ECLI:NL:GHSHE:2021:2099

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.285.351_01 en 200.286.586_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap van 88-jarige man met dementie discussie tussen dochters

In deze zaak gaat het om de bescherming van de financiële en niet-financiële belangen van een 88-jarige man, hierna [betrokkene]. De dochters van [betrokkene], [verzoekster] en [verweerster], zijn het oneens over de noodzaak van de beschermingsmaatregelen die zijn ingesteld door de kantonrechter. [verzoekster] en [betrokkene] zijn van mening dat de maatregelen, bestaande uit bewind en mentorschap, niet langer nodig zijn, terwijl [verweerster] een zwaardere maatregel, ondercuratelestelling, wenst. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en beide beschermingsmaatregelen opgeheven, omdat uit recente medische rapportages blijkt dat [betrokkene] niet dement is. Het hof oordeelt dat de noodzaak voor de beschermingsmaatregelen is komen te vervallen, en dat [betrokkene] in staat is om zijn eigen belangen te behartigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2021, waarbij alle betrokkenen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft de belangen van [betrokkene] vooropgesteld en geconcludeerd dat hij zelfstandig kan blijven wonen en zijn zaken zelf kan regelen, met of zonder ondersteuning van zijn dochter [verzoekster].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 juli 2021
Zaaknummers: 200.285.351/01 en 200.286.586/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8305762 TT VERZ 20-163, 8679879 TT 20-847, 8679899 TT 20-848 (beschikking 30 juli 2020) en 8705666 TT VERZ 20-906 (beschikking 28 augustus 2020)
in de zaken in hoger beroep met zaaknummers 200.285.351/01 en 200.286.586/01 van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. N.M.A. Deckers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. S.H. Oosterhuis-Broers,
In beide zaken zijn als belanghebbenden aangemerkt:
-
[betrokkene],
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [betrokkene] ,
- [de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de bewindvoerder,
-
Stichting Mentorschap [stichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de mentor,
Als informant is aangemerkt:
-
[de voormalige mentor], de voormalige mentor van [betrokkene] ,
hierna: mevrouw [de voormalige mentor] .
Vooraf
Deze zaak gaat over de bescherming van de financiële en niet-financiële belangen van [betrokkene] . [betrokkene] en zijn dochter [verzoekster] vinden de huidige beschermingsmaatregelen (bewind en mentorschap) niet nodig. Zijn dochter [verweerster] wil primair dat er een zwaardere beschermingsmaatregel (ondercuratelestelling) wordt uitgesproken en subsidiair handhaving van de door de rechtbank ingestelde beschermingsmaatregelen.

1.De gedingen in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juli 2020 en 28 augustus 2020.

2.De gedingen in hoger beroep

2.1.
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van beide beschikkingen van de kantonrechter.
In haar beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft zij het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 30 juli 2020 te vernietigen, voor zover daarbij een bewind en mentorschap is ingesteld en een mentor en bewindvoerder is benoemd. Zij heeft voorwaardelijk verzocht, indien het hof van oordeel is dat het wel noodzakelijk is een bewind en/of mentorschap in te stellen en een bewindvoerder en/of mentor te benoemen, [verzoekster] als mentor en bewindvoerder te noemen.
Dit hoger beroep is gekenmerkt met zaaknummer 200.285.351/01.
2.2.
In haar beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 november 2020, heeft [verzoekster] het hof verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 28 augustus 2020 te vernietigen, voor zover daarin mevrouw [de voormalige mentor] is benoemd tot mentor en daarmee samenhangend hetgeen is beslist aangaande de beloning van een professioneel bewindvoerder en de verslagging.
Voorwaardelijk, voor zover in het hoger beroep met zaaknummer 200.285.351/01 zou worden geoordeeld dat het mentorschap in stand dient te blijven, verzoekt [verzoekster] dat zij als mentor wordt benoemd en haar loon wordt toegekend conform de daarvoor opgestelde richtlijnen, althans dat het hof een beschikking van gelijke strekking geeft.
Dit hoger beroep is gekenmerkt met zaaknummer 200.286.586/01.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2020, heeft [verweerster] in beide zaken een verweerschrift ingediend, waarin zij heeft verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans haar grieven af te wijzen als zijnde ongegrond althans onvoldoende gemotiveerd.
Bij wijze van incidenteel appel heeft [verweerster] verzocht de beschikking van 30 juli 2020 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar verzoek tot ondercuratelestelling van [betrokkene] alsnog toe te wijzen en voorwaardelijk, voor het geval het hof het ingestelde bewind en mentorschap handhaaft, een nieuwe mentor te benoemen die het hof juist acht.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2021, heeft [verzoekster] in beide zaken verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel appel, althans het incidenteel appel af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
Voeging
2.5.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummer 200.285.351/01 en 200.286.586/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken gevoegd behandeld. Er heeft daarom in beide zaken één mondelinge behandeling plaatsgevonden en op beide zaken wordt beslist in deze beschikking.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat;
[betrokkene] , de heer [manager] (manager Stichting [stichting] ), de heer [uitvoerend mentor] (uitvoerend mentor) en mevrouw [de voormalige mentor] (voormalige mentor, uitsluitend als informant) hebben de mondelinge behandeling via een digitale verbinding bijgewoond.
De bewindvoerder heeft zich afgemeld om de mondelinge behandeling te wonen.
2.7.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 18 juni 2020;
  • het V-formulier van de advocaat van [verzoekster] van 24 november 2020 met één bijlage;
  • het V-formulier van de advocaat van [verzoekster] van 21 december 2020 met bijlagen;
  • de brief van de advocaat van [verzoekster] van 28 april 2021 met één bijlage;
  • de brief van de advocaat van [verzoekster] van 7 mei 2021 met bijlagen;
  • de brief van de huidige mentor van 10 mei 2021met bijlagen;
  • de brief van de bewindvoerder van 25 mei 2021.
2.7.2.
Na de mondelinge behandeling is, met toestemming van het hof, nog ingekomen:
- het V-formulier van de advocaat van [verweerster] van 28 mei 2021 met als bijlage de brief van 12 mei 2021 met producties 17 en 18.

3.De beoordeling in het principaal en incidenteel appel

Voorgeschiedenis
3.1.
[betrokkene] is een 88-jarige, zelfstandig wonende, weduwnaar. Hij heeft twee dochters: [verzoekster] en [verweerster] . [betrokkene] en [verzoekster] hebben een goede band en regelmatig contact. [betrokkene] heeft circa anderhalf jaar geleden het contact met [verweerster] verbroken.
3.2.
De onderhavige procedures zijn gestart op het moment dat [verweerster] ten behoeve van [betrokkene] een verzoek tot bewind en mentorschap indiende en haar verzoek later wijzigde in een verzoek tot ondercuratelestelling. De kantonrechter heeft bij beschikking van 6 februari 2020 een provisioneel bewind uitgesproken en iedere verdere beslissing aangehouden.
De bestreden beschikking van 30 juli 2020
3.3.1.
Bij deze beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot ondercuratelestelling afgewezen, een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [betrokkene] en een mentorschap ingesteld ten behoeve van hem. Hierbij is de huidige bewindvoerder benoemd.
Het hof begrijpt uit de inhoud van de stukken dat de huidige bewindvoerder bij deze beschikking abusievelijk ook tot mentor is benoemd. Zij heeft de kantonrechter verzocht om ontslagen te worden als mentor. Dit heeft geleid tot de tweede bestreden beschikking.
De bestreden beschikking van 28 augustus 2020
3.3.2.
Bij deze beschikking heeft de kantonrechter met ingang van 1 september 2020 [de bewindvoerder] ontslagen als mentor en met ingang van deze datum mevrouw [de voormalige mentor] benoemd tot mentor. De kantonrechter heeft bepaald dat mevrouw [de voormalige mentor] jaarlijks verslag doet van haar werkzaamheden en heeft de beloning voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld overeenkomstig artikel 4 lid 4 sub a van de Regeling beloning, curatoren, bewindvoerders en mentoren (exclusief omzetbelasting) en de jaarbeloning overeenkomstig artikel 4 lid 2 sub a van diezelfde regeling (inclusief onkostenvergoeding en exclusief omzetbelasting).
3.4.
[verzoekster] kan zich met beide beschikkingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [verweerster] kan zich er niet mee verenigen dat haar verzoek tot ondercuratelestelling is afgewezen en zij is voor dat gedeelte van de beschikking van 30 juli 2020 in hoger beroep gekomen.
Actuele situatie
3.5.
Bij beschikking van 29 maart 2021 heeft de kantonrechter met ingang van 1 april 2021 mevrouw [de voormalige mentor] ontslagen als mentor en met ingang van deze datum de huidige mentor, Stichting Mentorschap [stichting] , benoemd tot mentor. Dit heeft [verweerster] ertoe bewogen om tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het voorwaardelijk incidenteel appel in te trekken.
Standpunten van alle betrokkenen over de maatregelen ten behoeve van [betrokkene]
3.6.
Uit de processtukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, is gebleken dat de standpunten van alle betrokkenen, kort samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt luiden.
[verzoekster]stelt dat het ingestelde bewind en mentorschap niet in het belang van [betrokkene] zijn. Hij krijgt er stress van en hij wenst zelf de regie te houden over zijn leven. Het gaat goed met [betrokkene] en hij is helder van geest. Het meest recente medische onderzoek is uitgevoerd door dokter [internist ouderengeneeskundige] (Máxima Medisch Centrum, brief 22 april 2021). Daaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor een beperkte (MCI) of uitgebreide cognitieve stoornis (dementie). [betrokkene] is voor dit onderzoek gedurende vier à vijf uur in de kliniek aanwezig geweest en onderzocht. Zo heeft hij diverse testen ondergaan en gesprekken gevoerd. Daarnaast behelsde het onderzoek onder andere een hersenscan, een ECG, een hartfilmpje, een CT-scan van het hoofd, een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek (NPO) gedurende 3,5 uur en bloedafname. Daarbij merkt [verzoekster] op dat [betrokkene] niet eerder een uitgebreid NPO heeft ondergaan, simpelweg omdat hij dit niet nodig vond (en daarom zijn medewerking daaraan niet verleende). [betrokkene] woont na een ziekenhuisopname in 2019 inmiddels alweer al anderhalf jaar weer thuis en dat gaat goed.
[verzoekster] bezoekt [betrokkene] wekelijks. [verzoekster] ziet geen risico op ouderenmisbruik, want [betrokkene] is best wantrouwend en laat geen vreemden binnen. [partner] , haar partner, heeft zich nooit uitgegeven voor [betrokkene] , niet bij de Rabobank en ook niet bij de huisarts. De huisarts heeft dit misverstand rechtgezet.
[betrokkene] heeft zijn huis zelf gebouwd en hij wil hier blijven wonen totdat hij overlijdt. Hij is hier heel stellig in.
[verweerster]voert aan dat klinisch geriater [klinisch geriater] (Catharina ziekenhuis) bij brief van 28 december 2019 heeft geconstateerd dat er bij [betrokkene] een vermoeden bestaat van vasculaire dementie en dat het de verwachting is dat zich in de thuissituatie een crisissituatie zal voordoen. Vasculaire schade verdwijnt niet zomaar.
De echtgenoot van [verzoekster] ( [partner] ) heeft zich meerdere malen als [betrokkene] uitgegeven, onder andere bij de Rabobank en bij de huisarts. Er is een risico voor ouderenmisbruik. Bewind en mentorschap zijn minimaal nodig, maar liever nog een ondercuratelestelling om [betrokkene] te beschermen tegen zichzelf en derden. Nu kan hij zijn testament nog aanpassen of een volmacht wijzigen. Het is [verweerster] niet te doen om eigen financieel gewin. [betrokkene] is niet in staat om zelf te bepalen wat er met zijn vermogen gebeurt.
[verweerster] maakt zich grote zorgen om haar vader. Hij woont in een groot huis met een wenteltrap. Hij is al vaker gevallen. Drie artsen hebben [verweerster] verteld dat [betrokkene] 24-uurs bescherming nodig heeft. De situatie is dermate ernstig dat [betrokkene] beschermd moet worden. Ook als er geen sprake zou zijn van dementie, wil [verweerster] dat [betrokkene] onder curatele gesteld wordt.
[betrokkene]heeft verklaard dat hij ziek wordt van deze procedure; hij kan er niet meer tegen en gaat eraan kapot. [betrokkene] kan zelf zijn beslissingen nemen over de zorg die hij nodig heeft en over zijn geldzaken. Waar nodig, helpt zijn dochter [verzoekster] hem. [verzoekster] houdt nu ook zijn geldzaken bij. [betrokkene] doet alles zelf met de steun van [verzoekster] en zijn huishoudelijke hulp.
De bewindvoerdervindt het triest dat het leefplezier van [betrokkene] door het bewind zo wordt beïnvloed. Uit recent onderzoek blijkt dat er geen sprake is van vasculaire dementie terwijl op die grond de bewindvoering en het mentorschap zijn aangevraagd. [betrokkene] loopt weliswaar een risico als hij het allemaal zelf gaat doen, maar iedereen moet tegenwoordig op zijn hoede zijn. Het zou voor [betrokkene] fijn zijn om nog te kunnen genieten op zijn leeftijd en geen spanningen en stress meer te hebben van rechtszaken en klachten over en weer.
De voormalige mentor (mevrouw [de voormalige mentor] )heeft verklaard dat zij vele malen bij [betrokkene] op bezoek is geweest en dat zij iedere keer een nette man aantrof met wie een helder gesprek te voeren was. Hij oogt alleen verward als hij zenuwachtig is. [betrokkene] kan nog veel zelf. Mevrouw [de voormalige mentor] heeft gesproken met artsen en was aanwezig bij medische keuringen. De artsen waren steeds verbaasd als ze hoorden van het bewind en het mentorschap. [betrokkene] heeft een betrokken netwerk om zich heen; [verzoekster] en haar echtgenoot [partner] zijn zorgzaam en [betrokkene] fleurt op als de huishoudelijk hulp bij hem thuiskomt. [betrokkene] kan heel goed voor zichzelf zorgen met het netwerk om hem heen. [betrokkene] is bestand tegen ouderenmisbruik; hij weet wat hij wil, voelt dingen juist aan en hij kan zich goed uitdrukken.
De huidige mentor (de heer [uitvoerend mentor] )heeft verklaard dat hij al veertig jaar in de ouderenzorg werkzaam is en dat hij ook met dementerende ouderen heeft gewerkt. De mentor kan zich vinden in de medische rapportage van dokter [internist ouderengeneeskundige] ; ook hij ziet bij [betrokkene] geen symptomen van dementie. Het is weliswaar een risico dat [betrokkene] zelfstandig blijft wonen, hij is al oud. Dat is echter een weloverwogen keuze van [betrokkene] zelf en hij overziet de gevolgen hiervan. Verder herkent de heer [uitvoerend mentor] het beeld dat mevrouw [de voormalige mentor] schetst over de toestand van [betrokkene] .
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Ingevolge artikel 1:462 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet langer meer bestaat, het mentorschap opheffen. Dat kan ambtshalve en op verzoek van de mentor of van degene die gerechtigd is mentorschap te verzoeken als bedoeld in artikel 1:451 BW, eerste en tweede lid.
3.7.3.
Van verkwisting of het hebben van problematische schulden is geen sprake. Het hof dient daarom te beoordelen of bij [betrokkene] sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand die een bewind en mentorschap rechtvaardigt. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat inmiddels niet gebleken is dat aan deze voorwaarden is voldaan. [betrokkene] heeft in december 2019, als gevolg van een blaasontsteking een delier doorgemaakt en is vervolgens in zijn huis gevallen waardoor hij in het (Catharina)ziekenhuis moest worden opgenomen. De klinisch geriater van het Catharinaziekenhuis (dokter [klinisch geriater] ) heeft bij brief van 28 december 2019 vastgesteld dat er een vermoeden was van vasculaire dementie. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden vlak nadat [betrokkene] in het delier verkeerde. Niet lang hierna, op 20 februari 2020, heeft dokter [dokter] , na een poliklinisch vervolgconsult, vastgesteld dat er bij [betrokkene] duidelijke vasculaire schade te zien was. Het hof acht deze uitkomsten niet bijzonder alarmerend: [betrokkene] was op dat moment al 87 jaar oud en het belangrijkste kenmerk van een delier is dat de betrokkene in verwarde toestand komt te verkeren. Verder is het niet opmerkelijk dat er enige vasculaire schade optreedt bij een man van deze leeftijd.
Het hof kent daarom meer gewicht toe aan de onderzoeken die daarna hebben plaatsgevonden door het Máxima Medisch Centrum. Daar is [betrokkene] twee keer uitgebreid onderzocht: in december 2020 en, heel recent nog, in april 2021. Uit deze onderzoeken is gebleken dat [betrokkene] volledig is hersteld van zijn delier. Uit de eerste rapportage van dokter [klinisch neuropsycholoog] (klinisch neuropsycholoog) van 1 december 2020 blijkt dat het neuropsychologisch onderzoek geen argumenten geeft voor beperkte (MCI) dan wel uitgebreide neurocognitieve stoornis (dementie). Dokter [klinisch neuropsycholoog] constateert dat [betrokkene] na zijn val in december 2019 een periode van verwardheid heeft doorgemaakt als gevolg van een delier en dat er sindsdien sprake is van een herstel. Er is geen sprake van cognitieve stoornissen noch van beperkingen in het dagelijks functioneren. In april 2021 heeft het Máxima Medisch Centrum nogmaals een onderzoek verricht bij [betrokkene] . Uit de brief van 22 april 2021 blijkt dat dokter [internist ouderengeneeskundige] (internist ouderengeneeskundige) geen aanwijzingen ziet voor een ‘mild cognitive impairment’ of dementie. [verzoekster] heeft onweersproken verklaard dat [betrokkene] voor dit onderzoek vier à vijf uur lang is onderzocht. Daarmee is dit een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek geweest. De uitkomst van dit onderzoek is door [verweerster] niet weersproken.
Hiermee heeft [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt dat er bij [betrokkene] geen sprake is van dementie. Het hof acht het, de uitkomst en conclusies van het onderzoek van dokter [internist ouderengeneeskundige] en dokter [klinisch neuropsycholoog] in aanmerking nemende, waarschijnlijk dat het eerder vastgestelde vermoeden van dementie direct verband hield met de gevolgen van het delier waarin [betrokkene] eind 2019 verkeerde en waarvan hij inmiddels is hersteld.
3.7.4.
[betrokkene] wil van alle beschermingsmaatregelen af. Hij is daar heel duidelijk in. Het bewind en mentorschap bezorgen hem veel stress en zenuwen. Het hof acht [betrokkene] in staat om, al dan niet met steun van derden, zelf zijn zaken (financieel en niet-financieel van aard) te regelen. In wat [verweerster] heeft aangevoerd, ziet het hof onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat [betrokkene] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand hiertoe niet in staat is. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat het contact tussen [betrokkene] en [verweerster] circa anderhalf jaar geleden is beëindigd en dat [verweerster] , anders dan [verzoekster] , niet over actuele informatie beschikt over de toestand van [betrokkene] . De zorgen en medische problemen die [verweerster] schetst, ziet het hof niet. [betrokkene] is bereid om, als het nodig is, de hulp van [verzoekster] te aanvaarden, zoals hij nu ook al doet. [betrokkene] neemt het risico op vallen voor lief, zolang hij maar zelfstandig kan blijven wonen in zijn eigen woning met wenteltrap; hij mag die keuze maken.
Het hof ziet evenmin aanknopingspunten waaruit zou blijken dat er sprake is van ouderenmisbruik. [verzoekster] is op deze aantijging van [verweerster] op de mondelinge behandeling gemotiveerd ingegaan en het licht daarvan heeft [verweerster] deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof hecht tot slot ook veel waarde aan de verklaringen van de bewindvoerder, de voormalige mentor en de huidige mentor die gelijkluidend zijn in hun standpunt dat [betrokkene] de beschermingsmaatregelen niet nodig heeft.
3.7.5.
Op grond van het voorgaande acht het hof [betrokkene] in staat om ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. [verzoekster] verzoekt vernietiging van beide maatregelen. Het hof is echter van oordeel dat de kantonrechter beide beschermingsmaatregelen terecht heeft uitsproken; het was toen nog niet duidelijk of er bij [betrokkene] sprake was van dementie. Inmiddels is die duidelijkheid er wel. In hoger beroep is voldoende gebleken, door het overleggen van nieuwe medische stukken, dat de noodzaak van beide beschermingsmaatregelen is komen te vervallen. Het hof zal daarom het hoger beroep van [verzoekster] in zoverre toewijzen en het bewind en mentorschap opheffen met ingang van 15 juli 2021, zodat de bewindvoerder en de mentor voldoende tijd hebben om het mentorschap en bewind administratief af te wikkelen en, alleen voor de bewindvoerder, ten overstaan van de kantonrechter de (eind) rekening en verantwoording af te leggen over het gevoerde bewind.
Hiermee slaagt het hoger beroep in de zaak 200.285.351/01 in zoverre.
Ondercuratelestelling (het incidenteel appel van [verweerster] )
3.7.6.
Nu naar het oordeel van het hof de noodzaak voor een bewind en mentorschap niet komt vast te staan, behoeft het verzoek van [verweerster] tot ondercuratelestelling van [betrokkene] – een maatregel die nog verder ingrijpt dan bewind en mentorschap – geen bespreking meer. Aan die zwaardere maatstaf is vanzelfsprekend ook niet voldaan.
Het hof wijst het incidenteel appel van [verweerster] daarom af.
Hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van 28 augustus 2020
3.7.7.
De vraag wie de mentor van [betrokkene] moet worden, is niet langer aan de orde omdat het mentorschap wordt opgeheven. In zoverre zijn de grieven die [verzoekster] in haar tweede beroepschrift tegen deze beschikking heeft gericht, achterhaald. [verzoekster] stelt in haar beroepschrift ook het verslag en de beloning van mevrouw [de voormalige mentor] ter discussie, zoals door de kantonrechter vastgesteld in de beschikking van 28 augustus 2020. [verzoekster] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat zij zelf de mentor van [betrokkene] wil zijn en dat een professionele mentor niet nodig is, dus een verslag en een beloning ook niet. Het hof ziet geen aanleiding om hier gevolgen aan te verbinden. Niet is gebleken dat mevrouw [de voormalige mentor] haar werkzaamheden niet goed heeft verricht. Mevrouw [de voormalige mentor] is een professionele mentor. Het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM heeft geoordeeld dat zij voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn neergelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Daarnaast staat vast dat zij in de periode van 1 september 2020 tot 1 april 2021 werkzaamheden heeft verricht als mentor van [betrokkene] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij onweersproken verklaard dat zij meerdere huisbezoeken heeft verricht bij [betrokkene] en dat zij mee is gegaan naar medische onderzoeken ten behoeve van [betrokkene] . Ook bevinden zich in het dossier meerdere stukken van haar hand. Dat [verzoekster] het niet eens is met de inhoudelijke beslissing dat er mentor is benoemd, betekent niet dat mevrouw [de voormalige mentor] geen beloning meer verdient voor haar werkzaamheden, waarvan vaststaat dat zij deze heeft verricht.
Het hof wijst daarom het hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van 28 augustus 2020 af, door het hof gekenmerkt met 200.286.568/01.
Getuigenbewijs
3.7.7.
[verweerster] en [verzoekster] hebben allebei getuigenbewijs aangeboden. Nu het hoger beroep van [verzoekster] in zoverre wordt toegewezen en beide beschermingsmaatregelen worden opgeheven, heeft zij geen belang meer bij getuigenbewijs.
[verweerster] heeft bewijs aangeboden van haar stelling over de gezondheid van [betrokkene] en het vermoeden van ouderenmisbruik door het overleggen van bescheiden en het horen van verschillende getuigen. Het hof komt aan dit bewijsaanbod niet toe. Op grond van de stukken die [verzoekster] heeft overgelegd, heeft het hof al vastgesteld dat er geen sprake is van dementie.
3.7.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
in de zaak met nummer 200.285.351/01:
verklaart [verweerster] niet-ontvankelijk in haar voorwaardelijke incidenteel appel tegen de beschikking van 30 juli 2020;
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van 30 juli 2020;
heft op met ingang van 15 juli 2021 het mentorschap van, en het bewind dat is ingesteld over de goederen van, [betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1932, wonende aan [adres] te [woonplaats] ( [postcode] );
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan [betrokkene] en een – zo mogelijk door hen beiden voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant in verband met aantekening in het Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
in de zaak met nummer 200.286.586/01
wijst het hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van 28 augustus 2020 af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.D.M. Lamers en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.