicht om eventueel teveel betaalde alimentatie terug te betalen, maar het hof heeft bepaald dat de man dit bedrag kan verrekenen met toekomstige betalingen. Het verzoek van de man om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat hij de uitkomst van de bodemprocedure kan afwachten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.