In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 10 december 2020 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van de minderjarige werd verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing werd gegeven. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikking en om afwijzing van de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI), die de uithuisplaatsing had aangevraagd. De GI verzocht op zijn beurt om het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2021 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de vader van de minderjarige. De minderjarige had de mogelijkheid om haar mening kenbaar te maken, wat zij deed door een brief aan het hof te sturen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 10 januari 2017 onder toezicht staat van de GI en sinds 20 juli 2020 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft betoogd dat de uithuisplaatsing niet gerechtvaardigd is, omdat de minderjarige goed functioneert in het pleeggezin en er geen noodzaak is voor verdere hulpverlening.
De GI heeft echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige, die psychisch en emotioneel belast wordt door de juridische strijd tussen de ouders. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing gerechtvaardigd zijn. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders zijn niet in staat om de ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige zelfstandig weg te nemen, waardoor de regievoering van de GI noodzakelijk blijft.