ECLI:NL:GHSHE:2021:2130

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
200.270.111_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een koopovereenkomst van een tweedehands voertuig wegens non-conformiteit en aansprakelijkstelling

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een koopovereenkomst van een tweedehands quad tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [appellant] heeft de quad op 2 mei 2018 gekocht, maar op de dag van levering bleek de accu leeg en startte de quad niet. Ondanks verschillende herstelpogingen door [geïntimeerde] bleef het probleem bestaan. [appellant] heeft [geïntimeerde] in gebreke gesteld en uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden. De kantonrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat hij oordeelde dat [geïntimeerde] niet in verzuim was geraakt. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de quad niet voldeed aan de conformiteitseisen zoals gesteld in artikel 7:17 BW, omdat de quad niet naar behoren functioneerde en niet de eigenschappen bezat die [appellant] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] in verzuim was en heeft de koopovereenkomst ontbonden. Tevens is [geïntimeerde] veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs van € 3.300,00 aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.270.111/01
arrest van 6 juli 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.L. Breunesse,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 november 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 augustus 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7428815 CV EXPL 18-8173)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal appel tevens van grieven in incidenteel appel met een productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel met producties;
  • de akte uitlating producties van [geïntimeerde] ;
  • de antwoordakte uitlating producties van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Kern van het geschil in hoger beroep
3.1.1.
[appellant] heeft een tweedehands quad gekocht van [geïntimeerde] . Op de dag dat [appellant] de quad had opgehaald bij [geïntimeerde] , was de accu leeg en startte de quad niet meer. [geïntimeerde] heeft hierna verschillende herstelpogingen uitgevoerd zonder dat daarmee het probleem met de quad is verholpen. [appellant] heeft [geïntimeerde] vervolgens bericht de koopovereenkomst te willen ontbinden wegens non-conformiteit van de quad. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de quad niet de eigenschappen bezit die [appellant] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. De kantonrechter heeft geen ontbinding uitgesproken omdat hem niet was gebleken dat [geïntimeerde] op juiste wijze door [appellant] in gebreke is gesteld. In hoger beroep ligt de vraag voor of de quad voldoet aan de daaraan te stellen conformiteitseisen en, zo niet, of [geïntimeerde] in verzuim is.
3.2.
De feiten in hoger beroep
3.2.1.
In overweging 2. heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten:
a. [appellant] heeft eind april 2018 contact met [geïntimeerde] opgenomen omdat hij van [geïntimeerde] een quad wilde kopen. Het betreft een (toen) 13 jaar oude quad van het merk en type Yamaha Raptor 350cc met kenteken [kenteken].
b. Op 28 april 2018 heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende aan [appellant] bericht (via WhatsApp):

Dat ding is perfect snapje (…)
Maar ik bedoel perfect in de zin van hij is motorisch goed en sterk
Geen rare dingen enzo snapje
c. [appellant] heeft op 1 mei 2018 een testrit gemaakt op de quad.
d. Op 2 mei 2018 heeft [appellant] de quad van [geïntimeerde] gekocht voor € 3.300,00.
e. Op 2 mei 2018 was de accu leeg en startte de quad niet. [geïntimeerde] heeft toen een nieuwe accu gekocht. Deze accu is vervolgens kennelijk in de quad gemonteerd.
f. Op 5 mei 2018 startte de quad wel, maar viel deze tijdens het rijden uit. [appellant] heeft dit toen telefonisch aan [geïntimeerde] medegedeeld. [geïntimeerde] heeft vervolgens de quad meegenomen en daarna aan [appellant] medegedeeld dat hij de dynamo had vervangen.
g. Op 6 mei 2018 functioneerde de quad weer niet en heeft [geïntimeerde] de quad meegenomen. [geïntimeerde] heeft de quad dezelfde dag ’s avonds teruggebracht.
h. Op 8 mei 2018 viel de quad na zeer korte tijd uit. [appellant] heeft toen door [bedrijf] in [plaats] een aantal testen laten doen. [bedrijf] concludeerde dat het starter relais oorzaak was van het gebrek. Het starter relais is toen vervangen. De kosten daarvan bedroegen € 25,00.
i. [appellant] was vanaf 9 mei 2018 in het buitenland. Na terugkomst wilde hij op 24 mei 2018 met de quad rijden. De quad deed het toen niet. [appellant] heeft dit weer aan [geïntimeerde] gemeld waarna [geïntimeerde] de accu heeft vervangen door de oude accu. [geïntimeerde] was toen namelijk gebleken dat de oude accu niet defect was, maar alleen maar leeg.
j. Op 3 juni 2018 viel de quad na korte tijd alweer stil. [geïntimeerde] was op dat moment in [plaats]. Partijen hebben toen afgesproken dat [geïntimeerde] de quad op 21 juni 2018 zou ophalen om te repareren.
k. [geïntimeerde] heeft de quad op 21 juni 2018 opgehaald. Op 26 juni 2018 heeft [geïntimeerde] telefonisch aan [appellant] medegedeeld dat de quad weer in orde was. [appellant] heeft dezelfde dag de quad bij [geïntimeerde] opgehaald. [geïntimeerde] was toen niet aanwezig. De vader van [geïntimeerde] heeft bij die gelegenheid aan [appellant] medegedeeld dat de spanningsregelaar voor € 90,00 was vervangen.
l. Op 29 juni 2018 heeft [appellant] [geïntimeerde] bericht dat hij de quad niet meer wilde omdat de quad die dag weer uitviel. [appellant] heeft toen [geïntimeerde] verzocht zijn geld terug te geven. [geïntimeerde] heeft in reactie daarop medegedeeld daar niet mee in te stemmen. Op 30 juni 2018 is op verzoek van [appellant] een afspraak gepland op 5 juli 2018. [geïntimeerde] heeft deze verzet naar 6 juli en vervolgens naar 7 juli 2018. Op die dag heeft [appellant] gezegd dat hij de quad niet meer wilde, waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd dat het aan de rijstijl van [appellant] lag en dat hij de kosten van een reparatie door een specialist wel wilde delen.
m. Op 7 juli 2018 heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende aan [appellant] bericht: “
daarom wilde ik met de oplossing komen om hem weg te brengen naar een speciaalist zo dat je er meer vertrouwen in kreeg (…) je kan hem van mij ook naar [naam] brengen dan wil ik die reparatie best betalen”. [appellant] en [geïntimeerde] hebben op die dag elkaar nogmaals gesproken, maar dat heeft er niet toe geleid dat hun standpunten zijn gewijzigd.
n. Op 16 juli 2018 heeft de gemachtigde van [appellant] een brief gestuurd aan [geïntimeerde] waarin wordt aangegeven dat de koopovereenkomst ontbonden moet worden.
o. Met een (ongedateerd) e-mailbericht heeft de advocaat van [appellant] gereageerd op een brief van de gemachtigde van [geïntimeerde] van 16 augustus “jl.” waarmee 2018 zal zijn bedoeld (die brief is niet overgelegd). Volgens dit e-mailbericht werd in de brief van 16 augustus 2018 vermeld dat het gebrek volgens (de gemachtigde van) [geïntimeerde] werd veroorzaakt door de rijstijl van [appellant] . In het e-mailbericht schrijft de advocaat van [appellant] dat [geïntimeerde] in gebreke is gesteld en dat [geïntimeerde] de gelegenheid is gegeven om te herstellen, hetgeen niet mocht baten en dat, voor zover nodig, [geïntimeerde] alsnog in gebreke wordt gesteld.
p. Op 13 december 2018 heeft [appellant] de inleidende dagvaarding laten betekenen tegen 9 januari 2019.
q. Bij brief van 29 januari 2020 heeft de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerde] laten weten dat hij binnen drie werkdagen moet laten weten of hij de quad binnen veertien dagen deugdelijk zal laten repareren.
3.3.
De procedure bij de kantonrechter en de grieven van partijen in hoger beroep
3.3.1.
In deze procedure vorderde [appellant] – kort samengevat – in eerste aanleg:
a. de koopovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot
terugbetaling van € 3.300,00 onder teruggave van de quad door [appellant] aan [geïntimeerde] ;
b. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 143,00 aan buitengerechtelijke kosten, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (13 december 2018) tot de dag van voldoening;
c. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de quad niet beantwoordt aan de koopovereenkomst omdat deze gelet op de aard en de mededelingen die [geïntimeerde] daarover heeft gedaan niet de eigenschappen bezit die [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten (zie art. 7:17 BW). Ondanks diverse pogingen daartoe heeft [geïntimeerde] het gebrek aan de quad tot op heden niet kunnen herstellen.
3.3.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerde] niet in verzuim is geraakt.
3.3.5.
[appellant] heeft in principaal appel één grief aangevoerd. Door middel van deze grief betoogt [appellant] dat aan de juridische vereiste om tot ontbinding over te gaan is voldaan, nu sprake is van verzuim. Hieraan legt [appellant] ten grondslag, primair dat [geïntimeerde] meermaals in gebreke is gesteld, subsidiair dat aan [geïntimeerde] (alsnog) een schriftelijke aangetekende ingebrekestelling is verzonden en meer subsidiair dat nakoming blijvend onmogelijk is. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.3.6.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel appel drie grieven gericht tegen het vonnis waarvan beroep. Met deze grieven betoogt [geïntimeerde] in de kern dat geen sprake is van een gebrek die ontbinding van de koopovereenkomst door [appellant] zou kunnen rechtvaardigen. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principaal appel van [appellant] en tot bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
3.4.
Incidenteel appel: non-conformiteit
3.4.1.
Op grond van artikel 7:17 BW moet de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden, dat wil zeggen dat deze, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst – uitgelegd aan de hand van het Haviltexcriterium – mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik – hetgeen dient te worden vastgesteld naar gangbaar spraakgebruik – daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. Wat de koper mag verwachten wordt ingekleurd door mededelings- en onderzoeksplichten en de overige omstandigheden van het geval. De verkoper is gehouden mededeling te doen van gebreken waarvan hij op de hoogte is. Een gebrek dat aan normaal gebruik in de weg staat, kan onder omstandigheden meebrengen dat van non-conformiteit sprake is, ook als de verkoper het gebrek niet kende.
3.4.2.
Niet in geschil is dat de aan [appellant] verkochte quad reeds geruime tijd als voertuig bij [geïntimeerde] in gebruik is geweest en niet in nieuwstaat verkeerde. Evenwel was [geïntimeerde] ten tijde van de verkoop ermee bekend dat [appellant] beoogde de quad als voertuig te blijven gebruiken. [geïntimeerde] heeft [appellant] omtrent de staat van de quad bericht dat deze “
motorisch goed en sterk” is. Een quad die uitvalt en niet meer elektrisch start bezit niet de eigenschappen die [appellant] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Dat de quad niet oplaadt tijdens het rijden als gevolg waarvan deze al na korte ritjes stilvalt en dient te worden opgeladen voordat weer daarop kan worden gereden, staat naar het oordeel van het hof normaal gebruik van de quad als voertuig in de weg. Van een quad mag immers worden verwacht dat deze rijdt. De mogelijkheid met de quad te kunnen rijden – ook gedurende langere ritten – is een essentieel onderdeel van het gebruik daarvan als voertuig. Het na korte ritjes geheel leeglopen van de accu als gevolg waarvan niet met de quad kan worden gereden totdat de accu weer is opgeladen, rijmt niet met de mededelingen van [geïntimeerde] omtrent de goede (motorische) staat van de quad. Daar doet niet aan af dat de quad 13 jaar oud was. Ook van een tweedehands voertuig mag immers worden verwacht dat deze rijdt en niet na kort gebruik stilvalt. [geïntimeerde] heeft onvoldoende weersproken dat voornoemd probleem er vanaf het begin was. [geïntimeerde] volstaat met de stelling dat de quad volledig naar behoren functioneerde bij de verkoop. Niet in geschil is echter dat reeds op de dag van levering de accu leeg bleek te zijn, dat [geïntimeerde] zelf heeft geconstateerd dat de accu leeg was en heeft getracht dat probleem te verhelpen door de vervanging van die accu door een nieuwe. [geïntimeerde] heeft daarnaast zelf aangevoerd dat hij – nadat het probleem niet bleek te zijn verholpen – bij een andere reparatiepoging de oude accu heeft teruggeplaatst. Naar zijn zeggen was dit omdat hem was gebleken dat de oude accu “
slechts leeg was en niet kapot.” Daaruit blijkt dat het ook voor [geïntimeerde] duidelijk is geworden dat het door [appellant] geconstateerde probleem met de quad niet zozeer lag aan de oude accu. [geïntimeerde] was immers gebleken dat die niet
defectwas, maar slechts
leeg. Onweersproken is verder dat ook ná terugplaatsing van de oude – volgens [geïntimeerde] goed functionerende accu – en ná uitvoering van nadere herstelmaatregelen, het euvel met de quad niet is verholpen. Hetzelfde probleem (het niet opladen van de accu tijdens rijden), dat zich vanaf de dag van levering voordeed, bleef zich ook na die reparaties voordoen. Dat [geïntimeerde] verschillende – volgens hem uit coulance – reparaties heeft uitgevoerd waaronder de vervanging van de leeggeraakte accu, brengt niet met zich dat hij heeft voldaan aan zijn contractuele verplichting een quad te leveren waarmee (ook gedurende langere tijd) kan worden gereden. Onweersproken is immers dat de accu nog steeds niet oplaadt tijdens het rijden, alle reparaties ten spijt.
3.4.3.
[geïntimeerde] voert als verweer dat het gebrek niet aan hem toe te rekenen is. Het hof begrijpt het verweer van [geïntimeerde] aldus dat hij betwist dat het gebrek reeds bij levering bestond. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het probleem met de accu is ontstaan door onjuist gebruik van de quad door [appellant] (naar het hof begrijpt na levering van de quad). [geïntimeerde] heeft in dat kader toegelicht dat de rijstijl van [appellant] “
te wensen overliet; er werd vol gas gegeven en er hebben vaak twee mensen tegelijk op gezeten.” [geïntimeerde] heeft echter onvoldoende onderbouwd op welke wijze de rijstijl van [appellant] aan het geconstateerde gebrek heeft kunnen bijdragen. [geïntimeerde] heeft niet uitgelegd waarom (in technische zin) die rijstijl ertoe leidt dat de accu in het geheel niet oplaadt. Vaststaat dat het gebrek op de dag van de levering na het eerste gebruik door [appellant] is ontdekt. Dat de quad nooit is uitgevallen in het bijzijn van [geïntimeerde] en volledig naar behoren werkte op het moment dat deze tussen 21 en 26 juni 2018 bij [geïntimeerde] thuis stond, is evenmin een indicatie dat het gebrek zich (enkel) zou openbaren bij onjuist gebruik, zoals [geïntimeerde] stelt. Gesteld noch gebleken is immers dat [geïntimeerde] gedurende de bewuste periode dat de quad bij hem ter reparatie thuis stond, met de quad heeft gereden en daarbij het probleem met het niet opladen van de accu tijdens het rijden – zoals door [appellant] ervaren – zich niet voordeed.
Volgens [geïntimeerde] was het gebrek bij levering niet aanwezig omdat niet valt uit te sluiten dat de problemen het gevolg zijn van werkzaamheden die [appellant] (naar het hof begrijpt na de levering) aan de quad heeft laten verrichten. Dat verweer faalt omdat het probleem met het niet opladen van de accu al vanaf aanvang zich heeft voorgedaan. De later in de tijd door of namens [appellant] uitgevoerde reparaties hebben het gebrek dat op de dag van levering reeds aanwezig was dus niet kunnen veroorzaken. Daarbij is van belang dat [appellant] bij herhaling zich heeft gemeld bij [geïntimeerde] en dat het juist [geïntimeerde] is geweest die reparaties heeft uitgevoerd. Het verweer van [geïntimeerde] is op dit punt te speculatief.
3.5.
Principaal appel: verzuim
3.5.1.
[appellant] heeft betoogd dat hij [geïntimeerde] vóór het instellen van dit hoger beroep schriftelijk in gebreke heeft gesteld, door middel van WhatsApp-berichten en een e-mailbericht van zijn advocaat. Dit betoog slaagt niet. De WhatsApp-berichten (door [appellant] als productie 1 in principaal appel overgelegd) en het e-mailbericht van de advocaat van [appellant] (door [appellant] als productie 2 in principaal appel overgelegd) hebben niet als een ingebrekestelling te gelden. Deze berichten bevatten geen termijn waarbinnen de gebreken dienen te zijn hersteld. Daarmee voldoen deze berichten niet aan de vereiste van een duidelijke ingebrekestelling waaruit ondubbelzinnig blijkt wat van de schuldenaar wordt verlangd en binnen welke termijn.
Uit het e-mailbericht van de advocaat blijkt echter wel dat voor [appellant] de maat vol was. Daarin staat dat [geïntimeerde] eerder in gebreke is gesteld, dat [geïntimeerde] meermaals de gelegenheid is gegeven om te herstellen en dat hij alsnog in gebreke wordt gesteld. Dat e-mailbericht kwam niet uit de lucht vallen. Daaraan was een hele periode voorafgegaan waarin [appellant] steeds had aangegeven dat er iets mis was met het opladen van de quad en waarin [geïntimeerde] meermaals had geprobeerd dit euvel te verhelpen, echter telkens zonder het gewenste resultaat. [appellant] was in die periode ook al op aanraden van [geïntimeerde] naar een specialist is geweest om het gebrek te laten verhelpen, maar ook die poging had niet het gewenste resultaat opgeleverd. Weliswaar heeft [geïntimeerde] in zijn laatste WhatsApp-bericht laten weten dat hij de quad opnieuw naar een specialist wilde brengen en de reparatie wilde betalen, maar het had (vanwege deze voorgeschiedenis) op zijn weg gelegen om dat aanbod te herhalen toen hij het e-mailbericht van de advocaat van [appellant] ontving, te meer omdat hij eerder (herhaaldelijk) had aangegeven dat het gebrek werd veroorzaakt door de rijstijl van [appellant] en hij toen slechts de helft van de kosten voor zijn rekening wilde nemen (zie het feitenoverzicht). In ieder geval had hij toen kunnen verifiëren of [appellant] alleen aanspraak maakte op ontbinding van de koopovereenkomst of dat hij hem toch nog de gelegenheid bood tot herstel. Het had toen op zijn weg gelegen om zijn aanbod om de quad op zijn kosten door een specialist te laten herstellen te herhalen en daarmee de voorgenomen ontbinding te voorkomen. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan. Hieruit, in combinatie met de voorgeschiedenis, heeft [appellant] mogen opmaken dat verdere aanmaning nutteloos zou zijn. Daarmee voldeed de inleidende dagvaarding die [appellant] heeft laten betekenen aan artikel 6:82 lid 2 BW. Overigens heeft [geïntimeerde] de termijn waartegen hij werd gedagvaard evenmin benut om mede te delen dat hij bereid was om op zijn kosten de quad door een specialist te laten herstellen.
Daarmee was [geïntimeerde] in verzuim.
3.5.2.
Ook indien wel een schriftelijke ingebrekestelling zou zijn vereist, geldt in elk geval de brief van 29 januari 2020, waarin [appellant] [geïntimeerde] alsnog heeft gesommeerd binnen 14 dagen het gebrek te herstellen, als schriftelijke ingebrekestelling. Het verweer van [geïntimeerde] dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van hem gevergd kon worden aan de sommatiebrief gehoor te geven, wordt verworpen. Weliswaar volgt de sommatiebrief zoals [geïntimeerde] stelt ruim 20 maanden na het sluiten van de koopovereenkomst en de levering van de quad. De sommatiebrief kwam echter voor [geïntimeerde] niet uit de lucht vallen. Aan de verzending daarvan zijn immers verscheidene vruchteloze herstelpogingen, de aansprakelijkstelling en de gerechtelijke procedure in eerste aanleg vooraf gegaan. Gelet op voornoemde berichten waren de inhoud en strekking van de sommatie die uiteindelijk volgde bij brief van 29 januari 2020 [geïntimeerde] bekend. Mede gelet op hetgeen het hof in 3.5.1. heeft overwogen, kan de sommatie bij brief van 29 januari 2020 bezwaarlijk als te laat of anderszins naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden beschouwd.
Het hof stelt dan ook vast dat de brief van 29 januari 2020 als ingebrekestelling heeft te gelden. Onweersproken is dat [appellant] na betekening van de dagvaarding niet tot herstel is overgegaan. Ook de in de brief van 29 januari 2020 vervatte hersteltermijn heeft hij ongebruikt voorbij laten gaan. Door geen gehoor te geven aan de sommatie van [appellant] tot herstel over te gaan is [geïntimeerde] in verzuim komen te verkeren.
gebrek rechtvaardigt ontbinding
3.5.3.
Gelet op het voorgaande was [appellant] dan ook bevoegd wegens het niet voldoen van de quad aan de daaraan te stellen conformiteitseisen, mede gelet op de aard van het gebrek (zie hiervoor onder 3.4.2. e.v.), de koopovereenkomst te ontbinden. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn verweer dat het gebrek te gering is om de ontbinding te rechtvaardigen. Het niet gedurende langere tijd kunnen rijden met de quad, is naar het oordeel van het hof geen gering gebrek.
conclusie
3.5.4.
De grief van [appellant] slaagt. Aan (nadere) bewijslevering komt het hof niet toe.
Buitengerechtelijke kosten
3.6.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. [appellant] heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [appellant] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding vormt.
Conclusie en proceskosten
3.7.
De grief van [appellant] slaagt. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. De vorderingen zullen grotendeels (want met uitzondering van de buitengerechtelijke (incasso)kosten) worden toegewezen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg, het principaal en het incidenteel appel veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
ontbindt de tussen partijen gesloten koopovereenkomst;
veroordeelt [geïntimeerde] om € 3.300,00 terug te betalen aan [appellant] , onder teruggave van de quad door [appellant] aan [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het principaal appel, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] :
voor de eerste aanleg op € 98,01 aan dagvaardingskosten, op € 81,-- aan griffierecht en op € 420,-- aan salaris advocaat,
voor het principaal appel op € 101,05 aan dagvaardingskosten, op € 324,-- aan griffierecht en op € 1.180,50 aan salaris advocaat,
en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel appel, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 393,50 aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. van Ham, A.L. Bervoets en Z.D. van Heesen-Laclé en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juli 2021.
griffier rolraadsheer