ECLI:NL:GHSHE:2021:215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
20-003283-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling in een Extra Beveiligde Kamer met TBS als sanctie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling, gepleegd op 5 februari 2019 in een Extra Beveiligde Kamer te Boekel. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De verdachte had de psychiater [benadeelde partij 1] met volle kracht in het gezicht geslagen, wat resulteerde in een beschadigd hoornvlies en een verhoogd risico op netvliesloslating. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het primair tenlastegelegde. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling en mishandeling van twee medewerkers. Het hof heeft de TBS met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan diverse voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het meewerken aan behandeling. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003283-19
Uitspraak : 20 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ‘s-Hertogenbosch, van 11 oktober 2019 in de strafzaak met parketnummer 01-845033-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in [instelling 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank verdachte veroordeeld ter zake van ‘zware mishandeling’ (feit 1primair) en ‘mishandeling’ (feit 2 en 3) tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest en met oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden. Als bijzondere voorwaarden zijn opgenomen een meldplicht bij de reclassering, het laten opnemen in [instelling 2] , het meewerken aan een time out in een FPC, meewerken aan een ambulante behandeling, begeleid wonen en/of maatschappelijke opvang na de klinische behandeling, het verbod op het gebruik van verdovende middelen en/of alcohol, het meewerken aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen en zich niet buiten de Europese landsgrenzen begeven. De maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Voorts is de vordering benadeelde partij ten aanzien van [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.367,12 en ten aanzien van [benadeelde partij 2] toegewezen tot een bedrag van € 710,19. Beide vorderingen zijn vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde, subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 5 februari 2019 te Boekel aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (fors) beschadigd hoornvlies en/of een verhoogde kans op netvliesloslating en/of (voor langere tijd) de onmogelijkheid een bril te dragen, heeft toegebracht door haar met zijn vuist in haar gezicht te slaan;

subsidiair
hij op of omstreeks 5 februari 2019 te Boekel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, haar met zijn vuist vol in haar gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 februari 2019 te Boekel [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door haar met zijn vuist in haar gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (fors) beschadigd hoornvlies en/of een verhoogde kans op netvliesloslating en/of (voor langere tijd) de onmogelijkheid een bril te dragen, ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 5 februari 2019 te Boekel [aangever] heeft mishandeld door hem te slaan en/of te schoppen;

3.

hij op of omstreeks 5 februari 2019 te Boekel [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem te slaan en/of te duwen en/of met die [benadeelde partij 2] te worstelen;

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1 primair
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte toegebrachte letsel te weten een cornea-erosie (epitheel-erosie), oftewel een beschadiging van de oppervlakkige laag van het hoornvlies, en een levenslang verhoogd risico op netvliesloslating als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Daartoe overweegt het hof dat hetgeen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel ontoereikend is om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Uit het dossier volgt namelijk dat met betrekking tot het verhoogde risico op netvliesloslating de grootte van de kans niet door de oogarts kon worden aangegeven. Daarnaast was de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen beperkt. Uit de stukken volgt namelijk dat het slachtoffer oogzalf heeft meegekregen om het oog te herstellen. Inmiddels is het hoornvlies van het slachtoffer na een maand 100 procent genezen.
De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:

1.

subsidiair
op 5 februari 2019 te Boekel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, haar met zijn vuist vol in haar gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 5 februari 2019 te Boekel [aangever] heeft mishandeld door hem te slaan en/of te schoppen;

3.

op 5 februari 2019 te Boekel [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem te slaan en/of met die [benadeelde partij 2] te worstelen;

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal van het onderzoek, proces-verbaalnummer PL2100-2019026855 van de eenheid Oost-Brabant, district
’s-Hertogenbosch, basisteam Maas en Leijgraaf, gesloten 7 februari 2019 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 51).
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 februari 2019 met bijlagen (pagina’s 4 – 10), inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van aangever [benadeelde partij 1] ;
(pagina 4)
Gisteren, dinsdag 5 februari, omstreeks 10.30 uur, had ik een gesprek met [verdachte] . Ik ben zijn behandelend psychiater. Ik behandel hem nu ongeveer sinds augustus 2018. Hij heeft de diagnose schizofrenie en is bekend met ernstige geweldsincidenten als hij psychotisch is. Ik ben een psychiater bij de GGZ en werkzaam bij [instelling 3] in Boekel.
Toen zei ik dat we in afwachting waren van de procedure dwangbehandeling. Toen zei hij dat hij zijn eigen medicatie zou nemen, maar wel direct de EBK uit wilde. Ik zei dat dat niet ging gebeuren, en toen uit het niets sloeg hij mij met een vuist in mijn gezicht. Hij was ineens voor mij en toen voelde ik een klap in mijn gezicht. Ik voelde pijn aan mijn rechter oogkas, en ik voelde bloed langs mijn gezicht en rechterneusgat lopen. Ook voelde ik dat mijn bril niet meer op mijn hoofd zat. Even later zag ik dat van mijn bril, het rechter glas is gebroken.
Vervolgens is er iemand met mij naar het Bernhoven ziekenhuis in Uden gegaan. Daar zeiden ze dat het een flinke beschadiging was van het hoornvlies. Rondom mijn oog is allemaal bont en blauw, maar er is geen huidbeschadiging gevonden. Wat mij vanmorgen nog is verteld bij de controle is dat ik een verhoogde kans heb op netvliesloslating. Dit kan nu gebeuren, maar ook nog over een aantal jaar. Ik zal dit dus voor altijd met mij meenemen, dit risico. Dat heb ik dus sowieso overgehouden aan deze mishandeling.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2019 (pagina’s 11 – 12), inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van [aangever] ;
(pagina 11)
Ik ben werkzaam als psychiatrisch verpleegkundige bij GGZ Oost Brabant, [instelling 3] te Boekel. In deze hoedanigheid doe ik aangifte van mishandeling tegen mij gepleegd door een patiënt van deze inrichting. Door toedoen van deze patiënt, genaamd [verdachte] , heb ik pijn en letsel opgelopen.
Op dinsdag 5 februari 2019 omstreeks 10.10 uur ben ik samen met mijn collega-verpleegkundigen [getuige 1] , [benadeelde partij 2] en [getuige 2] ter assistentie meegegaan met psychiater [benadeelde partij 1] . De psychiater ging in de extra beveiligde kamer (EBK) nummer 1 in gebouw Princepeel 2a een aldaar ingesloten patiënt [verdachte] voornoemd, bezoeken. Ik zag en hoorde dat de psychiater met patiënt in gesprek ging. [verdachte] werd door de psychiater aangezegd dat er een procedure werd gestart om hem dwangmedicatie te kunnen toe dienen. Ik hoorde dat [verdachte] medewerkend was en veelal gewenste antwoorden gaf. Verder werd hem medegedeeld dat hij, [verdachte] , in de EBK moest blijven. Ik zag vervolgens dat hij hierna overeind kwam opstond en met een tot vuist gebalde rechterhand met kracht in het gelaat van psychiater [benadeelde partij 1] stompte. Mijn collega’s en ik zijn er meteen op af gegaan om [verdachte] te fixeren. Het lukte niet om [verdachte] te fixeren omdat hij wild om zich heen sloeg en trapte.
(pagina 12)
Ik ben hierbij door enkele slagen of trappen geraakt. Ik voelde dat ik op mijn achterhoofd ben geraakt en op mijn bil. Ik voelde dat ik door die slagen en/of trappen pijn had. Ik zag dat psychiater [benadeelde partij 1] aan haar gezicht gewond was en er gehavend uitzag.
3.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 februari 2019 (pagina’s 13 – 14), inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van aangever [benadeelde partij 2] ;
(pagina 13)
Op dinsdag 5 februari 2019 was ik werkzaam als verpleegkundige op Princepeel 2 te [instelling 3] . Omstreeks 10.00 uur wilde de psychiater [benadeelde partij 1] in gesprek met cliënt [verdachte] . We stonden met 4 medewerkers achter haar, ik stond samen met [getuige 1] , [aangever] en [getuige 2] . [verdachte] gaf aan dat hij zichzelf niet onder controle had. [verdachte] was het allemaal niet eens met de werkwijze en de ingezette interventies. Op een gegeven moment ging hij staan en is hij gesommeerd om weer te gaan zitten. Vervolgens stond hij in een impuls op en sloeg met volle overtuiging in het gezicht van [benadeelde partij 1] . Hij sloeg met zijn rechtervuist en sloeg echt met volle kracht. Op dat moment kwamen wij in actie. [verdachte] nam een gevechtshouding aan. We hebben toen geprobeerd hem te overmeesteren. Hij bleef om zich heen slaan. Ik werd op mijn linkeroog geraakt. Ik voelde direct pijn. Tijdens de worsteling heb ik mijn linkerknie bezeerd. Ik heb op dit moment erg last van mijn knie.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 februari 2019 (pagina’s 15 – 16), inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van [getuige 2] ;
(pagina 15)
In eerste instantie zat [verdachte] op het bed in de EBK. Vervolgens zag ik dat hij op dat bed ging liggen en bij de mededeling dat hij in de EBK moest blijven, gedaan door [benadeelde partij 1] , ging weer zitten en stond vervolgens snel op. Ik zag dat [verdachte] vervolgens naar de psychiater [benadeelde partij 1] liep en haar een vuistslag gaf vol in haar gezicht. Ik zag dat dit opzettelijk en met kracht gebeurde. Ik zag dat [verdachte] met zijn tot vuist gebalde rechterhand, [benadeelde partij 1] vol in het gezicht sloeg. Ik zag dat door de klap die [verdachte] aan [benadeelde partij 1] gaf, haar bril, welke zij droeg, brak. Ik zag dat door deze vuistslag [benadeelde partij 1] een hoofdwond opliep aan haar rechteroog. Het bloedde hevig.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 februari 2019 (pagina’s 17 – 18), inhoudende de afgelegde verklaring - zakelijk weergegeven - van [getuige 1] ;
Vervolgens zag ik dat [verdachte] tijdens het gesprek ging zitten, opstond en plots een gerichte vuistslag in het gezicht gaf van [benadeelde partij 1] . Vervolgens ontstond er een worsteling waarbij ik en de eerdere genoemde GGZ-medewerkers in betrokken raakten. Wij probeerden [verdachte] onder controle te krijgen, waardoor verschillende genoemde GGZ-medewerkers werden geraakt door de slaande bewegingen die [verdachte] maakte. Wij probeerden [benadeelde partij 1] uit de situatie te halen, echter werden wij meerdere malen geraakt door de vuistslagen die [verdachte] maakte.
6.
Een geschrift, te weten een verslag van een consult van [benadeelde partij 1] door [oogarts 1] d.d. 5 februari 2019 (bijlage 2 bij het voegingsformulier van [benadeelde partij 1] )
Diagnose: cornea laesie OD na trauma.
Anamnese: Vanochtend in patiënt in het gezicht geslagen waarbij glas in stukken in OD is gekomen. Heeft nu toenemende last van pijn, en kan oog niet openen.
Cornea:
OD: grote epitheellaesie onderzijde hoornvlies.
7.
Een geschrift, te weten een brief van [oogarts 2] d.d. 15 mei 2019 (bijlage 5 bij het voegingsformulier van [benadeelde partij 1] )
Geachte mevrouw [benadeelde partij 1] ,
Op 6 februari 2019 bezocht u voor het eerst onze polikliniek na een vuistslag op uw rechteroog waarbij ook glas in stukken in het oog terecht waren gekomen.
De cornea vertoonde een erosie en descemetplooien.
Op 1 maart 2018 zag ik u ter controle. De cornea was hersteld met littekens, er waren geen descemetplooien meer aanwezig.
Na een trauma aan een oog is een verhoogd risico aanwezig op een netvliesloslating.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en deze kans bewust heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 5 februari 2019 in de Extra Beveiligde Kamer in vanuit het niets met volle kracht de brildragende [benadeelde partij 1] in het gezicht heeft geslagen ter hoogte van haar rechteroog, waarbij het rechterglas van haar bril in haar rechteroog is geraakt. Hierdoor heeft zij letsel in de vorm van beschadigd hoornvlies en zwellingen in haar gezicht opgelopen.
Door met volle kracht tegen het bebrilde gezicht ter hoogte van het rechteroog te slaan heeft de dader zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [benadeelde partij 1] wèl zwaar lichamelijk letsel zou bekomen in de vorm van verlies van zicht aan het rechteroog. Gelet op de aard van genoemde gedraging, die zozeer gericht is op het toebrengen van pijn en/of zwaar lichamelijk letsel, kan het – bij gebreke van contra-indicaties – naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de dader die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard.
Als gevolg van het handelen van verdachte waren de medewerkers [aangever] en [benadeelde partij 2] genoodzaakt verdachte te overmeesteren. Hierbij bleef verdachte om zich heen slaan waardoor hij [aangever] en [benadeelde partij 2] heeft geraakt. Uiteindelijk is [benadeelde partij 2] met verdachte in worsteling gekomen waarbij hij zijn knie heeft bezeerd.
Resumerend acht het hof, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 5 februari 2019 in de Extra Beveiligde Kamer in [instelling 3] te Boekel heeft gepoogd om aan [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en [aangever] en [benadeelde partij 2] heeft mishandeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof overeenkomstig de rechtbank de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden zal gelasten.
De verdediging heeft bepleit dat hoewel aan de formaliteiten is voldaan om de rapporten van de psychiater en psycholoog te mogen gebruiken, deze rapporten inmiddels te oud zijn om een actueel beeld te geven over de toestand van verdachte. Volgens de verdediging is er sprake van een onredelijke lange termijn waardoor de rapportages niet gebruikt mogen worden om tot oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling aan verdachte te komen. De rapportages zijn namelijk door de gedragsdeskundigen opgesteld op het moment dat verdachte nog in de voorlopige hechtenis verbleef in het PPC te Vught. Na het vonnis is verdachte overgeplaatst naar de [instelling 2] en daar heeft hij een behandeling ondergaan. Verdachte heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt waardoor er geen sprake meer is van een actueel beeld zoals geschetst in de rapportages van de gedragsdeskundigen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om in plaats van terbeschikkingstelling met voorwaarden een deels voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen waaraan dezelfde voorwaarden verbonden kunnen worden als bij de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
Gevangenisstraf
Verdachte verbleef voor zijn detentie sinds een klein jaar in een GGZ-instelling in verband met gepleegd geweld tegen zijn vader. Twee maanden voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten had verdachte geweigerd de hem voorgeschreven anti-psychotische medicatie langer te nemen. Eén dag voor het tenlastegelegde wilde verdachte een verpleegkundige een kopstoot geven omdat hij het oneens was met de beslissing tot noodmedicatie. Hierop is verdachte op de Extra Beveiligde Kamer (EBK) geplaatst. Daags na dat incident werd hij bezocht door zijn behandelend psychiater die werd vergezeld door een aantal verpleegkundigen. Toen de psychiater niet wilde instemmen met het verzoek van de verdachte om de EBK te mogen verlaten, heeft verdachte de psychiater een vuistslag in het gezicht gegeven waardoor zij zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigd hoornvlies, heeft opgelopen. Bij de daaropvolgende worsteling tussen verdachte en de verpleegkundigen zijn twee van hen door verdachte mishandeld.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de te bepalen duur daarvan heeft het hof ten nadele van verdachte laten meewegen dat hij eerder ter zake van een geweldsdelict vanwege zijn geestestoestand is ontslagen van alle rechtsvervolging. Ook ditmaal zal het hof rekening houden met het gegeven dat de bij verdachte aanwezige stoornis blijkens de in het kader van deze strafzaak opgemaakte rapporten van de psychiater W.J. Canton en psycholoog drs. P.C. Braun (zie hieronder) een meer dan significante rol heeft gespeeld bij het plegen van het tenlastegelegde. Dit brengt mee dat het hof overeenkomstig het advies van beide deskundigen in strafverlagende zin bij de straftoemeting zal betrekken dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen passend en geboden.
Terbeschikkingstelling
Voorts ziet het hof zich voor de vraag gesteld of naast een gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling al dan niet met verpleging van overheidswege dient te worden gelast. Ook in dat verband heeft het hof acht geslagen op de verschillende gedragsdeskundige rapporten in het dossier.
De laatste aanvullende pro Justitia rapportages dateren van augustus 2019. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting aangevangen op 27 juli 2020 waardoor ingevolgde de jurisprudentie van de Hoge Raad is voldaan aan de éénjaarstermijn als bedoeld in artikel 37a, derde lid, juncto 37, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.. De rapportages zijn ten tijde van het sluiten van het onderzoek d.d. 6 januari 2020 1 jaar en vijf maanden oud. Het hof is hieromtrent van oordeel dat tussen de dagtekening van de rapportages en het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting geen onredelijk lange termijn zit. Hierbij heeft het hof ook acht geslagen op het feit dat sinds het uitbrengen van de rapportages er vier voortgangsrapportages van de reclassering zijn verschenen waarbij steeds de behandelaars van de verdachte zijn betrokken.
Resumerend is het hof van oordeel dat de rapportages van augustus 2019 met de voortgangsverslagen van de reclassering een duidelijk actueel beeld geven over de psychische gesteldheid van verdachte.
De keuze welke maatregel moet worden opgelegd wordt voor een belangrijk deel bepaald door het recidivegevaar en de vraag hoe dit het best te beteugelen is.
De deskundigen psychiater W.J. Canton en psycholoog Drs. P.C. Braun hebben in hun op april 2019 respectievelijk 29 april 2019 uitgebrachte Pro Justitia rapportages op grond van hun onderzoek als diagnose gesteld dat bij de verdachte – ook ten tijde van het delict – sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de zin van een psychotische stoornis, waarbij sprake is van schizofrenie met paranoïde kenmerken en een stoornis in het gebruik van cannabis. Zij hebben toen de maatregel van tbs met dwangverpleging geadviseerd om het door hen ingeschatte hoge recidiverisico te beteugelen.
Nadat de verdachte zich bereid had verklaard aan de rapportages mee te werken, hebben de beide deskundigen aanvullend gerapporteerd.
Uit de aanvullende rapportage van Canton uit augustus 2019:
Op basis van het dossier en het eigen onderzoek komt een duidelijk beeld naar voren overeen jonge man die lijdt aan een ernstige psychotische stoornis. Het voor schizofrenie zeerkarakteristieke beloop wordt beschreven.
(…)
In de onderzoeksgesprekken geeft betrokkene aan dat hij inderdaad psychotisch is geweest,maar dat dit nu niet meer speelt. Hij zegt zich niet in de diagnose schizofrenie te herkennen.Verder blijkt vooral uit de informatie van de eerdere behandelingen dat er ook sprake isvan problematisch middelengebruik (cannabis, ketamine, cocaïne), dat de psychoses kanluxeren, de behandeling ervan kan bemoeilijken en dat ook een rol heeft gespeeld in deperiode van het tenlastegelegde.
Over het verband tussen stoornis en delict kan gesteld worden dat dit er wel is. Beschrevenwordt dat betrokkene in het algemeen geen agressief gedrag vertoont als hij geen drugs gebruikt en zijn medicatie neemt en als gevolg daarvan niet floride psychotisch is. Indien hijdrugs gebruikt en zijn medicatie niet of niet voldoende gebruikt, dan nemen de psychotischesymptomen, met name de wanen en de achterdocht toe en wordt hij dreigender voor zijn omgeving. Dit heeft in het verleden geleid tot gedwongen opnames in psychiatrische ziekenhuizen en vanwege dit gedrag verblijft hij ten tijde van het onderzoek in het PPC van Pl Vught. Daar wordt het zelfde beeld gezien, wat blijkt uit het feit dat mederapporteur tijdens het eerste onderzoekstraject betrokkene moest spreken op de afdeling en niet op de bezoekafdeling. Betrokkene was namelijk in afzondering geplaatst vanwege dreigend gedrag na medicatieweigering. Het psychotische beeld wordt ook bevestigd door zijn behandelend psychiater in de Pl. In de eerdere rapportages uit 2017 wordt het verband tussen stoornis en (min of meer soortgelijk) delict als zodanig sterk gezien, dat geadviseerd werd het delict niet toe te rekenen. Op basis van het proces verbaal van de huidige tenlastegelegde feiten komt een beeld naar voren van een situatie waarin betrokkene toenemend psychotisch was na enkele maanden geen medicatie te hebben gebruikt en wel drugs en waarbij hij de dag tevoren al dreigend was geweest naar een verpleegkundige, die ternauwernood een kopstoot van betrokkene kon voorkomen. Hij verbleef daarom in een EBK (extra beveiligde kamer), waar hij bezocht werd door de behandelend psychiater, in gezelschap van enkele verpleegkundigen. De behandelend psychiater gaf aan van plan te zijn om betrokkene medicatie toe te dienen, waarop betrokkene aangaf dat wel te willen, maar dan eerst uit de EBK te willen. Toen de behandelend psychiater niet op deze voorwaarde van betrokkene inging, stond deze plots op en sloeg haar vol op haar oog, waardoor zij oogletsel opliep. Toen de aanwezige verpleegkundigen ingrepen, werden zij ook geslagen en getrapt. De manier waarop het delict plaatsvond (bewust en gericht uithalen op het moment dat niet aan zijn eisen wordt voldaan) en het feit dat betrokkene enkele dagen later rustig en ogenschijnlijk niet in de war een gesprek kon hebben met de rechter commissaris en de consulterend psychiater zijn voor onderzoeker een indicatie dat het gedrag niet alleen voortkwam uit zijn psychose. Mogelijk dat, naast de psychotische achterdocht en daaruit voortkomende angst, ook het aspect van niet zijn zin krijgen een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de tenlastegelegde feiten.
Bij betrokkene is sprake van paranoïde schizofrenie en van misbruik van diverse middelen (vooral cannabis, maar ook stimulantia en cocaïne). Deze ziektes speelden ook ten tijde van het ten laste gelegde. (…) Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. (…)
Op basis van bovenstaande taxatie kan geconcludeerd worden dat het risico op gewelddadig gedrag als hoog wordt ingeschat en dat komt grotendeels voort uit de achterdocht en angst die een gevolg zijn van zijn psychotische stoornis. Het risico neemt toe als hij in slechte omstandigheden verkeert en drugs gebruikt. Het risico is alleen beheersbaar als hij antipsychotische medicatie gebruikt, vrij blijft van het gebruik van middelen en hij voldoende behandeld en begeleid wordt.
In vergelijking met de eerdere risicotaxatie is het gunstig te noemen dat betrokkene inmiddels ziektebesef toont en enig (beperkt) ziekte-inzicht. Op het moment van onderzoek is er ook meer bereidheid om mee te werken aan een behandeling, die mede bestaat uit het gebruik van medicatie en het abstinent blijven van drugs. In hoeverre deze bereidheid aanwezig blijft in een minder dwingende en sturende omgeving is echter de vraag. Indien onbehandeld blijft het risico op geweldsdelicten hoog.
Op basis van de conclusies dat er sprake is van een stoornis, van een verband tussen stoornis en de tenlastegelegde feiten, van een hoog risico op herhaling en van een onvoldoende reactie op andere maatregelen zou de maatregel van de tbs met voorwaarden een optie kunnen zijn. In tegenstelling tot eerder dit jaar is er inmiddels wel sprake van enig ziektebesef en van enige behandelmotivatie (…). Indien betrokkene zijn huidige psychische stabiliteit kan handhaven, hoeft een klinisch deel in het kader van deze maatregel maar kort te duren (…) en kan snel toegewerkt worden naar een intensieve ambulante begeleiding, gericht op het opbouwen van een zo optimaal leven, waarbij rekening gehouden wordt met zijn kwetsbaarheden, maar waarin hij ook zijn kwaliteiten zo optimaal mogelijk kan ontplooien. Het is wel geïndiceerd om het klinische deel te laten plaatsvinden in een FPK of FPA, aangezien een regulier psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende veilig is gebleken.
Uit de aanvullende rapportage van Braun d.d. 8 augustus 2019:
Er is sprake van schizofrenie, onafgebroken met paranoïde kenmerken. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde.(…) Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. (…)
Zonder adequate behandeling (o.a. met blijvende behandeling met antipsychotische medicatie en psycho-educatie) in een veilige (beveiligde) forensisch psychiatrische omgeving is de herhalingskans op gewelddadig gedrag groot. (…) Anders dan in het eerdere rapport werd geconcludeerd, overweegt nu de opvatting dat de behandeling en begeleiding kan worden gerealiseerd in het kader van een tbs met voorwaarden. De eerdere overweging was, dat bij het uitblijven van een positieve reactie op de behandeling in het verleden (responsiviteit) de kans van slagen in dat kader onvoldoende was. In het aanvullend onderzoek is echter gebleken dat betrokkene (opnieuw) gunstig reageert op de medicamenteuze behandeling. Dat wil zeggen dat dit risico in de basis voldoende te beperken is als tenminste voldaan wordt aan de voorwaarde van medicatiegebruik. Daarnaast is natuurlijk een (forensisch) behandelproces nodig, waarin psycho-educatie en het opstellen van een signalerings-en risicomanagementplan essentieel zijn en waarin geleidelijk gekoerst kan worden naar optimale autonomie.
Eerder onttrok betrokkene zich aan allerlei behandelafspraken. Het is zeker niet de verwachting dat een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden zonder meer gemakkelijk uitvoerbaar is. (…) Betrokkene lijkt intussen voldoende van doordrongen dat het zich niet houden aan voorwaarden alsnog kan leiden tot een tbs met bevel tot verpleging.
Nu bij het vonnis van de rechtbank de terbeschikkingstelling onder voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is verklaard, is verdachte op 15 oktober 2019 geplaatst op de [instelling 2] te Eindhoven. Gedurende de periode tot aan de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep heeft de reclassering viermaal gerapporteerd over de voortgang van verdachte en zijn medewerking aan de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Op 7 december 2020 heeft de reclassering gerapporteerd over de periode van 27 juli 2020 tot 7 december 2020.
Betrokkene staat over het algemeen positief en correct in contact met de reclassering, mede afhankelijk van zijn psychische gesteldheid wat de laatste weken steeds beter wordt. In de afgelopen periode hebben wij zowel fysiek als ook telefonisch twee wekelijks contact onderhouden. Als betrokkene vragen heeft zoekt hij uit zichzelf contact met ons. Het contact is voornamelijk functioneel te noemen. Betrokkene vertelt over zijn dagelijkse wel en wee, maar zal niet snel zijn belevingswereld met ons delen. Deze deelt hij met zijn behandelaar, mevrouw Den Hollander, aldus betrokkene.
Betrokkene verschaft steeds inzicht in de soort behandeling die hij volgt, te weten EMDR voor de verwerking van zijn trauma’s en hij is aangemeld voor muziektherapie. Daarnaast werkt betrokkene mee aan de zorgmachtiging die was aangevraagd en die tevens al is verlengd om gedwongen medicatie toegediend te kunnen krijgen. Dit laatste begrijpt betrokkene niet omdat hij tot nu toe twee wekelijks heeft meegewerkt aan de depotmedicatie, ondanks het feit dat hij angstig is voor naalden.
Hij lijkt wel enig inzicht in de gevaren van drugs te hebben, maar qua ziekte-inzicht is dit gering. Wat hij wel aangeeft is dat medicatie belangrijk is en dat hij wel een verandering ziet. Dit concretiseren is lastig voor hem. Qua risico, als het behandelaanbod verhoogd wordt, (wat dus nu alleen EMDR blijft) dan kan er altijd een risico zijn. We hebben lang een strijd gehad over de medicatie en opname, maar nu we het momentum hebben moeten we denk ik vasthouden en de overige risicofactoren verder bewerken.
In de afgelopen periode was er wisselend sprake van zucht naar cannabis in de vorm van blowen, waardoor hij een aantal keren een positieve urinecontrole heeft gescoord. Daarnaast had betrokkene niet altijd trouw zijn urine ingeleverd, hoewel het personeel hem daarop wees. In overleg met zijn behandelaar hebben wij betrokkene geen berisping of officiële waarschuwing gegeven, omdat zijn zucht mede voortkwam uit zijn psychische gesteldheid. Wel hebben we het met betrokkene besproken en ook uitgelegd dat het in combinatie met zijn medicatie geen goede zaak was, om middelen te gebruiken.
Zo heeft hij ook na het overlijden van zijn oma aan moederzijde d.d. 24 augustus 2020 geblowd.
Opvallend was dat, wanneer betrokkene goed in zijn vel zat (wat de laatste weken het geval was) hij ook minder zucht naar softdrugs ervaarde.
Betrokkene zit duidelijk beter in zijn vel dan drie maanden geleden. Hij is vrolijker en maakt regelmatig grapjes. Volgens betrokkene is zijn ‘spraakzaamheid’ vooruit gegaan en spreekt hij nu ook regelmatig met zijn PB-ers, en andere verpleegkundigen, ook als het wat minder met hem gaat. Hij vertelde dat als het steeds niet goed gaat dan weet je het verschil niet te benoemen. Nu betrokkene zelf ook vindt dat hij aan het ‘’opknappen’’ is, ervaart hij de verschillen met drie maanden geleden. Hierdoor kan hij nu ook gebruik maken van verlof momenten onder begeleiding van het personeel van De Volte. Onbegeleid verlof zit er nunog niet in.
Betrokkene volgde nog steeds EMDR gericht op zijn trauma’s, maar verder volgde hij geen therapie modules. Ondergetekende krijgt de indruk dat betrokkene zijn eigen weg wil blijven volgen, zonder dat hij zich door anderen laat dwingen. Betrokkene heeft diverse keren aangegeven dat hij van mening is, dat een tbs met voorwaarden een te zwaar middel is om hem te straffen. En dat hij mede daarom in Hoger Beroep is gegaan. Hij wil meewerken aan medicatiebehandeling en behandeling voor zijn trauma’s, maar vindt zelf dat er verder geen problemen zijn waarvoor hij behandeling nodig heeft. Mede door zijn gebrekkig probleeminzicht loopt hij tegen zijn behandeling en verschillende voorwaarde aan, gezien vanuit reclasseringsoogpunt. Echter, wij zijn van mening dat betrokkene op diverse gebieden (o.a. zucht naar softdrugs, financiën, ziekte inzicht, inzicht in eigen (delict)gedrag en wat het oproept bij anderen) wel degelijk een langdurig, behandeltraject nodig heeft
Op 07-12-2020 is dit advies besproken met betrokkene.
Zijn reactie was; “Compleet de waarheid. Ik heb moeite heb met nee zeggen, tegen softdrugs. Maar dat heb ik toch een aantal keer gedaan. Ik heb nog nooit harddrugs binnen de GGzE gebruikt”.
Het hof acht het noodzakelijk dat – gelet op bovenstaande rapporten – de verdachte wordt behandeld in het door de deskundigen geadviseerde forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Het hof ziet, met de advocaat-generaal, aanleiding om tbs met voorwaarden op te leggen nu dat kader voorshands afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar. De raadsman heeft ter zitting in hoger beroep verklaart dat de verdachte zich in het voortgangsverslag van de reclassering van 7 december 2020 kan vinden. Daarin is ook opgenomen dat “betrokkene (…) zich (heeft, hof) geconformeerd aan de voorwaarden” (het hof verstaat: de in het kader van de tbs met voorwaarden door de rechtbank opgelegde voorwaarden).
Het hof is, anders dan de raadsman, van oordeel dat gelet op bovenstaande rapporten het niet mogelijk is om aan verdachte een voorwaardelijk gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op het gebrek aan eigen inzicht in de psychische gesteldheid van verdachte en het niet trouw innemen van noodzakelijke medicatie maakt dat oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden in het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, daaronder begrepen verplegend personeel, noodzakelijk is.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van tbs gelast ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 19 september 2019 geformuleerde en reeds door de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – voorwaarden en aan de op te leggen maatregel zullen deze voorwaarden dan ook worden verbonden, welke voorwaarden in het dictum worden weergegeven.
De maatregel brengt met zich dat als de verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, de maatregel op vordering van het openbaar ministerie kan worden omgezet in tbs met dwangverpleging.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel tot tbs met voorwaarden bevelen, opdat de reeds na het vonnis van de rechtbank ingezette uitvoering van de voorwaarden kan worden voortgezet. . Naar het oordeel van het hof dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot de vergoeding van de materiële schade tot een bedrag van € 1.367,12, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 1.206,- voor de vervangen van de glazen in drie brillen en € 161,12 aan reiskosten.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering integraal toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.367,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering loopt van rechtswege door.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de door [benadeelde partij 1] gemaakte reiskosten ter hoogte van € 162,12 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van kosten voor de drie brillen heeft de verdediging bepleit dat onvoldoende gesteld is dat deze kosten niet door de zorgverzekering konden worden vergoed waardoor de benadeelde partij betreffende deze post van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om deze post te matigen tot de vergoeding van slechts een computerbril en een varifocale bril.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.367,12. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof is van oordeel dat de impliciete stelling van de benadeelde partij dat het vervangen van de drie brilglazen niet door de verzekering wordt vergoed voldoende aannemelijk is nu het hof ambtshalve weet deze situatie niet standaard in de verzekeringspolis is opgenomen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019, zijnde de datum van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.367,12. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.471,44 aan materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 43,50 aan medische kosten, € 73,84 aan mobiliteitsschade, € 299,25 aan verlies zelfwerkzaamheid,
€ 962,- aan huishoudelijke hulp € 92,85 voor het niet gebruiken van het sportabonnement en € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 710,19, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2019 voor de immateriële schade en vanaf 3 juli 2019 voor de materiële schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft bepleit de vordering toe te wijzen zoals de rechtbank heeft gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op basis van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat als gevolg van het bewezenverklaarde handelen de benadeelde partij medische kosten à € 43,50 heeft gemaakt. Voorts acht het hof de post mobiliteitsschade à € 73,84 en de kosten voor het niet gebruiken van een sportabonnement à € 92,85 voor toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019, zijnde de datum van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de benadeelde partij voor de overige materiële posten niet-ontvankelijk verklaren aangezien die gedeelten van de vordering niet eenvoudig zijn vast te stellen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Voorts is het hof van oordeel dat de geleden immateriële schade voldoende is onderbouwd tot het toe te wijzen bedrag. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,- Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof wijst de kosten voor rechtsbijstand toe tot een bedrag van één punt à € 180,- voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier.
Het hof zal verdachte aldus veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 180,-.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 710,19. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2019 voor de immateriële schade en vanaf 3 juli 2019 voor de materiële schade tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38e, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, met de voorwaardendat de veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, waaronder dat veroordeelde:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht;
o medewerking verleent aan het maken en/of verstrekken van een actuele foto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opsporingsbeleid ten aanzien van terbeschikkinggestelden:
o de reclassering inzicht zal verschaffen over de voortgang van zijn begeleiding en behandeling door andere instellingen en/of hulpverleners, waarbij hij zich open en begeleidbaar op zal stellen;
o niet van adres zal veranderen c.q. verhuizen zonder vooraf overleg met en toestemming van de reclassering;
o medewerking verleent aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, voor zover dat van belang is voor het toezicht;
  • zich gedurende maximaal 24 (vierentwintig) maanden van de looptijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in [instelling 2] of soortgelijke instelling met vergelijkbare behandelmogelijkheden en een vergelijkbaar beveiligingsniveau, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook als dat inhoudt de inname van door behandelaren voorgeschreven medicatie;
  • meewerkt aan een time out in een FPC, of andere instelling indien de reclassering dat noodzakelijk acht. Deze time-out duurt maximaal 7 weken met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
  • indien geïndiceerd, na de klinische behandeling mee zal werken aan een ambulante behandeling, begeleid wonen en/of maatschappelijke opvang, wanneer dit door de reclassering en/of behandelaars nodig wordt bevonden. Veroordeelde werkt mee aan de betreffende indicatiestelling en plaatsing. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels, het dagprogramma en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor behandeling, ook als dat inhoudt de inname van voorgeschreven medicatie;
  • geen verdovende middelen en/of alcohol gebruikt en meewerkt aan controle in verband met middelen- en alcoholgebruik met een frequentie die [instelling 2] , of soortgelijke instelling, en de reclassering passend vinden. Deze reclassering bepaalt welke controlemiddelen daarvoor geschikt zijn. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
  • meewerkt aan het aflossen van schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland zal begeven, tenzij dit wordt toegestaan door de reclassering, die hierover overlegt met het Openbaar Ministerie;
geeft Reclassering Nederland Regio Zuid, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden als voormeld en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.

Vordering van de [benadeelde partij 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.367,12 (duizend driehonderdzevenenzestig euro en twaalf cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.367,12 (duizend driehonderdzevenenzestig euro en twaalf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de [benadeelde partij 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 710,19 (zevenhonderdtien euro en negentien cent) bestaande uit € 210,19 (tweehonderdtien euro en negentien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2019 voor de immateriële schade en vanaf 3 juli 2019 voor de materiële schade tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 180,00 (honderdtachtig euro);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 710,19 (zevenhonderdtien euro en negentien cent) bestaande uit € 210,19 (tweehonderdtien euro en negentien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2019 voor de immateriële schade en vanaf 3 juli 2019 voor de materiële schade tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 20 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. van der Schans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.