ECLI:NL:GHSHE:2021:2105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.291.123_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het vervallen verklaren van een schriftelijke aanwijzing over omgang

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, heeft de moeder in hoger beroep verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg te laten vervallen. De schriftelijke aanwijzing, die op 18 november 2020 was gegeven, beperkte de contacten tussen de moeder en haar minderjarige dochter, geboren in 2008. De moeder was van mening dat de aanwijzing onzorgvuldig tot stand was gekomen en niet in het belang van de minderjarige. De GI daarentegen stelde dat de aanwijzing noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen, gezien de onrust die de moeder veroorzaakte. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2021 werd de situatie van de minderjarige besproken, evenals de impact van de gedragingen van de moeder. Het hof oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig was voorbereid en deugdelijke motivering had. Het belang van de minderjarige stond centraal, en het hof besloot de beschikking van de rechtbank Limburg te bekrachtigen, waarbij het verzoek van de moeder werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Uitspraak : 1 juli 2021
Zaaknummer : 200.291.123/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/285342 en C/03/285750
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog als volgt te beschikking:
de schriftelijke aanwijzing (B) d.d. 18 november 2020 vervallen te verklaren;
een omgangsregeling vast te stellen waarbij:
a. tussen de moeder en [minderjarige] de ene week een weekend omgang is waarbij [minderjarige] overnacht bij de moeder. De moeder haalt [minderjarige] op vrijdag om 14.00 uur van school en brengt [minderjarige] zondag om 18.30 uur terug op een met de GI van te voren besproken locatie. De ander week van maandag 14.00 uur na school tot woensdag 18.30 uur. De moeder acht het wel van belang dat [minderjarige] niet in het donker zelf nog 500 meter moet lopen naar het gezinshuis;
b. dan wel een omgangsregeling te bepalen door het hof.
3. en voorts te bepalen dat de moeder en [minderjarige] eenmaal per week (doordeweeks) gedurende dertig minuten telefonisch contact hebben met elkaar.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 april 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 december 2020 (C/03/285117 / JE RK 20-2437), inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en bijgestaan door mr. I. Gelissen, namens mr. Van den Eertwegh;
- de vader.
2.3.1.
De raad heeft het hof bij brief van 8 april 2021 bericht niet ter mondelinge behandeling te zullen verschijnen.
2.3.2.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die vlak voor de mondelinge behandeling van het hof door de gezinsvoogd aan het hof is overgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief voorgelezen, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 december 2020;stukken van de eerste aanleg, ingekomen op 12 maart 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 10 januari 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging – beschikking van 13 juli 2020 – sinds 20 juli 2020 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs. Bij beschikking van 15 oktober 2020 heeft dit hof voormelde beschikking bekrachtigd.
[minderjarige] verblijft sinds 20 juli 2020 in een pleeggezin.
3.4.
De GI heeft op 18 november 2020 aan de moeder een tweetal schriftelijke aanwijzingen gegeven (in de bestreden beschikking aangeduid met A en B). In de schriftelijke aanwijzing B zijn de contacten tussen de moeder en [minderjarige] beperkt en zijn aan de moeder verdere aanwijzingen zijn gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is op pagina 4 tot en met 6 onder ‘Besluit’, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“De gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg stelt de volgende omgangsregeling vast:
Vanaf maandag 02 november 2020 is er eens per week de volgende omgang:
1.
Tijdens schooldagen, met overnachting: (Eens per twee weken afgewisseld met punt 2)-
Moeder haalt [minderjarige] op maandag op op een door Bureau Jeugdzorg van te voren besproken locatie, schooltijden worden gevolgd.
[minderjarige] overnacht bij moeder. Moeder brengt [minderjarige] / [minderjarige] gaat zelfstandig naar school, schooltijden volgend.
2)
tijdens schooldagen zonder overnachting: (eens per twee weken afgewisseld met punt 1)-
Moeder haalt [minderjarige] op maandag op op een door Bureau .Jeugdzorg van te voren besproken locatie, schooltijden worden gevolgd.
Moeder brengt op maandagavond om 18.30 uur [minderjarige] terug op een met Bureau Jeugdzorg van te voren besproken locatie terug.
- Tijdens studiedagen, feestdagen en vakanties:
1.
tijdens vakantie en feestdagen met overnachting: (Eens per twee weken afgewisseld met punt 2)-
Moeder haalt [minderjarige] op maandag op op een door Bureau Jeugdzorg van te voren besproken locatie, om 14.00 uur.
[minderjarige] overnacht bij moeder. Moeder brengt [minderjarige] / [minderjarige] gaat zelfstandig terug naar het van te voren met Bureau Jeugdzorg van te voren afgesproken locatie om 10.00 uur.
2)
tijdens vakantie en feestdagen zonder overnachting: (eens per twee weken afgewisseld met punt 1)-
Moeder haalt [minderjarige] op maandag op op een door Bureau Jeugdzorg van te voren besproken locatie, schooltijden worden gevolgd.
Moeder brengt op maandagavond om 18.30 uur [minderjarige] terug op een met Bureau Jeugdzorgv van te voren besproken locatie terug.
Het is u niet toegestaan [minderjarige] op te halen op school dan wel bij het pleeggezin.
U blijft op ten minste 500 meter afstand van het pleeggezin.
Indien [minderjarige] motiverende redenen aangeeft, door Bureau Jeugdzorg geverifieerd, niet naar de omgang met u te willen gaan, of geen contact te willen, dient u dit te respecteren.
Bureau Jeugdzorg zal contact met u opnemen als de omgang tussen u en [minderjarige] niet plaats kan vinden. Dit kan de Bureaudienst van Bureau Jeugdzorg zijn of de gezinsvoogd.
Mocht u geen bericht hebben ontvangen en op de van te voren vastgestelde locatie waar [minderjarige] door u opgehaald wordt, [minderjarige] niet is komen opdagen, staat het u vrij om contact op te nemen met de Bureaudienst van Bureau Jeugdzorg. Zij zullen dan onderzoek doen en u onverwijld antwoord geven.
Eens per week, op vrijdag op een van te voren afgesproken tijdstip, is er telefonisch contact tussen u en [minderjarige] . Ook hier geldt dat, indien [minderjarige] motiverende redenen aangeeft, door Bureau Jeugdzorg te verifiëren, niet te willen bellen, zal er geen contact zijn.
[minderjarige] krijgt het originele identificatie bewijs mee bij terugkeer naar het pleeggezin, als [minderjarige] naar de omgang komt, neemt zij dit eveneens weer mee. Het identificatie bewijs is ten allen tijde bij de ouders/verzorger waar [minderjarige] verblijft.
Het is u niet toegestaan buiten de hier boven beschreven omgangs-/contactregeling, contact te zoeken met [minderjarige] .”.
3.5.
In eerste aanleg heeft de GI verzocht de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.
De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en een contactregeling vast te stellen zoals door haar verzocht.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing B afgewezen en deze bekrachtigd en het verzoek van de GI voor het overige afgewezen.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De schriftelijke aanwijzing is onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd, zodat er geen grond is en het evenmin in belang van [minderjarige] is om de contactregeling op de door de GI geformuleerde wijze voort te zetten.
De GI geeft onvoldoende duidelijkheid over de omgangsmomenten. De moeder en [minderjarige] hebben daar last van; als er duidelijkheid komt voelt [minderjarige] geen weerstand meer om naar de moeder te gaan. De onduidelijkheid belast [minderjarige] en maakt dat zij niet op een veilige en onbelaste wijze in het pleeggezin kan verblijven. De moeder heeft zich gehouden aan de afspraken in beide schriftelijke aanwijzingen. De moeder betwist de beschuldigingen van de GI omtrent de gebeurtenissen op 19 en 20 oktober 2020. De moeder is op afstand gebleven en heeft niet geprobeerd de woning van de pleegouders te betreden. Het was de pleegmoeder die haar stem verhief.
De gewijzigde omgangsregeling in de schriftelijke aanwijzing is niet in het belang van [minderjarige] . Het belang van [minderjarige] is gebaat bij een aanzienlijke uitbreiding van het contact met de moeder. De omgang is in de afgelopen periode zeer goed verlopen.
3.9.
De GI voert – kort samengevat – het volgende aan.
Het gaat naar omstandigheden goed met [minderjarige] in het pleeggezin. De pleegouders zien dat [minderjarige] sinds de uithuisplaatsing een goede ontwikkeling laat zien die passend is voor een meisje van haar leeftijd. [minderjarige] gaat weer naar haar oude school in [plaats] . Haar ontwikkeling op school gaat enorm vooruit. Ondanks haar dyslexie kan zij goed meekomen met het onderwijsprogramma.
De gezinsvoogd heeft wekelijks contact met [minderjarige] . De omgang met de moeder is stopgezet omdat [minderjarige] aangaf erg last te hebben van de dingen die de moeder deed. De GI vindt dit zorgelijk en heeft besloten de contacten tussen de moeder en [minderjarige] geleidelijk weer op te bouwen. Het is belangrijk dat [minderjarige] weer vertrouwen kan krijgen in de moeder. Het contact is langzaam opgebouwd tot thans vier uur onbegeleid contact per week. [minderjarige] vindt haar moeder lief en aardig, maar heeft er last van als de moeder haar met volwassenen-problematiek belast.
De contacten met de vader (een weekeinde per twee weken) verlopen goed en fijn. [minderjarige] voelt zich bij de vader en de stiefmoeder op haar gemak.
Voor onderzoek en de inzet van hulpverlening is [minderjarige] door de GI aangemeld bij [organisatie] . Op 30 maart 2021 is [organisatie] begonnen met het diagnostisch onderzoek ten behoeve van het formuleren van een behandeladvies voor [minderjarige] en de ouders. Op 29 juni 2021 zal het eindverslag gereed zijn; dan worden de resultaten van het onderzoek besproken, alsmede wat die resultaten betekenen voor het perspectief van [minderjarige] .
Sinds december 2020 is er een kindercoach betrokken die [minderjarige] begeleidt bij het verwerken van de spanningen en het beantwoorden van vragen die zij heeft over de huidige situatie en de problemen die zij ervaart in relatie tot de moeder.
De schriftelijke aanwijzing was nodig omdat [minderjarige] veel last had van de manier waarop de moeder handelde en van het feit dat de moeder zich niet aan de afspraken hield. De moeder veroorzaakte met haar gedrag veel onrust bij [minderjarige] en de andere kinderen in het pleeggezin. Hierdoor kwam de stabiele en veilige plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin in gevaar, terwijl die plaatsing nodig is om [minderjarige] de noodzakelijke hulpverlening te kunnen bieden en haar een goed contact te kunnen laten hebben met beide ouders.
De schriftelijke aanwijzing is zorgvuldig tot stand gekomen, deugdelijk gemotiveerd en proportioneel. De gezinsvoogd heeft herhaaldelijk geprobeerd met de moeder afspraken te maken en het doel van de afspraken toe te lichten, maar de moeder bleef zich verzetten en ging ook personen uit haar netwerk bij de strijd betrekken. Daarop heeft de GI een vooraankondiging schriftelijke aanwijzing en na de reactietermijn voor moeder de schriftelijke aanwijzing gegeven.
Er is geen onduidelijkheid over de omgang. De regeling zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing geldt nog steeds. [minderjarige] heeft herhaaldelijk kenbaar gemaakt dat zij voorlopig geen contact met de moeder wenst omdat zij dit als te belastend ervaart. De moeder moet haar nu eerst een tijd met rust laten. De GI wil het tempo van [minderjarige] volgen: het vertrouwen in de moeder dient hersteld te worden. De uitbreiding die de moeder wenst is niet in het belang van [minderjarige] : dat is meer dan in de schriftelijke aanwijzing is vastgelegd en de uitvoering van die regeling is nu niet haalbaar. De GI stimuleert [minderjarige] zoveel als mogelijk in het onderhouden van contact met de moeder. Er dient echter een balans te worden gevonden tussen haar stimuleren en haar mening respecteren. Tijdens het perspectief gesprek op 29 juni 2021 zal ook worden gesproken over de omgang met de ouder(s) waar ze niet verblijft.
De moeder wordt door de gezinsvoogd of de bureaudienst geïnformeerd als het contact op verzoek van [minderjarige] niet doorgaat.
3.10.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
De schriftelijke aanwijzing is gegeven omdat [minderjarige] er last van had dat de moeder aan haar trok. Gekeken dient te worden hoe in het tempo van [minderjarige] op een veilige manier tot een uitvoering van de regeling kan worden gekomen. Beide ouders dienen zich aan dat tempo te houden.
De vader wil zoveel mogelijk zorgvuldigheid in acht nemen om een terugval te voorkomen in de positieve ontwikkeling van [minderjarige] . Er dienen geen veranderingen plaats te vinden in de situatie totdat het perspectief van [minderjarige] duidelijk is.
Het vertrouwen van [minderjarige] zal een enorme deuk oplopen als haar mening en haar wens niet worden gerespecteerd en een andere beslissing wordt genomen dan in de bestreden beschikking is bepaald.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing (B) (geheel) vervallen te verklaren.
In deze schriftelijke aanwijzing heeft de GI voorwaarden gesteld waaraan de moeder moet
voldoen in verband met haar contact met [minderjarige] . Daarnaast heeft de GI in die schriftelijke
aanwijzing de contactregeling van de moeder met [minderjarige] vastgelegd.
3.11.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:263 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit onder meer doen indien de met het gezag belaste ouder niet instemt met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Middels haar schriftelijke aanwijzing heeft de GI van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Ingevolge lid 2 van dit artikel geldt deze beslissing als een schriftelijke aanwijzing.
3.11.3.
In artikel 1 :265f lid 2 BW is artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing verklaard.
Op grond van laatstgenoemd artikel kan de gezaghebbende ouder de kinderrechter verzoeken
de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. De kinderrechter kan
vervolgens op grond van artikel 1:265f lid 2 BW een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
3.11.4.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht.
De (kinder)rechter moet daarom mede beoordelen of het besluit van de GI in overeenstemming is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder of dit zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beziet of in de gegeven omstandigheden voldoende grond bestaat om een schriftelijke aanwijzing te geven. Dit is een beoordeling ex nunc (vanuit de actuele situatie), waarbij de kinderrechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden.
3.11.5.
Het hof overweegt dat, zoals blijkt uit de stukken, [minderjarige] zowel in gesprek met de GI en de pleegouders, als in haar brief aan het hof, veel frustratie uit over de vele procedures, het getrek van de moeder aan [minderjarige] en de onrust die dit alles met zich brengt. Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is gebleken blijkt dat [minderjarige] psychisch en emotioneel fors belast wordt door de gedragingen van de moeder jegens haar en jegens anderen in de (juridische) strijd die zij voert. Het hof stelt ook op basis van het gesprek met de moeder ter mondelinge behandeling vast dat de moeder zich nog steeds niet realiseert dat haar houding en acties niet in het belang van [minderjarige] zijn en niet in het belang van de band tussen haar en [minderjarige] zijn en dat het risico groot is dat ze daarmee [minderjarige] nog verder van zich af duwt.
3.11.6.
Ondanks de verschillende lezingen van de gebeurtenissen op 19 en 20 oktober 2020, staat voor het hof vast dat de moeder beter had moeten weten dan, met anderen, aan de deur van het pleeggezin te verschijnen; temeer gelet op de daags daarvoor gegeven beschikking van het hof (15 oktober 2020) waarin de uithuisplaatsing was bekrachtigd. De politie heeft moeten optreden om de rust te laten terugkeren, zodat het hof ongeloofwaardig acht dat de moeder in het geheel geen aandeel heeft gehad in het ontstaan van de dreigende sfeer. De gebeurtenissen hebben een forse impact gehad op [minderjarige] en op de overige in het pleeggezin verblijvende kinderen.
3.11.7.
Gezien het voorgaande acht het hof het alleszins begrijpelijk dat de GI – in het belang van [minderjarige] – pas op de plaats heeft willen maken en duidelijke randvoorwaarden heeft willen geven voor een veilig en onbelast contact.
3.11.8.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen:

Bezien tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, is er, anders dan de moeder stelt, geen grond om aan te nemen dat de schriftelijke aanwijzing niet zorgvuldig tot stand is gekomen of ontoereikend is gemotiveerd. Uit de stukken volgt bovendien dat de gewenste medewerking van de moeder niet door overleg en overreding kon worden bereikt, zodat het geven van de schriftelijke aanwijzing, die in het algemeen als een ingrijpende beslissing geldt, in het onderhavige geval gerechtvaardigd was. Van disproportionaliteit is evenmin sprake: de belangen van [minderjarige] dienen immers centraal te staan en brengen met zich dat haar veiligheid steeds beschermd dient te worden.”.
Het hof acht dit oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden gegeven, die het hof na een eigen weging en waardering overneemt en tot de zijne maakt. In dat kader overweegt het hof nog dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat de GI getracht heeft met de moeder in gesprek te gaan over de randvoorwaarden van een veilig, ontspannen en onbelast contact met [minderjarige] . Dit gesprek heeft door de houding van de moeder niet tot stand kunnen komen.
De schriftelijke aanwijzing en de daarin opgenomen omgangsregeling acht het hof ook voldoende duidelijk. Niet, althans onvoldoende onderbouwd is op welk punt de moeder de schriftelijke aanwijzing onduidelijk acht.
3.11.9.
Om rust in haar hoofd te krijgen heeft [minderjarige] zich enige tijd volledig afgesloten voor contact met de moeder. Met hulp en de inzet van de GI is dit contact langzaam weer op gang gekomen. [minderjarige] heeft nu het punt bereikt dat zij het ook weer leuk kan hebben met/bij de moeder. Dit kwetsbare begin van herstel van de band tussen [minderjarige] en de moeder dient niet geforceerd te worden. Tevens dienen de grenzen van [minderjarige] , die nu voor het eerst laat zien op een leeftijdsadequate manier een eigen mening te kunnen vormen, te worden gerespecteerd. Dat betekent niet dat, zoals de GI ter zitting ook heeft aangevoerd, hetgeen [minderjarige] wenst dient te gebeuren: het is (ook) in het belang van [minderjarige] het contact met de moeder, mits dat ontspannen en onbelast kan zijn, te blijven bevorderen, ook als [minderjarige] weerstand laat zien.
Feitelijk is de situatie nu dusdanig dat het niet mogelijk is uitvoering te geven aan de door de GI in de schriftelijke aanwijzing vastgestelde contactregeling. Er is nu vier uur per week onbegeleid contact.
3.11.10.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
“De kinderrechter acht het noodzakelijk dat, voor zover nu kan worden gewerkt aan contactherstel, dit in een rustig tempo plaatsvindt en dat de moeder zich houdt aan de door de GI aan contact met [minderjarige] gestelde voorwaarden, zodat de moeder het vertrouwen van [minderjarige] terug kan winnen en [minderjarige] geen last meer ervaart van de contacten met de moeder en de moeder haar ook niet meer belast met volwassenproblematiek. Op die manier kan dan (in eerste instantie) worden toegewerkt naar de door de GI vastgestelde contactregeling.”.
Het hof acht deze overweging nog volledig actueel, met dien verstande dat waar wordt gesproken over contactherstel, thans sprake is van contactopbouw. Een contactregeling zoals door de moeder verzocht, die ruimer is dan de in de schriftelijke aanwijzing vastgestelde contactregeling, acht het hof derhalve niet in het belang van [minderjarige] .
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 1 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.