ECLI:NL:GHSHE:2021:2101

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.285.653_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vrouw na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de vrouw moet betalen voor haar kinderen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2020. De vrouw, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om wijziging van de door de rechtbank vastgestelde alimentatiebedragen, omdat zij van mening is dat haar draagkracht onvoldoende is om de vastgestelde bedragen te betalen. De man en de jongmeerderjarige hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een uitkering ontvangt op basis van de Participatiewet en dat zij vanwege medische redenen niet in staat is om te werken. De vrouw heeft een WSNP-traject doorlopen en is vrijgesteld van sollicitatieplicht. Het hof heeft de draagkracht van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat zij een minimale draagkracht heeft van € 50,- per maand. De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.836,- per maand, waaruit zijn draagkracht is berekend op € 690,- per maand.

Na een zorgvuldige vergelijking van de draagkracht van beide ouders heeft het hof besloten dat de vrouw vanaf 1 juli 2021 een bijdrage van € 17,- per kind per maand moet betalen voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige en de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.285.653/01
zaaknummer rechtbank : C/01/359011 / FA RK 20-2441
beschikking van de meervoudige kamer van 1 juli 2021
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J. Welles te Zevenaar,
tegen
[de man],
en
[de jongmeerderjarige],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna te noemen: de man, respectievelijk [de jongmeerderjarige] ,
advocaat mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout te Rosmalen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 10 november 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 19 augustus 2020.
2.2.
De man en [de jongmeerderjarige] hebben op 23 december 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 6 mei 2021 met bijlagen, ingekomen op 6 mei 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man en [de jongmeerderjarige] van 11 mei 2021 met bijlagen, ingekomen op 12 mei 2021.
2.4.
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 6 juni 2006 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
  • de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jongmeerderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 30 mei 2020 bepaald op een bedrag van € 100,- per maand;
  • de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 30 mei 2020 bepaald op een bedrag van € 100,- per maand.
4.2.
De grieven van de vrouw zien op de draagkracht van de vrouw en op de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie ten behoeve van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] .
4.2.1.
De vrouw verzoekt in hoger beroep, verkort weergegeven, de bestreden beschikking te vernietigen c.q. te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de kinderalimentatie ten behoeve van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] met ingang van 30 mei 2020 op nihil wordt vastgesteld, althans
dat de kinderalimentatie wordt bepaald op een door het hof vast te stellen bedrag en met ingang van een door het hof te bepalen datum.
4.3.
De man en [de jongmeerderjarige] verzoeken in hoger beroep bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de door haar aangevoerde grieven en verzoeken te verwerpen en/of af te wijzen, als rechtens ongegrond en onbewezen, althans een kinderalimentatie vast te stellen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
Gelet op het feit dat de vrouw een uitkering krachtens de Participatiewet volgens de kostendelersnorm ontvangt en zij op 31 mei 2020 een WSNP-traject met een schone lei heeft afgrond, acht het hof het redelijk om de door de vrouw te betalen kinderalimentatie in te laten gaan op de datum van de beschikking van het hof, 1 juli 2021. Op die manier wordt voorkomen dat de vrouw, relatief kort na het afsluiten van het WSNP-traject, met een nieuwe schuld wegens achterstallige kinderalimentatie wordt geconfronteerd.
Hoogte behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige]
5.2.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vrouw gesteld dat de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] , gelet op het inkomen van de man en het kindgebonden budget waarop de man aanspraak kan maken, € 250,- per kind per maand bedraagt.
De advocaat van de man en [de jongmeerderjarige] hebben genoemde behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] niet weersproken. De man heeft alleen verklaard dat hij geen kindgebonden budget ontvangt. Hij heeft daaraan echter geen gevolgen verbonden voor de hoogte van de door de vrouw gestelde behoefte van € 250,- per kind per maand, zodat het hof daarvan uitgaat.
Draagkracht
5.3.
Bij het bepalen van het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
Draagkracht vrouw
5.4.
De draagkracht van de vrouw is in hoger beroep in geschil.
5.5.
Het hof overweegt dat uit de door de vrouw overgelegde stukken en het besprokene op de mondelinge behandeling blijkt dat de vrouw -op medische gronden- tot medio januari 2022 is vrijgesteld van de sollicitatieplicht in het kader van de Participatiewet. De vrouw is gediagnosticeerd met diverse pijnklachten door fybromyalgie, wat overigens door de man en [de jongmeerderjarige] niet wordt betwist. Uit de verklaring van de bedrijfsarts van 13 januari 2020 volgt dat de vrouw, op basis van haar huidige klachten en de daarmee samenhangende beperkingen, niet in staat is om aan te vangen met passende en/of reguliere werkzaamheden. Verder is uit de stukken gebleken dat de vrouw -na verwijzing door haar behandelend arts- een revalidatietraject is gestart bij [naam] in het [zekenhuis] ziekenthuis te [plaats] . Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw echter verklaard dat zij, vanwege COVID-19 en de recente relatiebreuk met haar partner, tijdelijk is gestopt met dit traject. Dit laat -naar het oordeel van het hof- echter onverlet dat aan de vrouw, gelet op haar medische situatie, op dit moment geen verdiencapaciteit kan worden toegekend. Dit betekent dat het hof bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uitgaat van het huidige inkomen van de vrouw. De vrouw ontvangt thans een uitkering krachtens de Participatiewet volgens de kostendelersnorm driepersoonshuishouden van € 632,46 (exclusief 5% vakantietoeslag). Het hof houdt conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen (omtrent de niet-verzorgende ouder die een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt) rekening met de minimumdraagkracht van € 50,- per maand. Van bijzondere redenen om van genoemde aanbeveling af te wijken is het hof niet gebleken.
5.6.
Voor zover de vrouw in hoger beroep nog heeft aangevoerd dat zij niet over de draagkracht beschikt om de minimale bijdrage van € 50,- per maand te voldoen vanwege de door haar gemaakte maandelijkse opslagkosten en verhuiskosten na de relatiebreuk met haar partner, overweegt het hof het volgende. De man heeft ter mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de vrouw ervoor had kunnen kiezen om de inboedel op te slaan in de grote schuur bij haar ouders. Omdat de vrouw een alternatief had om haar inboedel op te slaan gaat het -naar het oordeel van het hof- om een vermijdbare last waarvan de vrouw zich kan bevrijden. Het hof houdt om die reden bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw geen rekening met de opslagkosten van € 112,50 per maand.
Het hof zal evenmin rekening houden de door de vrouw opgevoerde verhuiskosten van € 670,50. Uit de door de vrouw overgelegde factuur van [B.V.] B.V. volgt dat de betaling van die factuur voor 26 februari 2021 dient te zijn voldaan. Omdat het hof de ingangsdatum van de kinderalimentatie heeft vastgesteld op 1 juli 2021 en het hof niet is gebleken dat de vrouw ter voldoening van genoemde factuur een schuld heeft moeten aangaan, drukken de verhuiskosten niet meer op de draagkracht van de vrouw.
Draagkracht man
5.7.
Het hof neemt bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.
5.8.
Uit de door de man overgelegde jaaropgave 2020 volgt een belastbaar jaarinkomen van € 52.058,-. Dit bedrag dient te worden verminderd met de fiscale bijtelling wegens het privégebruik van een auto van de zaak. Uit de door de man overgelegde salarisspecificaties volgt dat de fiscale bijtelling € 362,15 per maand, oftewel afgerond € 4.344,- op jaarbasis bedraagt. Het fiscaal jaarloon van de man bedraagt € 52.058,- - € 4.344,- = € 47.714,-.
5.9.
De man is alleenstaand. Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de man, de tarieven 2021-1 in aanmerking nemende, vast op een bedrag van € 2.836,- per maand.
5.10.
De draagkracht van de man dient vervolgens te worden vastgesteld aan de hand van de in 2021 geldende formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.000,-)], nu het netto besteedbaar inkomen van de man hoger is dan € 1.700,- per maand.
De draagkracht van de man bedraagt € 690,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.11.
De verdeling van de kosten van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] over de vrouw en de man wordt berekend door ieders draagkracht ten behoeve van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] (voor de vrouw vastgesteld op € 50,- per maand en voor de man vastgesteld op € 690,- per maand) te delen door de totale draagkracht (€ 50,- + € 690,- = € 740,- per maand), vermenigvuldigd met de behoefte van de kinderen van € 500,- per maand, hetgeen resulteert in de volgende berekening:
het eigen aandeel van de vrouw in de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] bedraagt:
€ 50,- / € 740,- x € 500,- = € 33,78 per maand, derhalve € 16,89 per kind per maand;
het eigen aandeel van de man in de behoefte van [de jongmeerderjarige] en [de minderjarige] bedraagt:
€ 690,- / € 740,- x € 500,- = € 466,22 per maand, derhalve € 233,11 per kind per maand.
Zorgkorting
5.12.
Gebleken is dat er geen omgang tussen de vrouw en [de minderjarige] plaatsvindt en dat niet te verwachten is dat dit binnen afzienbare tijd zal veranderen. Onder die omstandigheden ziet het hof geen aanleiding rekening te houden met een zorgkorting aan de zijde van de vrouw.
Conclusie
5.13.
Het hof zal de door de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2021 vaststellen op een bedrag van € 17,- per kind per maand.

6.De slotsom

6.1.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en beslissen als hierna onder 7 vermeld.
Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 augustus 2020,
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 juli 2021 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , € 17,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw aan de jongmeerderjarige met ingang van 1 juli 2021 als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie € 17,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en K.A. Boshouwers en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021 door mr. C.A.R.M. van Leuven in tegenwoordigheid van de griffier.