ECLI:NL:GHSHE:2021:2106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.291.448_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder ex artikel 1:266 BW met perspectief van de kinderen in het pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie kinderen, geboren in 2011, 2014 en 2016. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelde dat zij onvoldoende kansen had gekregen om haar opvoedvaardigheden te tonen en dat haar persoonlijke situatie inmiddels verbeterd was. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stelden echter dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2021 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de vertegenwoordigers van de raad en de GI, en de pleegouders. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd in een pleeggezin verblijven en dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief. De moeder heeft weliswaar stappen gezet in haar persoonlijke ontwikkeling, maar het hof oordeelt dat de zorgen over de hechting en ontwikkeling van de kinderen zwaarder wegen dan het belang van de moeder om het gezag te behouden.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezag van de ouders over de kinderen is beëindigd. De kinderen zullen in hun pleeggezinnen blijven opgroeien, en het hof heeft de hoop uitgesproken dat de moeder haar rol als ouder kan blijven vervullen, zij het op afstand. De beslissing benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de kinderen, die al veel hebben meegemaakt en kwetsbaar zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 juli 2021
Zaaknummer : 200.291.448/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/371114 / FA RK 20-1911
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
    hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader;
  • William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI;
  • familie [de pleegouders 1], hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] ;
  • familie [de pleegouders 2], hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, waarbij het gezag van de ouders over de kinderen is beëindigd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen met benoeming van de GI tot voogd alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
- de pleegouders van [minderjarige 1] ;
- de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 mei 2021 (waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 27 mei 2021;
  • het emailbericht met bijlagen van de GI d.d. 31 mei 2021;
  • het tijdens de mondelinge behandeling door de pleegouders van [minderjarige 1] overgelegde schrijven.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3] , op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Tot aan de bestreden beschikking hadden beide ouders het gezag over de kinderen.
3.2.
[minderjarige 1] staat sinds 25 oktober 2011 onder toezicht van de GI. Zij is bij beschikking van 19 april 2018 met een machtiging uithuisgeplaatst.
[minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn bij beschikking van 22 mei 2018 onder toezicht gesteld en bij deze beschikking is tevens een machtiging uithuisplaatsing verleend.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van beide ouders beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het beroep van de moeder is niet gericht tegen de gezagsbeëindiging van de vader.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Na het verbreken van de relatie tussen de moeder en de vader (na 2018) heeft de moeder onvoldoende de kans kregen om te laten zien dat zij voldoende opvoedvaardigheden bezit. Enkel in de periode dat het met de moeder slecht ging is er hulpverlening ingezet. Daarna is door de GI niet meer toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen. De persoonlijke situatie van de moeder is nadien verbeterd en is stabiel. De moeder heeft profijt van ambulante begeleiding, is schuldenvrij en heeft een baan. Ze heeft verder een EMDR-behandeling gehad.
Uit niets blijkt dat de kinderen in onduidelijkheid over hun opgroeiperspectief verkeren.
Ze ontwikkelen zich goed en krijgen niets mee van de (verlengings)zittingen die plaatsvinden. Van een ontwikkelingsbedreiging is geen sprake meer, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden van een gezagsbeëindiging. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof volgt dat familiebanden slechts in uitzonderlijke situaties mogen worden verbroken.
De GI heeft te snel een opvoedbesluit genomen. Een tijdelijke beschermingsmaatregel moet verenigbaar zijn met het doel van gezinshereniging. Ten onrechte heeft er geen perspectiefonderzoek plaatsgevonden. In het licht van artikel 8 EVRM is er onvoldoende ingezet op herstel van de band tussen de moeder en de kinderen en is er onvoldoende geïnvesteerd in de thuissituatie van de moeder.
Het belang van de moeder bij behoud van het gezag dient zwaarder te wegen dan het belang van de kinderen bij continuïteit van de huidige opvoedsituatie en het ongestoorde hechtingsproces.
De moeder verzoekt verder of zij als steungezin voor de weekenden en vakanties kan worden aangemerkt, teneinde de pleegouders te ontlasten.
3.6.
De raad voert - kort samengevat - het volgende aan.
De aanvaardbare termijn van de kinderen was bij aanvang van het raadsonderzoek eigenlijk al verstreken. Een terugplaatsing bij de moeder kan niet meer aan de orde zijn. De kinderen kunnen het niet aan als een dergelijk traject niet slaagt. De kinderen zijn zodanig in de hechting met hun moeder beschadigd, dat ze dit soort risico’s niet kunnen opvangen. Dit zal tot een stagnatie in hun ontwikkeling leiden.
Dit betekent niet dat de inspanningen, die de moeder heeft verricht om haar situatie te verbeteren, voor niets zijn geweest. Er kan een goede omgangsregeling komen, waarbij de moeder de rol van ouder op afstand krijgt. De moeder is daar gelet op het hoger beroep nog niet aan toe, maar het zou mooi zijn als zij deze volgende stap kan zetten, zodat de onrust bij de kinderen kan worden weggenomen.
Het is een mooie gedachte dat de moeder nu aangeeft tevreden te zijn om als steungezin voor de kinderen te fungeren, maar dat is voor de kinderen niet te begrijpen. Dit zal tot verwarring leiden en zal schade brengen binnen het pleeggezin, omdat de hechting met het pleeggezin hierdoor onder druk komt te staan. De kinderen zijn nu al bang om de pleegouders kwijt te raken, hetgeen er op wijst dat zij zich aan het hechten zijn.
3.7.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
Er zijn nog steeds zorgen over de kinderen. [minderjarige 1] heeft drie uithuisplaatsingen meegemaakt. Alhoewel zij zich over het algemeen goed ontwikkelt, zijn er zorgen over haar hechting. [minderjarige 1] heeft veel angsten, waaronder verlatingsangst jegens de pleegouders. Ze krijgt speltherapie van [organisatie 1].
Bij [minderjarige 2] wordt ook gezien dat hij bang is om de pleegouders kwijt te raken. Hij laat van de kinderen het meest extreme gedrag zien. [minderjarige 2] kreeg eerst speltherapie, maar er is nu ingezet op Sherbornetherapie, waarbij de hechtingsproblematiek wordt aangepakt. Verder wordt er gebruik gemaakt van videohometraining. Op school gaat het met [minderjarige 2] goed en langzaamaan gaat hij ook contacten met kinderen uit de buurt aan. Vanwege het coronavirus hebben er videocontacten met de ouders plaatsgevonden en bij [minderjarige 2] werd gezien dat hij hier minder last van had dan van de fysieke regeling. Voorheen liet hij na een omgangsmoment met de ouders twee weken lang probleemgedrag zien.
De wens van de moeder is begrijpelijk en er is vanuit de GI veel respect voor wat de moeder heeft bereikt. Er zal zeker goed worden gekeken naar welke mogelijkheden er zijn om een goede omgangsregeling vast te stellen, maar het belang van de kinderen is hierin leidend.
3.8.
De pleegouders van [minderjarige 1] voeren - kort samengevat - het volgende aan.
Zij hebben op papier gezet hoe het met [minderjarige 1] gaat. Over het algemeen ontwikkelt [minderjarige 1] zich goed, zowel thuis, op school als in het dorp, waar de pleegouders wonen. Je merkt echter ook dat ze een flinke rugzak heeft. Ze worstelt nog met het gemis van haar ouders en broertjes. Tegelijkertijd berust ze er ook in dat ze bij de pleegouders opgroeit. [minderjarige 1] werkt op een goede manier aan de problemen waarmee ze worstelt. Ze is angstig om kwijt te raken wat ze heeft en krijgt hiervoor therapie. Het gezin is als geheel gegroeid en heeft alles op de rails om hetgeen [minderjarige 1] heeft meegemaakt een goede plek te geven.
De omgangsregeling met de ouders en broertjes verliep voor [minderjarige 1] goed. Het is fijn dat de coronamaatregelen op zijn einde lopen en dat de regeling weer kan worden opgepakt.
3.9.
De pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voeren - kort samengevat - het volgende aan.
De pleegouders beamen dat het met [minderjarige 3] goed gaat. Met [minderjarige 2] gaat het ook goed, bijvoorbeeld op school, maar hij heeft thuis zijn lastige momenten. Hij worstelt met zichzelf en benoemt dat zijn hoofd vol zit. De situatie is moeilijk voor hem, maar hij is inmiddels in staat om dit te benoemen. Hij komt nog niet toe aan spelen, omdat hij alles in de gaten wil houden. Hij vindt het verder lastig om met zijn broertje samen te spelen, maar dit gedrag hoort ook bij broertjes en zusjes. De laatste weken slaapt [minderjarige 2] slecht en heeft hij last van nachtmerries. Hij is bang om de pleegouders kwijt te raken. Er wordt therapie voor de problemen van [minderjarige 2] ingezet.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Ook is het hof van oordeel dat en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.3.
Het hof voegt daar op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard nog het volgende aan toe.
3.10.4.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn kwetsbare kinderen die al veel hebben meegemaakt. Zij hebben een belast verleden en hebben hierdoor beschadigingen opgelopen in hun hechtingsproces. Zij worden om die reden nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd.
Inmiddels verblijven zij al ruim drie jaar in een perspectiefbiedend pleeggezin en hebben zij behoefte aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief.
3.10.5.
Voor [minderjarige 1] geldt dat zij zich weliswaar goed ontwikkelt en dat zij zich in het pleeggezin op haar plaats voelt, maar dit betekent niet dat er geen zorgen meer over haar zijn. Zij heeft al meerdere uithuisplaatsingen meegemaakt en zij heeft met de moeder in het moeder-kind-huis van Stichting [stichting] gewoond. [minderjarige 1] heeft in het verleden voor haar broertjes gezorgd, en dat was zichtbaar in het pleeggezin. Ze leert steeds beter om keuzes voor haarzelf te maken. Als het minder goed met haar gaat, dan laat [minderjarige 1] een terugval zien in gedrag en zindelijkheid. De inzet van speltherapie is voorlopig nog voor [minderjarige 1] noodzakelijk.
3.10.6.
Voor [minderjarige 2] geldt in het bijzonder dat hij nog veel last heeft van het feit dat hij uit huis is geplaatst. Er is bij hem sprake van hechtings- en traumaproblematiek, waardoor hij bij de pleegouders soms moeilijk gedrag laat zien. [minderjarige 2] lijkt zich voorzichtig in het pleeggezin te hechten en op school gaat het goed. Na een contactmoment met de ouders sluit [minderjarige 2] zich echter meerdere dagen (tot twee weken) van iedereen af. Vanwege de problematiek waarmee [minderjarige 2] kampt wordt therapie ingezet.
3.10.7.
[minderjarige 3] is het jongste kind van de ouders. Hij heeft minder last van de huidige situatie, maar woont inmiddels al langer in het pleeggezin dan dat hij bij de moeder heeft gewoond. Er wordt door de pleegouders gezien dat [minderjarige 3] soms de neiging heeft om het gedrag van [minderjarige 2] te kopiëren.
3.10.8.
Uit de stukken, waaronder het raadsrapport, is verder gebleken dat er de afgelopen jaren verschillende vormen van hulpverlening voor de moeder (ouders) is ingezet, waaronder een moeder-kindopname, Intensieve Pedagogische Thuishulp en hulp vanuit [organisatie 2] en [stichting]. Het is de moeder echter niet gelukt om de kinderen langdurig een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden.
Voor zover de moeder zich er op beroept dat zij zich de afgelopen paar jaar positief heeft ontwikkelt en dat er sindsdien geen passende hulpverlening meer is ingezet om naar een terugplaatsing toe te werken, verandert dit gegeven niets aan het feit dat de aanvaardbare termijn, zoals bedoeld in artikel 1:266 BW, mede in het licht van hetgeen hiervoor over de kinderen is beschreven, inmiddels is verstreken.
Het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over waar zij mogen opgroeien dient zwaarder te wegen dan het belang van de moeder om de kinderen weer zelf te verzorgen en op te voeden. Gebleken is dat de kinderen zich zorgen maken hun pleegouders kwijt te raken, met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er is bovendien geen zekerheid of een terugplaatsing bij de moeder zal slagen, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Daar komt bij dat de kinderen hechtingsproblemen in de relatie met de moeder hebben opgelopen, waardoor zij een opvoeder nodig hebben met bovengemiddelde kwaliteiten.
Ondanks de enorme ontwikkeling die de moeder op meerdere levensgebieden heeft laten zien, zijn er nog steeds zorgen of de moeder in staat is om de belangen van de kinderen op de eerste plaats te stellen. Zo heeft de hulpverlener van de moeder verklaard dat wanneer het minder goed met de moeder gaat, zij vanwege haar verstandelijke beperking primair zal reageren.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat het perspectief van de kinderen in de pleeggezinnen ligt.
3.10.9.
Aangezien de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de aanvaardbare termijn is verstreken, dient het gezag te worden beëindigd. Hiermee komt er ook een einde aan de verlengingszittingen en aan de onzekerheid voor de kinderen die hiermee gepaard gaat.
Het hof spreekt net als de raad de hoop uit dat de moeder de stap kan maken om te accepteren dat de kinderen in het pleeggezin opgroeien. Dat betekent niet dat de moeder geen rol meer in het leven van de kinderen houdt. Zij zal altijd de moeder blijven en daarom een belangrijke en waardevolle positie bij de kinderen innemen. Zowel de pleegouders van [minderjarige 1] als de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onderschrijven hoe belangrijk de moeder voor de kinderen is en het hof heeft er vertrouwen in dat zij het contact met de moeder zullen blijven stimuleren en ondersteunen. Wanneer de moeder dit accepteert en de kinderen dit bij de moeder ervaren, ontstaat er meer ruimte om tot een goede omgangsregeling te komen.
3.11.
Voor zover de moeder (subsidiair) nog heeft betoogd dat zij als steungezin voor de kinderen kan fungeren, onderschrijft het hof het standpunt van de raad dat dit voor de kinderen te verwarrend zal zijn en derhalve niet in hun belang, daargelaten nog dat dit verzoek niet aan het hof voorligt.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.M.C. Dumoulin en
E.H. Schijven-Bours en is op 1 juli 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van de griffier.