ECLI:NL:GHSHE:2021:2094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
20-001266-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk vervoer van amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 498,37 gram amfetamine op 28 juni 2019 in Geffen. De politierechter had eerder op 25 juni 2020 een vonnis gewezen, waartegen de verdachte hoger beroep aantekende. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden vorderde, en de pleitnotities van de verdediging, die vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van aanhouding in een Volkswagen Caddy zat, waarin een gripzakje met vermoedelijke verdovende middelen werd aangetroffen. De verdachte vertoonde zenuwachtig gedrag en verklaarde dat de auto van een vriend was. Het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamine in de auto, mede op basis van de getuigenverklaringen van de verbalisanten en de omstandigheden van de aanhouding. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het bewezen dat de verdachte opzettelijk amfetamine heeft vervoerd.

De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest had doorgebracht. Het hof overwoog dat de aard en ernst van het bewezenverklaarde, evenals de gevolgen voor de samenleving, een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming rechtvaardigden. De beslissing is gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001266-20
Uitspraak : 28 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 25 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-018217-20 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met aanvulling van gronden.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 juni 2019 te Geffen opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 498,37 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 28 juni 2019 te Geffen opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 498,37 gram amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal documentcode PL2100-2019133089 van de eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch basisteam Maasland, gesloten 20 december 2019 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 72).
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen met bijbehorende foto d.d. 28 juni 2019 (pagina’s 6 – 8), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
(pagina 6)
Op vrijdag, 28 juni 2019, omstreeks 11:50 uur, bevonden wij, [verbalisant 1] en
[verbalisant 2], ons op de A73, gemeente Nijmegen. Wij waren in burger gekleed en reden in een onopvallend surveillancevoertuig, in gemeld bij het Operationeel Centrum van de Landelijke Eenheid te Driebergen.
Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip hoorden wij van collega [verbalisant 3], eveneens werkzaam bij de Landelijke Eenheid dat hij op een carpoolplaats langs de A73, afrit 3 Malden, in de gemeente Heumen een bestelauto zag staan. Dit betrof een Volkswagen, type Caddy, voorzien van het Nederlandse [kenteken]. Wij hoorden over de portofoon dat er in deze bestelauto een manspersoon zat en dat hij het vermoeden had dat deze persoon op iemand stond te wachten. Na een paar minuten hoorden wij over de portofoon dat de bestuurder van de Volkswagen Caddy ging rijden en dat hij de A73 op reed in de richting van Nijmegen. Wij hoorden dat [verbalisant 3] deze bestuurder ging volgen en dat hij voornemens was bij een veilige mogelijkheid de bestuurder en de VW Caddy te gaan controleren. Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] reden op ongeveer 500 meter achter [verbalisant 3].
Ter controle van de bepalingen gesteld in de Wegenverkeerswet 1994 gaf [verbalisant 3] middels een politietransparant aan de achterzijde van zijn dienstauto de bestuurder van deze Volkswagen Caddy een stopteken waaraan hij voldeed. Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] sloten aan. Wij liepen naar de bestelauto toe en legitimeerden ons als politieambtenaren.
De bestuurder van de Volkswagen Caddy werd vervolgens door mij, [verbalisant 1], aangesproken en van hem werd gevorderd om behoorlijk ter inzage af te geven het rijbewijs en het bij de bestelauto behorende kentekenbewijs. De bestuurder overhandigde mij, [verbalisant 1] een op zijn naam gesteld rijbewijs. Ik zag dat hij enorm trilde en dat het hem niet lukte om bij het overhandigen zijn handen stil te houden. Ik, [verbalisant 1] confronteerde hem hier direct mee. Ik vroeg hem of hij zenuwachtig was. Hierop antwoordde hij bevestigend. Ik zag dat de bestuurder genaamd was: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990. Vervolgens vroeg ik [verdachte] naar het bij de bestelauto behorende kentekenbewijs. Ik zag dat [verdachte] in eerste instantie een kopie van een kentekenbewijs aan mij wilde overhandigen. Ik zag dat hij wederom enorm trilde en dat hij niet in staat was om zijn handen stil te houden. Hij vertelde toen ook een kentekenkaart te hebben. Ik zag dat hij het papieren exemplaar wegstopte en
(pagina 7)
mij met trillende handen de kentekenkaart overhandigde. Hierop verzocht ik [verdachte] de bestelauto uit te gaan om dat ik een technische controle wilde uitvoeren. Ik zag dat [verdachte] hiervan schrok en hoorde dat hij vroeg: "Waarom? Deze auto is niet van mij. Hij is van een vriend." Ik legde hem uit dat ik een technische controle ging doen om te kijken naar eventuele voertuiggebreken. Hierop stapte [verdachte] uit en nam hij plaats naast [verbalisant 3] die voor zijn dienstauto stond. Tijdens deze controle viel mijn oog op een grip zakje welke uit de geopende asbak in de middenconsole stak. Het is mij ambtshalve bekend dat grip zakjes luchtdicht zijn en een grip sluiting hebben. Het is mij bekend dat grip zakjes veel gebruikt worden om verdovende middelen in te vervoeren. Ik pakte het grip zakje uit de asbak en zag dat er wat witte resten in zaten. Hierdoor kreeg ik het vermoeden dat er in dit grip zakje mogelijk cocaïne of amfetamine had gezeten.
Hierop liep ik naar [verdachte] toe en zei tegen hem dat ik een grip zakje had aangetroffen. Op grond van artikel 9, 3e lid Opiumwet werd van verdachte [verdachte] de uitlevering gevorderd van alle bij hem aanwezige stoffen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. De
verdachte verklaarde geen stoffen als bedoeld aanwezig te hebben. Wij, [verbalisant 1] en
[verbalisant 2] zagen dat de verdachte zenuwachtig reageerde. Hij maakte handbewegingen naar
ons waarbij wij beiden waarnamen dat hij wederom enorm trilde. Wij hoorden dat hij zei dat hij zich niet verantwoordelijk voelde voor de zaken welke wij in de auto aan zouden treffen omdat de auto van een vriend was. Of woorden van gelijke strekking.
Ik, [verbalisant 1] (
heb, hof) mij toegang verschaft tot het omschreven voertuig. Ik zag dat onder de bestuurdersstoel een opbergruimte zat. Ik opende deze en zag dat hierin een grote grip zak zat. Ik, [verbalisant 2] maakte een foto van deze grip zak. Ik, [verbalisant 1] haalde deze grip zak uit deze opbergruimte en legde hem op de motorkap van de bestelauto. Ik kreeg het vermoeden dat er in deze grip zak amfetamine pasta zat. Ik zag namelijk dat de aangetroffen stof een wit, enigszins kleverige substantie betrof. Ondanks dat het in een grip zak zat rook ik een sterke chemische geur.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen met bijbehorende foto d.d. 28 juni 2019 (pagina’s 11 – 12), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 4];
Op vrijdag 28 juni 2019, ontving ik van collegae van de Landelijke Eenheid een goed,
welke voor onderzoek inbeslaggenomen werd. Dit goed werd gelabeld met goednummer
P12100-2019133089-1525978. Er werd mij verteld dat dit goed mogelijk een verdovende middel betrof.
Ik zag dat het goed verwikkeld was in een door de politie verstrekte plastic beslagzak. Ik rook direct een chemische geur. Ik opende de plastic zak en zag dat er een redelijk grote transparant gripzak in zat. Ik zag dat er een witte kleverige substantie in zat. Ik opende deze zak en zag dat het goed in een iets kleinere gripzak verpakt zat. Beide gripzakken waren voorzien van een strip om de zak mee doen sluiten. Doordat ik eerder de chemische geur al opmerkte en nu de witte kleverige substantie aantref, had ik het vermoeden dat ik te maken had met mogelijke "natte amfetamine". Doordat de substantie nat was had ik het goed in de iets kleinere gripzak gewogen. Ik zag dat het brutogewicht van de substantie betrof 498.37 gram. Ik zag dat de indicatieve test reageerde op de aanwezigheid van amfetamine.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2019 (pagina 20), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 5];
AANLEIDING:
Op donderdag 28 juni 2019, werd de [verdachte] aangehouden ter zake het overtreden van de Opiumwetgeving. Kort voor de aanhouding werd vermoedelijk drugs aangetroffen (amfetamine pasta). Op vrijdag 6 september 2019 werd deze (vermoedelijke) harddrugs, nadat het indicatief werd getest, ingezonden naar F.O. om vast te stellen wat voor drugs het daadwerkelijk betreft.
Goednummer : PL2100-2019133089-5, goednummer 1525978
Categorie omschrijving : Medicamenten/hulpmiddelen
Object : Verdovende middel (Amfetamine)
Monster : 4.96 gram nettogewicht
SIN : AAMG9191NL
Uit deze partij is een monster van 4.96 gram genomen en ingezonden naar F.O. Dit monster is verpakt comfort de richtlijnen van gemaakte afspraken. Het goed is in nettogewicht afgewogen (4.96 gram) en verpakt in aluminiumfolie waarna het verpakt werd in een afsluitbare zak welke is voorzien van een SIN-nummer.(AAMG9191NL)
4.
Het rapport van het NFI opgemaakt door [rapporteur] d.d. 10 september 2019 (pagina 23);
Vraagstelling
Bevat het materiaal cocaïne, heroïne, amfetamine en/of MDMA?
Onderzoek
Het identificatieonderzoek werd uitgevoerd volgens het NFiDENT proces. Hierbij werd gebruik gemaakt van gaschromatografie- massaspectrometrie; voorafgaand aan dit onderzoek werden uiterlijke kenmerken beoordeeld en indicatieve kleurtesten gebruikt.
Resultaten en conclusie
Ontvangen data voldoen aan de gestelde criteria voor het NFiDENT proces.
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAMG9191NL pasta, wit, uit 4,96 gram bevat amfetamine
5.
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], opgemaakt door [verbalisant 4], d.d. 4 december 2019 (p. 54);
Uw voertuig. Volkswagen Caddy voorzien van het Nederlands [kenteken], werd
aangetroffen op vrijdag 28 juni 2019 in Geffen te Oss. Hier zat u niet in ten tijde
dat het voertuig werd aangetroffen.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Niets. Ik had mijn aantal dagen ervoor uitgeleend en daarna nooit meer gezien.
V: Wie had er op die dag toegang tot uw voertuig?
A: De dinsdag ervoor had ik met Wake-Boarden mijn knie uit de kom gehad. [verdachte]
was hierbij. Hij had op dat moment geen voertuig tot zijn beschikking en ik kon toch
niet rijden. Ik zei tegen hem. Neem jij hem maar mee en als ik hersteld ben dan hoor
je het wel van mij.
Uit onderzoek is gebleken dat er in deze grip zak bruto 498.37 gram natte amfetamine aanwezig was.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Niets. Ik weet er niets van.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Door de verdediging is bepleit dat niet overtuigend kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen amfetamine. Bij de aanhouding van de verdachte heeft de verdachte ten overstaan van de politie te kennen gegeven dat hij zich niet verantwoordelijk voelde voor de inhoud van de auto nu deze aan een vriend van hem toebehoorde. Nu de amfetamine is aangetroffen in de opbergruimte onder de bestuurderstoel kan niet worden aangenomen dat dit zonder meer voor de verdachte zichtbaar is geweest. Voorts zou de auto geleend zijn van [medeverdachte] die volgens de verdediging momenteel in de voorlopige hechtenis zit voor een vijftal drugslaboratoria. Om die reden is volgens de verdediging niet uit te sluiten dat de aangetroffen amfetamine van [medeverdachte] is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat in het voertuig, dat door verdachte werd bestuurd, een grote hoeveelheid amfetamine is aangetroffen. De verdachte was op dat moment de enige persoon in de auto. De verbalisanten die de verdachte staande hebben gehouden, relateren dat de verdachte op het moment van de aanhouding ontzettend zenuwachtig was. De eigenaar van de auto, [medeverdachte], heeft voorts verklaard dat hij zijn auto enkele dagen eerder aan de verdachte had uitgeleend. Van de aangetroffen drugs in zijn auto weet [medeverdachte] niets. Uit deze feiten en omstandigheden in onderling verband leidt het hof af dat de verdachte wetenschap had van de in de door hem gebruikte auto aangetroffen amfetamine.
Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de aangetroffen drugs, onaannemelijk. Niet alleen op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, maar ook omdat de verdachte tegenstrijdig heeft verklaard. Zo heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste instantie verklaard dat niemand anders in de geleende auto had gereden nadat de verdachte deze had gekregen. Hierna verklaarde de verdachte dat er wel iemand anders in de auto had gereden. Vervolgens verklaarde de verdachte niet meer te weten of, en zo ja, hoeveel anderen in de auto hadden gereden nadat hij de auto van [medeverdachte] had geleend. Tevens heeft de verdachte wisselend verklaard over de manier waarop hij de auto van [medeverdachte] heeft ontvangen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk 498,37 gram amfetamine heeft vervoerd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende:
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 28 juni 2019 opzettelijk 498,37 gram amfetamine heeft vervoerd. Voor verdovende middelen in het algemeen – en voor harddrugs in het bijzonder – geldt dat zij verslavend (kunnen) zijn, met alle nadelige gevolgen voor de gebruikers zelf. Daarnaast bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Ook de productie en handel zijn ondermijnend voor de samenleving vanwege het daarmee gepaard gaande geweld en de gevolgen voor het milieu. Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan deze nadelige gevolgen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 april 2021.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Het hof is, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit een oogpunt van vergelding, van oordeel dat overeenkomstig met de LOVS-richtlijnen die daarvoor gelden niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken dit oordeel van het hof niet anders.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.H.T. de Haas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 28 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.