ECLI:NL:GHSHE:2021:2159

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
200.291.655_01 en 200.291.655_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie en voorlopige voorziening in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw die met elkaar gehuwd waren en inmiddels gescheiden zijn. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.R.F.J. Palmen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 15 januari 2021, waarin een voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw was vastgesteld op € 426,- per maand. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.F. Rober, heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de man en verzocht om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie te handhaven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 650,- per maand te voldoen, en heeft verzocht om een lagere alimentatie van € 296,- bruto per maand. De vrouw heeft echter betoogd dat de man in staat is om de hogere alimentatie te betalen, gezien zijn eerdere inkomen en de mogelijkheid om overuren te maken.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een fiscaal jaarloon heeft van € 32.013,- en dat hij in de toekomst mogelijk weer overuren kan maken, wat zijn draagkracht zou kunnen verhogen. Het hof heeft besloten dat de man vanaf 12 februari 2021 een partneralimentatie van € 329,- per maand moet betalen, en met ingang van 1 december 2021 is dit bedrag vastgesteld op € 650,- per maand. De vrouw is verplicht om eventueel teveel betaalde alimentatie terug te betalen, maar het hof heeft bepaald dat de man dit bedrag kan verrekenen met toekomstige betalingen. Het verzoek van de man om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat hij de uitkomst van de bodemprocedure kan afwachten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.291.655/01 en 200.291.655/02
zaaknummer rechtbank : C/03/284516 / FA RK 20-4087
beschikking van de meervoudige kamer van 8 juli 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.R.F.J. Palmen te Brunssum,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.P.F. Rober te Hoensbroek.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 15 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 19 maart 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 15 januari 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 31 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man de salarisspecificatie van november 2020 van de man overgelegd.
2.5.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen, met toestemming van het hof, de navolgende stukken toegezonden:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 mei 2021 met bijlagen, ingekomen op 19 mei 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 mei 2021 met bijlagen, ingekomen op 25 mei 2021;
- een faxbericht van de zijde van de man aan het hof d.d. 26 mei 2021, ingekomen op 26 mei 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 mei 2021, ingekomen op 27 mei 2021.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 14 december 2020 is een voorlopige door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) vastgesteld van € 426,- per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking is tussen partijen (op 23 januari 2017 met elkaar te [plaats 1] gehuwd) onder meer de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 12 februari 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, ook bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (12 februari 2021) een partneralimentatie dient te betalen van € 650,- per maand.
4.2.1.
De grieven van de man zien op procedurele de gang van zaken in eerste aanleg, alsmede op de draagkracht van de man.
4.2.2.
De man heeft verzocht:
1) bij wijze van
voorlopige voorzieninghangende het onderhavige hoger beroep de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voorlopig te bepalen op € 296,- bruto per maand;
2) in de
bodemzaak,de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt uitsluitend wat de partneralimentatie betreft, te vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de man ter zake een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 296,- bruto per maand, althans maximaal € 372,- bruto per maand, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.3.
De vrouw heeft verzocht de verzoeken van de man ter zake de te treffen voorlopige voorziening en het verzoek van de man tot vernietiging van de bestreden beschikking ter zake de partneralimentatie, af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen. Kosten rechtens.
4.4.
Deze zaken zijn ter griffie van het hof geadministreerd onder de zaaknummers
200.291.655/01 (bodemzaak hoger beroep partneralimentatie) en 200.291.655/02 (voorlopige voorziening partneralimentatie).
4.5.
Deze zaken zijn tezamen behandeld en zij worden gelijktijdig beslist.

5.De motivering van de beslissing

In de zaak met zaaknummer 200.291.655/01
5.1.
De man heeft een aantal bezwaren geuit tegen de procedurele gang van zaken in eerste aanleg, met name wat het voeren van verweer betreft. Zoals tijdens de mondelinge behan-deling met partijen is besproken, zal het hof de kwestie van de partneralimentatie in volle omvang beoordelen, waarmee de bezwaren van de man op dit punt voldoende zijn ondervangen.
Ingangsdatum
5.2.
De ingangsdatum van door de man te betalen partneralimentatie, 12 februari 2021, is tussen partijen niet in geschil en is conform de wet. Het hof gaat daarvan uit.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.3.
Het hof gaat uit van de door de vrouw gestelde en door de man niet, althans onvoldoende weersproken totale behoefte van de vrouw van € 1.800,- netto per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw naast haar eigen inkomen in ieder geval behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in haar levensonderhoud van € 650,- bruto per maand. Het hof gaat daarvan uit.
Draagkracht van de man
5.4.1.
De man heeft gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 650,- bruto per maand aan de vrouw te voldoen. Gelet op zijn inkomen en zijn lasten, is hij in staat om een partneralimentatie van € 372,- bruto per maand, althans na jusvergelijking een partneralimentatie van € 296,- bruto per maand, te voldoen.
5.4.2.
De vrouw is van mening dat de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie van
€ 650,- bruto per maand door het hof moet worden bekrachtigd.
Met betrekking tot het inkomen van de man
5.5.1.
De man heeft, kort samengevat, in zijn beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende gesteld. Hij is vrachtwagenchauffeur. Tot september 2019 was de man in dienst bij [bedrijf 1] . De man maakte als ‘zeilwagenchauffeur’ (het rijden met een trekker met oplegger voor vervoer van stukgoederen) veel overuren en hij moest vaak, in verband met het Rijtijdenbesluit, onderweg overnachten. Na een burn-out ging de man, nog tijdens het huwelijk van partijen, op zoek naar ander werk. Op 24 september 2019 is hij in dienst getreden bij zijn nieuwe werkgever, [bedrijf 2] te [plaats 2] . De man werkt sindsdien op het ‘kiepertransport’ (het rijden met een kiepwagen met zand, grond en grind ten behoeve van de wegenbouw). In die functie maakt hij minder overuren dan voorheen. Op 30 november 2020 heeft de werkgever te kennen gegeven dat, in verband met teruglopende opdrachten vanwege de corona omstandigheden, met ingang van 1 december 2020 geen overuren meer kunnen worden gemaakt. Vanaf 1 december 2020 heeft de man feitelijk ook geen overuren meer gemaakt. Voor de berekening van de partneralimentatie moet worden uitgegaan van het feitelijk salaris van de man van € 2.671,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Rekening houdend met de afdracht van de pensioen- en WIA-premie moet uitgegaan worden van een fiscaal jaarloon van € 32.013,-.
5.5.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Zij heeft, kort samengevat, het navolgende gesteld. De man heeft tijdens het huwelijk structureel overwerk verricht. Het is de eigen keus van de man geweest om in 2019 over te stappen naar het kiepertransport. De man had het niet meer zo naar zijn zin als zeilwagenchauffeur; het werk in het grondverzet beviel hem eenvoudigweg beter. Dat de man is veranderd van werkkring en nu geen overuren meer maakt is het gevolg van de eigen keuze van de man; de nadelige financiële gevolgen daarvan mogen niet op de vrouw worden afgewenteld. Voor de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van het fiscaal jaarloon, inclusief overwerk, dat de man gebruikelijk genereerde van omstreeks € 40.000,-. Gelet op de ‘Cijfers en Trends’ van onder meer ABN·AMRO trekt het werk in de transportbranche vanaf 2021 in ieder geval weer aan en zal de man weer overuren kunnen maken.
5.5.3.
Het hof overweegt het navolgende.
5.5.3.1. Uit de door de man overgelegde aanslag Inkomstenbelasting 2019 blijkt een fiscaal loon van € 41.665,-. Dat loon heeft de man grotendeels verdiend bij zijn oude werkgever ( [bedrijf 1] ) en na 24 september 2019 bij zijn nieuwe werkgever ( [bedrijf 2] ). De jaaropgaaf 2020 vermeldt een fiscaal loon van € 38.992,-. Uit de salarisspecificatie van november 2020 blijkt dat een deel van dat fiscaal loon de vergoeding van door de man in 2020, tot 1 december 2020, verricht overwerk betreft en wel voor een bedrag van totaal € 8.053,- bruto. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties van december 2020 en van de maanden januari tot en met mei 2021 blijkt dat de man na 1 december 2020 feitelijk geen vergoeding voor overwerk meer heeft ontvangen.
5.5.3.2. Gelet op de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat voor het berekenen van de draagkracht van de man in redelijkheid uitgegaan moet worden van twee perioden:
- van 12 februari 2021 tot 1 december 2021;
- met ingang van 1 december 2021.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor de periode van 12 februari tot 1 december 2021 gaat het hof in redelijkheid uit van het feitelijk inkomen van de man, althans van het loon zoals dat blijkt uit de specificaties van de maanden januari 2021 tot en met mei 2021, zonder overuren en het daarbij behorende fiscaal loon van € 32.013,-, zoals opgenomen in de door de man overgelegde draagkrachtberekening (productie 3). Deze berekening is met partijen tijdens de mondelinge behandeling besproken. De vrouw heeft de becijfering van dat fiscaal loon als zodanig niet weersproken.
Het hof is van oordeel dat algemeen economisch herstel ‘na corona’ in zicht is, hetgeen naar verwachting ook positief effect zal hebben op de opdrachten in de wegenbouw aan de werkgever van de man en daarmee naar verwachting ook zal leiden tot het op termijn weer kunnen verrichten van overwerk door de man. Gelet daarop gaat het hof ervan uit dat de man in redelijkheid met ingang van 1 december 2021 in verband met overwerk in ieder geval de vergoeding die hij in 2020 voor overwerk heeft ontvangen van totaal € 8.053,- bruto, weer zal kunnen genereren. Indien en voor zover overwerk na 1 december 2021 niet kan worden gerealiseerd, ligt het op de weg van de man om de partneralimentatie, hetzij in onderling overleg, hetzij via de rechter, te wijzigen.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voor de berekening van de draagkracht van de man met ingang van 1 december 2021 uit van een fiscaal loon van € 32.013,- + € 8.053,= afgerond
€ 40.000,-.
5.6.
Het hof houdt ter zake de fiscale aspecten van de eigen woning van de man in de beide perioden rekening met het eigenwoningforfait van € 915,- en een hypotheekrente van
€ 4.283,- per jaar, conform de door de man overgelegde draagkrachtberekening, met welke fiscale aspecten de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft ingestemd.
Draagkrachtloos inkomen van de man
5.7.1.
Het hof houdt voorts, conform productie 3, in de beide perioden rekening met:
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande, inclusief vakantiegeld van € 1.075,- per maand;
- de hypotheekrente van € 357,- per maand;
- de hypotheekaflossing van € 325,- per maand, waarmee de vrouw tijdens de mondelinge behandeling en later bij journaalbericht van 27 mei 2021 uitdrukkelijk heeft ingestemd;
- de forfaitaire eigenaarslasten van € 95,- per maand, de premie ziektekostenverzekering van € 138,- per maand en het verplicht eigen risico van € 32,- per maand, alsmede de aflossing op schulden van € 120,- per maand (ter zake de restantlening bij ING van € 4.600,-), met welke posten de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft ingestemd.
5.7.2.
De vrouw heeft terecht bezwaar gemaakt tegen de premie begrafenisverzekering van
€ 17,- per maand. Het hof beschouwt deze last van de man niet als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw.
5.7.3.
De man heeft ten slotte gesteld dat rekening moet worden gehouden met reiskosten woon-werkverkeer van € 105,- per maand, hetgeen de vrouw heeft betwist. Zij heeft gesteld dat de man (mogelijk) recht heeft op een vergoeding van zijn werkgever voor reiskosten woon-werkverkeer, zodat met reiskosten in de draagkrachtberekening geen rekening moet worden gehouden.
Bij journaalbericht van 25 mei 2021 heeft de man de betreffende artikelen van de regeling in de toepasselijke CAO overgelegd, welke regeling door de vrouw bij journaalbericht van 27 mei 2021 niet meer is weersproken. Uit deze door de man overgelegde CAO regeling blijkt niet dat de man recht heeft op een vergoeding van zijn werkgever voor reiskosten woon-werkverkeer. Nu de vrouw het bedrag van € 105,- als zodanig niet heeft weersproken en het hof dit bedrag, mede gelet op de door de man gestelde 19 kilometer enkele reis, niet onredelijk voorkomt, houdt het hof in de beide perioden ter zake de kosten voor woon-werkverkeer rekening met een bedrag van € 105,- per maand.
Draagkracht van de man
In de periode van 12 februari 2021 tot 1 december 2021
5.8.
Het hof begroot de draagkracht van de man van 12 februari 2021 tot 1 december 2021 op € 329,- bruto per maand. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de fiscale aftrekbaarheid voor de Inkomstenbelasting van de hypotheekrente en het fiscaal voordeel dat de man heeft in verband met de betaling van partneralimentatie (zie bijlage 1).
5.9.
Nu de man daarom heeft verzocht, zal het hof een jusvergelijking maken en beoordelen of de vrouw bij toekenning van een partneralimentatie van € 329,- bruto per maand, meer vrij te besteden overhoudt dan de man.
5.10.
Het hof houdt aan de zijde van de vrouw rekening met de WIA uitkering inclusief Toeslagenwet van € 1.233,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, zoals blijkt uit de door de vrouw bij haar verweerschrift in hoger beroep overgelegde betaalspecificatie van het UWV. Voorts houdt het hof rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.075,- per maand inclusief vakantietoeslag en het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60%. Uit het door de vrouw bij haar verweerschrift in hoger beroep overgelegde, en door de man niet betwiste, bankafschrift d.d. 22 februari 2021 blijkt een huurbetaling van € 643,- per maand, waarmee het hof rekening houdt. Verder houdt het hof in redelijkheid, zoals ten aanzien van de man, rekening met een premie ziektekostenverzekering van € 138,- per maand en een verplicht eigen risico van € 32,- per maand. Ten slotte wordt rekening gehouden met de door de vrouw opgegeven huurtoeslag van € 327,- per maand en zorgtoeslag van € 107,- per maand, zoals blijkt uit de door de vrouw bij haar verweerschrift in hoger beroep overgelegde, en door de man niet betwiste, kopie van ‘Mijn toeslagen [de vrouw] ’.
5.11.
Uit de berekening blijkt dat de vrouw een draagkrachtruimte heeft van nihil (bijlage 2). Uit de aan deze beschikking gehechte bijlage 3 blijkt dat de vrouw met een partneralimentatie van € 329,- bruto per maand niet in een betere financiële positie komt te verkeren dan de man, zodat het hof de partneralimentatie van 12 februari 2021 tot 1 december 2021 zal bepalen op € 329,- bruto per maand.
Met ingang van 1 december 2021
5.12.
Het hof gaat, zoals hiervoor overwogen, uit van een fiscaal jaarloon van € 40.000,- en houdt voorts rekening met de lasten van de man zoals overwogen in rechtsoverweging 5.7.1. tot en met 5.7.3.. Het hof begroot de draagkracht van de man met ingang van 1 december 2021 op € 677,- bruto per maand (zie bijlage 4).
5.13.
Uit de als bijlage 5 aan deze beschikking gehechte jusvergelijking blijkt dat de vrouw, uitgaande van de financiële gegevens aan haar zijde zoals overwogen in rechtsoverweging 5.10., met een partneralimentatie van € 677,- bruto per maand niet in een betere financiële positie zou komen te verkeren dan de man. Nu de vrouw heeft verzocht om een partneralimentatie van € 650,- per maand, zal het hof de bijdrage met ingang van 1 december 2021 op € 650,- vaststellen.
Hoewel het beroep van de man slechts gedeeltelijk slaagt, zal het hof de door de man bestreden beschikking wat betreft de partneralimentatie geheel vernietigen, zodat de onderhoudsverplichting van de man geheel uit het onderstaande dictum van deze beschikking blijkt.
Terugbetaling
5.14.
De vrouw had er vanaf 19 maart 2021 (datum hoger beroep) rekening mee kunnen houden dat de partneralimentatie door het hof op een lager bedrag kon worden bepaald dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof is - ook alle overige omstandigheden in aanmerking genomen - van oordeel dat de vrouw de eventueel door de man teveel betaalde alimentatie over de periode van 19 maart 2021 tot de datum van deze beschikking aan de man dient terug te betalen en dat de man het betreffende bedrag met zijn lopende onderhoudsverplichting mag compenseren door daarop maandelijks een bedrag van € 50,- in mindering te brengen tot het te veel betaalde volledig is voldaan. Tot terugbetaling van meer alimentatie dan hierboven omschreven, is de vrouw niet gehouden.
In de zaak met zaaknummer 200.291.655/02
5.15.1.
Het hof zal het verzoek van de man om een voorlopige voorziening afwijzen nu niet is gebleken dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht.
Proceskosten
5.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep en ter zake de voorlopige voorziening compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
5.17.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
Het hof heeft vijf berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.291.655/02:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de kosten van het geding in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met zaaknummer 200.291.655/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 15 januari 2021 voor zover die de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud betreft;
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag dient te betalen:
- over de periode van 12 februari 2021 tot 1 december 2021 een bedrag van € 329,- per maand;
- met ingang van 1 december 2021 een bedrag van € 650,- per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man eventueel vanaf 19 maart 2021 te veel aan de vrouw betaalde partneralimentatie mag verrekenen met de toekomstig te betalen termijnen met een bedrag van € 50,- per maand;
bepaalt dat de vrouw voor het overige niet verplicht is tot terugbetaling van te veel betaalde partneralimentatie;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en
M.I. Peereboom-van Drunick en is op 8 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.