ECLI:NL:GHSHE:2021:2081

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
20-002061-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal, dierenmishandeling en mishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken werd van dierenmishandeling, maar wel veroordeeld werd voor diefstal met geweld, overtreding van de Wet dieren en mishandeling. De verdachte is geboren in 1973 en woont in [woonplaats]. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en de inbeslaggenomen hond werd verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor de diefstal en dierenmishandeling, en een strafmaatverweer heeft gevoerd. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, gevolgd van geweld, dierenmishandeling en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en de hond wordt aan hem teruggegeven, ondanks de eerdere verbeurdverklaring. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002061-19
Uitspraak : 17 juni 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-062753-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
wonende te [woonplaats]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van het aan hem onder 2 tenlastegelegde, te weten ten aanzien van de handelingen jegens de hond op 20 februari 2019 en is de verdachte ter zake van diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren (feit 1), overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren (feit 2) en mishandeling (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de politierechter de inbeslaggenomen hond verbeurd verklaard. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de verdediging bepleit dat het hof de teruggave van de inbeslaggenomen hond zal gelasten.
Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering dan wel de vordering zal afwijzen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens het dossier is het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging om onder feit 2 impliciet handelingen ten aanzien van de hond aan de orde te stellen die zich op twee aparte momenten zouden hebben voorgedaan, te weten op 20 februari 2019 en 11 maart 2019. Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de politierechter van het aan de verdachte onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde, te weten de handelingen jegens de hond op 20 februari 2019. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Vlissingen meerdere winkelgoederen (ter waarde van 12,75 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 2] en/of [winkel] (gelegen aan de [locatie] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 2] (met kracht) te duwen en/of op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2019 te Middelburg en/of Nieuw- en St. Joosland, althans in Nederland, zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier, te weten een hond, pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, door die hond meermalen te slaan en/of gedurende twee minuten, althans in ieder geval enige tijd, op die hond te zitten en/of die hond (met een kussen) te verstikken;
3.
hij op of omstreeks 12 juni 2018 te Vlissingen [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans op het lichaam, te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 14 maart 2019 te Vlissingen meerdere winkelgoederen, die aan een ander toebehoorden, te weten aan [benadeelde 2] en/of [winkel] (gelegen aan de [locatie] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, door die [benadeelde 2] met kracht te duwen en tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 11 maart 2019 in Nederland, zonder redelijk doel, de gezondheid en/of het welzijn van een hond heeft benadeeld, door die hond meermalen te slaan;
3.
hij op 12 juni 2018 te Vlissingen [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meermalen in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens de inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de diefstal te komen, nu er sprake is van tegenstrijdige en niet specifieke getuigenverklaringen en een aangifte in combinatie met ongedateerde camerabeelden van slechte kwaliteit. Indien het hof van oordeel is dat de diefstal wel bewezen kan worden geacht, heeft de raadsvrouw bepleit dat het geweld losstaat van de diefstal.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. De aangever [benadeelde 2] zag dat de verdachte twee pakken hamburgers pakte, deze in zijn mandje legde en hij deze vervolgens tijdens het lopen tussen zijn jas stak. De aangever heeft de verdachte verder gevolgd en zag dat hij nog een aantal goederen uit de schappen pakte en deze in zijn jas stopte. De verdachte had zoveel artikelen gepakt dat zijn jas er bol van ging staan. Toen de verdachte in de gaten kreeg dat hij betrapt was, legde hij verschillende producten terug in de schappen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige] . Daarnaast vinden deze verklaringen steun in de camerabeelden, omschreven in het proces-verbaal van bevindingen (pagina 43 t/m 46). Dat op de aanvullende camerabeelden (pagina 44 e.v.), door de getuige [getuige] opgenomen met zijn mobiele telefoon van de originele camerabeelden, geen datum en tijd in beeld zijn vastgelegd, is voor het hof in combinatie met de aangifte, de getuigenverklaringen en de door de politie gevorderde beelden op de USB-stick geen reden er aan te twijfelen dat de later aangeleverde beelden van de mobiele telefoon van de getuige de dag van het bewezenverklaarde betreffen.
Ten aanzien van het onderdeel van het verweer dat ziet op het ontbreken van een relatie tussen het geweld en de diefstal, overweegt het hof als volgt. Op het moment dat de verdachte richting de kassa’s liep, vergrendelde de aangever de poortjes bij de kassa’s zodat de verdachte de winkel niet meer kon verlaten. Bij de kassa’s is de verdachte vervolgens door de aangever aangesproken, waarna de verdachte direct erg agressief werd. Het vergrendelen van de poortjes door de aangever heeft ervoor gezorgd dat de verdachte de winkel niet uit kon vluchten. Het directe gevolg hiervan was dat de verdachte agressief werd en geweld heeft gebruikt jegens [benadeelde 2] .
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Mitsdien verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen, nu het door de verbalisanten waargenomen handelen van de verdachte niet valt onder het toebrengen van pijn/letsel bij dan wel benadeling van de gezondheid en/of het welzijn van de hond.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte op 11 maart 2019 aangesproken toen hij met zijn bromfiets in de berm stond. Zijn hond, [naam hond] , zat op dat moment in een krat die voor aan het stuur van de bromfiets was bevestigd. Toen verbalisant [verbalisant 2] de verdachte aansprak, reageerde de verdachte agressief. Op het moment dat de verbalisanten een opmerking maakten over het feit dat het hondje in elkaar gedoken lag te rillen, gaf de verdachte de hond een tik met de vlakke hand. De knokkels van de verdachte waren op dat moment bebloed. Korte tijd later, tijdens hetzelfde gesprek met de verbalisanten, sloeg de verdachte de hond nogmaals met de vlakke hand. De hond was enorm aan het bibberen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte, zonder dat gebleken is van enige aanleiding, de hond heeft geslagen waarbij gezien is dat de hond enorm aan het bibberen was. Daarmee heeft de verdachte de gezondheid en/of het welzijn van de hond benadeeld en zich daarmee schuldig gemaakt aan dierenmishandeling.
Mitsdien verwerpt het hof het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
zich gedragen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. De verdachte heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van [benadeelde 2] en/of [winkel] (gelegen aan de [locatie] te Vlissingen). Daarnaast heeft hij voor de betrokkene(n) overlast veroorzaakt.
Voorts is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dierenmishandeling en mishandeling. De mishandeling heeft in het openbaar plaatsgevonden en de verdachte heeft het slachtoffer, [benadeelde 1] , nodeloos pijn bezorgd. Dergelijke in het openbaar gepleegde feiten brengen veelal gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de samenleving in het algemeen en bij slachtoffers in het bijzonder..
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Ter terechtzitting in hoger beroep liet de verdachte duidelijk merken zeer verongelijkt te zijn wanneer hij geconfronteerd werd met de tegen hem gerezen verdenkingen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 26 maart 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsdelicten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien en hebben hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Gelet op de ernst van deze bewezenverklaarde feiten, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw dat bij de aanhouding van de verdachte ter zake het bewezenverklaarde onder 1 sprake is geweest van buitensporig geweld en dat hier in strafverminderende zin rekening mee gehouden dient te worden overweegt het hof dat gezien het door de verdachte toegepaste en bewezenverklaarde geweld en de overige omstandigheden bij de aanhouding geen sprake is geweest van zodanig buitensporig geweld jegens de verdachte dat zulks tot strafvermindering dient te leiden..
Alles overziend is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, passend en geboden is.
Beslag
De inbeslaggenomen en niet aan de verdachte teruggegeven hond [naam hond] , die aan de verdachte toebehoort, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Het bewezenverklaarde feit onder 2 is immers begaan met betrekking tot deze hond. Het hof acht verbeurdverklaring van de hond evenwel niet proportioneel in het licht van hetgeen is bewezenverklaard en zal daarom de teruggave van de hond gelasten aan de verdachte. Dat de hond - volgens de verdediging - al in 2019 zou gaan geëuthanaseerd maakt deze beslissing niet anders.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 168,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit € 3,92 materiële schade en € 165,00 immateriële schade.
De politierechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 168,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 3 rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 165,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten ten behoeve van het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland in verband met het inventariseren en onderbouwen van de schade, stelt het hof vast dat dit geen schade is die voor vergoeding als rechtstreekse schade, geleden door het strafbare feit, in aanmerking komt. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij in zoverre afwijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 3 rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 165,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 impliciet cumulatief tenlastegelegde met betrekking tot de handelingen jegens de hond op 20 februari 2019.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de hond [naam hond] , geregistreerd onder G2010189.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 165,00 (honderdvijfenzestig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 165,00 (honderdvijfenzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 juni 2018.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 17 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.C. Bosch en mr. H. von Hebel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.