ECLI:NL:GHSHE:2021:2152

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
200.289.275_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar gezag over haar minderjarige kind, geboren in 2015, werd beëindigd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.P.F. Rober, verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en haar gezag in stand te houden. De minderjarige staat sinds 2017 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is uit huis geplaatst bij de pleegmoeder. De moeder betoogde dat zij zich had ontwikkeld en in staat was om voor haar kind te zorgen, en dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij niet in staat was om aan de opvoedbehoeften van de minderjarige te voldoen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 mei 2021 zijn de moeder, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De raad handhaafde zijn verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen, terwijl de GI aangaf dat er veel onveiligheid en onrust in het leven van de minderjarige speelt. Het hof overwoog dat de minderjarige, gezien zijn kwetsbare ontwikkeling en de problematiek van de moeder, in een veilige en stabiele omgeving moet opgroeien. Het hof concludeerde dat de moeder op dit moment niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat het belang van de minderjarige bij continuïteit en veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de moeder.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over de minderjarige werd beëindigd. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige, die een veilige en stabiele opvoedingssituatie nodig heeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juli 2021
Zaaknummer : 200.289.275/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/273821 / FA RK 20-297
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost-Nederland,
Locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg(hierna te noemen: de GI);
-
[de pleegmoeder], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegmoeder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat haar gezag over de hierna minderjarige [minderjarige] in stand blijft. Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen van de kant van de raad.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rober;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De pleegmoeder is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 8 februari 2021;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 26 februari 2021;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 25 maart 2021;
  • de ter mondelinge behandeling door de GI overgelegde brief van de pleegmoeder d.d. 30 mei 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 9 november 2017 onder toezicht van de GI. [minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 9 november 2017 uit huis geplaatst bij de pleegmoeder.
Bij beschikking van 31 oktober 2019 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] met ingang van 9 november 2019 verlengd voor de duur van een jaar.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Hoewel de moeder erkent dat er in de afgelopen jaren veel dingen zijn gebeurd die als bijzonder negatief kunnen worden omschreven, wordt door de rechtbank miskend dat de moeder een ontwikkeling heeft doorgemaakt, zij hulpverlening aanvaardt en blijft aanvaarden en openstaat voor cursussen. Ook heeft zij een aantal opvoedcursussen met goed gevolg afgesloten. Dit maakt volgens de moeder dat zij hiervoor beloond dient te worden en daarbij hoort het niet dat het gezag wordt beëindigd.
Het is de wens van de moeder om [minderjarige] zelf op te voeden, althans dat er een zeer uitgebreide verdeling van zorgtaken gaat komen tussen haar en de pleegmoeder. Ook benadrukt de moeder dat de gegevens van de raad zijn verouderd.
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij een dusdanige problematiek heeft dat zij niet in staat is om aan te sluiten bij de specifieke behoeften van [minderjarige] en dat de ouders tot nu toe niet in staat zijn gebleken de verantwoordelijkheid voor de verzorging van [minderjarige] voor hun rekening te nemen.
De moeder benadrukt dat zij graag weer een deel van de zorg op zich wil nemen. Zij heeft nooit de kans gehad om te laten zien dat zij inmiddels wel in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. Zij aanvaardt hulpverlening en weet ook dat zij aansturing nodig heeft.
De moeder ontkent dat zij niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen en hem de nodige structuur te bieden en zij stelt dat zij ten onrechte wordt afgeschilderd als cognitief beperkt.
Tot slot benadrukt de moeder dat zij steeds in harmonie met pleegmoeder heeft gestreefd om te handelen in het belang van [minderjarige] . Het contact tussen [minderjarige] en de moeder ontwikkelt zich in positieve zin; de hechting wordt beter. De moeder vraagt zich af of thans gesteld kan worden dat het perspectief van [minderjarige] nu al bij de pleegmoeder ligt en de aanvaardbare termijn is overschreden, waardoor het gezag dient te worden beëindigd.
Het toekomstperspectief van [minderjarige] is wellicht deelbaar met de pleegmoeder, in die zin dat [minderjarige] beseft dat pleegmoeder altijd een grote rol vervult in zijn leven maar de moeder de hoofdverzorger wordt.
3.5.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder benadrukt dat het medio 2018 de bedoeling was dat [minderjarige] bij haar zou worden teruggeplaatst. Daar is het niet van gekomen door onder meer de zwangerschap van de moeder en later de beperkingen in verband met COVID-19. Het blijft de wens van de moeder om de zorg te hebben over [minderjarige] , al dan niet gedeeld met de pleegmoeder. Zij wil graag naar een situatie toewerken waarin zij ook voor [minderjarige] kan zorgen en hij deel kan uitmaken van haar gezin. Het is niet de intentie van de moeder om [minderjarige] bij de pleegmoeder weg te halen.
Het is voor de moeder bovendien niet duidelijk dat [minderjarige] wordt bedreigd in zijn ontwikkeling en zij vraagt om het voordeel van de twijfel ten aanzien van het door de raad genoemde verstrijken van de aanvaardbare termijn. De moeder vraagt zich af wat de meerwaarde is van de gezagsbeëindiging.
3.6.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat het belang en de ontwikkeling van [minderjarige] voorop moet staan. Het is voor zijn ontwikkeling van belang dat zijn basis bij de pleegmoeder ligt. Iedereen om hem heen moeten zich daarbij aanpassen.
De raad handhaaft derhalve zijn verzoek om het gezag van de moeder te beëindigen.
3.7.
De GI wijst er ter mondelinge behandeling op dat er zoveel onveiligheid en onrust in het leven van [minderjarige] speelt dat hij er in feite niets bij kan hebben. Hoewel het vraagstuk over zijn perspectief op dit moment bij [minderjarige] niet speelt, kan dit nog komen en dit kan hij, gelet op zijn geschiedenis en problematiek, niet aan. Het is daarom heel belangrijk voor [minderjarige] dat de duidelijkheid er komt. Dit om nog grotere problemen te voorkomen.
3.8.
De pleegmoeder heeft het hof schriftelijk bericht dat het - kortgezegd - haar wens is om de huidige situatie, in het belang van [minderjarige] , te handhaven. Het heeft geen meerwaarde als de moeder het gezag over [minderjarige] behoudt, aangezien er in feite niets verandert in de situatie tussen de moeder en [minderjarige] . Ook speelt het een rol dat de moeder niet altijd open staat voor de hulpverlening die [minderjarige] nodig heeft; dan is het beter voor [minderjarige] dat de GI het gezag heeft.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
[minderjarige] heeft in zijn jonge leven veel meegemaakt. Uit de stukken komt naar voren dat er bij [minderjarige] sprake is van een forse persoonlijke problematiek, waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast is hij emotioneel een kwetsbaar kind dat al veel heeft meegemaakt in zijn leven. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand en kampt met taal- en sociaal-emotionele problemen. Ook heeft hij hechtingsproblemen. Hij is onvoldoende gestimuleerd in zijn ontwikkeling en is getuige geweest van huiselijk geweld.
[minderjarige] heeft als gevolg van zijn problematiek een grote behoefte aan aandacht, structuur en begeleiding.
Sinds hij bij de pleegmoeder, grootmoeder (vz), verblijft, laat hij een positieve ontwikkeling zien. Een andere opvoedingssituatie van [minderjarige] is naar de mening van de GI, het medisch kinderdagverblijf en de raad ontwikkelingsbedreigend voor [minderjarige] . [minderjarige] heeft meer dan een gemiddeld functionerend kind van zijn leeftijd een grote behoefte aan van buitenaf aangebrachte structuur duidelijkheid, overzichtelijkheid, stimulatie en positieve bevestiging. Daarbij komt dat er op dit moment nog onderzocht wordt wat maakt dat hij zoveel onrust ervaart. De GI heeft hiervoor Koraal ingezet en vanuit daar zullen er observaties plaatsvinden zowel op school als thuis. Dit alles om ervoor te zorgen dat [minderjarige] de juiste behandeling krijgt en er niet iets over het hoofd wordt gezien.
De moeder is cognitief beperkt. Zij heeft met intensieve ondersteuning van Radar weliswaar een groei doorgemaakt voor wat betreft haar emotionele beschikbaarheid voor haar derde kindje [dochter 1] , maar zij dient hierbij voortdurend aangestuurd te worden door Radar.
De moeder heeft te weinig inzicht in de problematiek van [minderjarige] .
Gelet op de hechtingsproblematiek van [minderjarige] en zijn belaste verleden is het zeer in het belang van [minderjarige] dat hij opgroeit in een veilige en stabiele situatie die voldoet aan zijn opvoedingsbehoefte. Gebleken is dat de moeder [minderjarige] deze opvoedsituatie nu en in de nabije toekomst niet kan bieden. Zij is druk doende met haar persoonlijke problematiek en heeft daarbij de zorg voor haar twee jongste dochters, [dochter 1] en [dochter 2] (geboren op [geboortedatum] 2021). Daarbij komt dat reeds nu is gebleken dat [minderjarige] last heeft van de drukte van het gezin van de moeder wanneer hij één keer in de twee weken samen met zijn oudere zus [zus] (die ook bij oma woont) bij de moeder verblijft. Anacare probeert hierin samen met de begeleiders van de moeder (Radar) een oplossing te vinden.
Bij de pleegmoeder vindt [minderjarige] wel een opvoedsituatie die tegemoet komt aan zijn ontwikkelingsbehoeften. Het is van groot belang dat aan [minderjarige] veiligheid en rust wordt geboden, zodat hij verder kan werken aan zijn ontwikkeling.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt verder bovendien dat op dit moment de duidelijkheid over de plek waar [minderjarige] gaat opgroeien nog onvoldoende is gegarandeerd. Voor [minderjarige] is de aanvaardbare termijn, de periode van onzekerheid over waar hij verder zal opgroeien, zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling, ruimschoots verstreken.
Het hof begrijpt dat de moeder dat zij nog een kans wil krijgen om te laten zien dat zij met de juiste hulp wel in staat is beslissingen over [minderjarige] te nemen, al dan niet gezamenlijk met de pleegmoeder in de vorm van een co-ouderschap
.Wat echter ook uit eventuele verdere onderzoeken (naar opties om bijvoorbeeld de zorgtaken te verdelen tussen de moeder en de pleegmoeder) zou blijken
,vast staat dat het de moeder op dit moment niet lukt om, in samenwerking met de GI, invulling te geven aan haar rol als gezagdragende ouder.
Het hof is na afweging van de belangen van [minderjarige] en die van de moeder van oordeel dat in de gegeven omstandigheden het belang van [minderjarige] bij duidelijkheid, continuïteit en veiligheid zwaarder weegt dan het belang van de moeder.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 oktober 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en A.J.F. Manders en is op 8 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.