ECLI:NL:GHSHE:2021:2098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
200.285.108_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder wegens gewichtige redenen en bekrachtiging van eerdere beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder, [verzoekster], die was benoemd voor de rechthebbende. De kantonrechter had eerder, op 24 juli 2020, [verzoekster] ontslagen als bewindvoerder vanwege gewichtige redenen. Het hof oordeelde dat [verzoekster] onvoldoende zorg had gedragen voor het vermogen van de rechthebbende, dat meer dan € 50.000,- bedroeg. Het hof stelde vast dat [verzoekster] aanzienlijke bedragen uit het vermogen van de rechthebbende had onttrokken voor persoonlijke uitgaven, zoals vakanties en etentjes, en dat zij twee dure natuurgraven had aangeschaft, waarvan één voor zichzelf. Het hof benadrukte dat de bewindvoerder de plicht heeft om het vermogen van de rechthebbende te beschermen en dat de uitgaven die [verzoekster] had gedaan niet in lijn waren met deze verantwoordelijkheid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2021 heeft [verzoekster] haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van een gewichtige reden voor haar ontslag. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er gewichtige redenen waren voor het ontslag van [verzoekster]. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder en de noodzaak om het vermogen van de rechthebbende te beschermen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 1 juli 2021
Zaaknummer: 200.285.108/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8664212 BM VERZ 20-499 en 7813499 BT VERZ 19-4510
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. B. Molenaar.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de rechthebbende] (hierna: de rechthebbende);
- [de opvolgend bewindvoerder] (hierna: de opvolgend bewindvoerder).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, Team Toezicht, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2020, heeft [verzoekster] verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te verstaan dat [verzoekster] bewindvoerder blijft van de rechthebbende en dat begroting van de door rechthebbende door toedoen van [verzoekster] geleden schade achterwege blijft. Kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. Molenaar;
  • de opvolgend bewindvoerder.
2.3.1.
De rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de (telefonische) mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 juli 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 24 november 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 5 mei 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van [verzoekster] op 11 mei 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 19 juli 1983 heeft de kantonrechter in de rechtbank Venlo over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld, met benoeming van de heer [betrokkene 1] , de vader van [verzoekster] , tot bewindvoerder.
3.2.
Bij beschikking van 28 januari 2009 heeft de kantonrechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch [verzoekster] , na het overlijden van de heer [betrokkene 1] , tot bewindvoerder benoemd.
3.3.
Bij beschikking van 27 oktober 2010 heeft de kantonrechter in de rechtbank Roermond ten behoeve van de rechthebbende tevens een mentorschap ingesteld, met benoeming van [verzoekster] en mevrouw [betrokkene 2] tot mentoren.
[betrokkene 2] is in 2013 overlede,n zodat [verzoekster] thans de enige mentor is.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover hier van belang:
  • [verzoekster] met ingang van 1 augustus 2020 ontslagen als bewindvoerder;
  • verstaan dat [verzoekster] mentor blijft van de rechthebbende;
  • [de opvolgend bewindvoerder] met ingang van 1 augustus 2020 benoemd tot opvolgend bewindvoerder;
  • de opvolgend bewindvoerder de verplichting opgelegd om een begroting te maken van de door de rechthebbende door toedoen van [verzoekster] vanaf 2016 geleden schade en die begroting aan de kantonrechter te overleggen.
3.5.
[verzoekster] kan zich met de beslissingen van de kantonrechter omtrent het bewind niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Het hoger beroep van [verzoekster] is niet gericht tegen de beslissing inzake het mentorschap.
3.6.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Er is geen sprake van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 1:448 van het Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan de kantonrechter kan overgaan tot het ontslag van [verzoekster] . Het begrip “ gewichtige reden” is niet vastomlijnd en wordt casuïstisch, mede door de jurisprudentie, ingevuld. Van slechte bewindvoering is -gelet op de inhoud van deze jurisprudentie- echter geen sprake. De kantonrechter heeft de rekening en verantwoording over de periode van 2015 tot en met 2018 goedgekeurd. De relatie met de rechthebbende is goed; van een vertrouwensbreuk is geen sprake. Ook de communicatie met de rechthebbende verloopt goed en is voor de rechthebbende vertrouwd. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat [verzoekster] niet voldoende in staat is om haar taak als bewindvoerder uit te oefenen. [verzoekster] heeft ten aanzien van de erfenis van de rechthebbende uit onwetendheid gehandeld. Het was haar toentertijd niet bekend dat zij van de kantonrechter toestemming nodig had om de erfenis van € 50.000,- van de rechthebbende te besteden. [verzoekster] heeft ten overstaan van de kantonrechter beaamd dat zij zich daarover beter had moeten informeren of laten informeren. Er is sprake van een menselijke vergissing, maar niet van enige kwade opzet. Zij heeft niet willens en wetens in strijd gehandeld met de afwijzende beschikkingen van de kantonrechter in 2015. [verzoekster] heeft de erfenis -op advies van de Rabobank- eerst belegd. Daarna heeft [verzoekster] van dit geld twee natuurgraven gekocht, waarvan één voor haarzelf. Gelijkheid tussen broer en zus acht zij van belang voor de familie, dit was iets wat zij nu goed behoorde te regelen. Voorts heeft zij de rest van de erfenis aangewend voor vakanties, uitstapjes en etentjes met haar gezin, waarbij de rechthebbende ook aanwezig was. [verzoekster] heeft deze uitgaven in het belang van de rechthebbende gedaan; hij geniet heel erg van dergelijke activiteiten. [verzoekster] heeft haar taak als bewindvoerder altijd met veel liefde en toewijding gedaan en zij is daarbij altijd consciëntieus te werk gegaan. Het ontslag als bewindvoerder en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de kantonrechter heeft [verzoekster] veel pijn gedaan. [verzoekster] verzoekt het hof om een tweede kans. Hoewel [verzoekster] formeel geen bewindvoerder meer is, voldoet zij nog wel grotendeels de kosten van de rechthebbende. Er is geen contact met de opvolgend bewindvoerder. [verzoekster] heeft, desgevraagd door het hof, verklaard dat wanneer de benoeming van de opvolgend bewindvoerder gehandhaafd blijft, zij haar medewerking verleent aan een spoedige dossieroverdracht.
3.7.
De opvolgend bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – verklaard dat hij -vanwege het hoger beroep- nog geen werkzaamheden in deze zaak heeft verricht. De opvolgend bewindvoerder kan ermee instemmen wanneer [verzoekster] de bewindvoerder in deze zaak blijft, dan wel is hij bereid om het bewindvoerder-schap met haar te delen. De opvolgend bewindvoerder is bereid om mee te werken aan een spoedige dossieroverdracht wanneer de beslissing van de kantonrechter in stand blijft.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Ontslag bewindvoerder
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid BW kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstel-ling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.8.2.
Het hof stelt voorop dat het hof ter mondelinge behandeling heeft waargenomen dat [verzoekster] het beste met haar broer, de rechthebbende, voor heeft. Het hof wil dan ook aannemen dat [verzoekster] zich met veel liefde en toewijding als bewindvoerder en mentor heeft ingezet om de belangen van de rechthebbende zo goed mogelijk te dienen. Het mentorschap is om die reden dan ook onomstreden.
3.8.3.
Niettemin is het hof op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling, evenals de kantonrechter, van oordeel dat sprake is van gewichtige redenen die het ambtshalve ontslag van [verzoekster] als bewindvoerder en de benoeming van een opvolgend bewindvoerder rechtvaardigen en ook nodig maken. De primaire taak van een bewindvoerder bestaat uit het behartigen van de financiële belangen van de rechthebbende, waarbij de bewindvoerder de rechthebbende behoort te beschermen. De bewindvoerder dient binnen deze taak het inkomen en het vermogen van de rechthebbende te beheren en te bewaken. Vast staat dat er door [verzoekster] aanzienlijke bedragen aan het vermogen van de rechthebbende zijn onttrokken. [verzoekster] heeft onder meer een aan de rechthebbende toebehorende erfenis van € 50.000,- zonder toestemming van de kantonrechter naar eigen inzicht besteed. [verzoekster] heeft ten laste van die erfenis twee natuurgraven gekocht, waarvan één voor haarzelf. Haar overweging daarbij dat het ook in het belang van haar broer was dat hij de kosten van haar grafrechten zou voldoen, onderschrijft het hof, mede gelet op de hoogte van die kosten, niet. Verder heeft [verzoekster] de rest van de erfenis aangewend voor vakanties, uitstapjes en etentjes met haar gezin, waarbij de rechthebbende ook aanwezig was. Voor zover [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij deze uitgaven in het belang van de rechthebbende heeft gedaan omdat hij daarvan geniet, past het -naar het oordeel van het hof- echter niet binnen een goed bewindvoerderschap dat zij de kosten van die uitjes (medeten behoeve van haarzelf en van haar gezinsleden) volledig ten laste van het vermogen van de rechthebbende heeft gebracht.
Het hof dan ook overgaan tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.8.4.
Ter mondelinge behandeling heeft het hof vastgesteld dat de opvolgend bewindvoerder -in afwachting van de uitspraak in hoger beroep- nog geen werkzaamheden in deze zaak heeft verricht. Zowel [verzoekster] als de opvolgend bewindvoerder hebben verklaard bereid te zijn om mee te werken aan een spoedige dossieroverdracht indien het hof tot bekrachtiging van de bestreden beschikking overgaat. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de opvolgend bewindvoerder zo snel mogelijk met zijn werkzaamheden start.
Aansprakelijkheid bewindvoerder
3.8.5.
In artikel 1:444 BW is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 in samenhang met artikel 1:444 lid 5 BW kan de rechter de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
3.8.6.
[verzoekster] stelt in het beroepschrift dat haar hoger beroep eveneens ziet op de beslissing van de kantonrechter tot het opstellen van een begroting van de door de rechthebbende geleden schade door toedoen van [verzoekster] . Zij heeft dit onderdeel van haar hoger beroep noch in het beroepschrift, noch ter mondelinge behandeling nader toegelicht. Voor zover [verzoekster] heeft beoogd te stellen dat de kantonrechter de opvolgend bewindvoerder die opdracht niet had moeten geven, verwerpt het hof deze stelling omdat het tot de taak van de opvolgend bewindvoerder kan behoren om uit te zoeken wat er in de periode voorafgaand aan zijn bewindvoerderschap is gebeurd.
3.9.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.10.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, Team Toezicht, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en K.A. Boshouwers en is op 1 juli 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.