ECLI:NL:GHSHE:2021:2067

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
20-002180-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake meerdere winkeldiefstallen en herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 4 juli 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1980 en thans verblijvende in detentie, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, voor zes (winkel)diefstallen. Daarnaast was er een beslissing genomen op een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, die was toegewezen voor 25 dagen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep is gebleken dat de politierechter geen beslissing heeft genomen op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich niet in het hoger beroep heeft gevoerd, waardoor de vordering niet aan het hof is voorgelegd. Het hof heeft het dossier en de verhandelingen in hoger beroep bestudeerd en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken.

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen straf of maatregel opgelegd zou moeten krijgen, gezien zijn motivatie om een behandeling te volgen na een eerdere ISD-maatregel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte een straf rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken met een proeftijd van 1 jaar. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002180-19
Uitspraak : 5 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 4 juli 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-141257-19 en 03-079879-19, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, VI-zaaknummer 99-000641-37, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans verblijvende in de [detentieplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van zes (winkel)diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zijn algemene en bijzondere voorwaarden verbonden. De politierechter heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-zaaknummer 99-000641-37) toegewezen, te weten voor de duur van 25 dagen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de politierechter abusievelijk geen beslissing heeft genomen op de door de benadeelde partij [benadeelde 1] ingediende vordering tot schadevergoeding.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] zich in hoger beroep (wederom) als benadeelde partij in dit strafproces heeft gevoerd. De vordering is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen en blijft mitsdien buiten beschouwing.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de zes tenlastegelegde diefstallen bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal afwijzen.
De verdediging heeft bepleit dat op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte ter zake van de tenlastegelegde diefstallen geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Met betrekking tot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft de verdediging bepleit dat het hof die vordering zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-141257-19:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2019 in de gemeente Maastricht een of meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2019 in de gemeente Maastricht een of meerdere polo's, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 2 mei 2019 in de gemeente Maastricht een of meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 6 mei 2019 in de gemeente Maastricht een of meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht een of meerdere pakken koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 03-079879-19:
hij op of omstreeks 4 april 2019 in de gemeente Maastricht 8 verpakkingen crème, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele aan een ander toebehorende, te weten aan [benadeelde 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 03-079879-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-141257-19:
1.
hij op 11 april 2019 in de gemeente Maastricht pakken koffie, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 23 april 2019 in de gemeente Maastricht polo's, toebehorende aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 2 mei 2019 in de gemeente Maastricht pakken koffie, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op 6 mei 2019 in de gemeente Maastricht pakken koffie, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 8 mei 2019 in de gemeente Maastricht pakken koffie, toebehorende aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak met parketnummer 03-079879-19:
hij op 4 april 2019 in de gemeente Maastricht 8 verpakkingen crème, toebehorende aan [benadeelde 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Nu de verdachte betreffende de tenlastegelegde diefstallen een bekennende verklaring heeft afgelegd en door of namens hem ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van parketnummer 03-141257-19 [1] :
  • (feit 1)een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [benadeelde 2] d.d. 15 april 2019 (p. 1 en p. 2);
  • (feit 2)een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens [benadeelde 1] d.d. 14 mei 2019 (p. 22-23);
  • (feiten 3 tot en met 5)een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [benadeelde 2] d.d. 10 mei 2019 (p. 9-11);
  • (feiten 1 tot en met 5)het proces-verbaal van verhoor van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg d.d. 14 juni 2019 (los opgenomen);
- (
(feiten 1 tot en met 5)de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2021.
Ten aanzien van parketnummer 03-079879-19 [2] :
  • het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 4 april 2019 van [aangever 3] namens [benadeelde 3] (p. 7-9);
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 4 april 2019 (p. 24-25);
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 19 februari 2021.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 1 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 3 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 4 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 5 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 03-079879-19 bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof – gelet op de geest en strekking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – toepassing zal geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en dat aan de verdachte aldus geen straf of maatregel zal worden opgelegd, en dus ook geen voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat aan de verdachte bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2020 de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren is opgelegd en dat hij gemotiveerd is om een behandeling te volgen. Indien en voor zover aan de verdachte een straf zou worden opgelegd, dan zou dat zijn motivatie (voor het volgen van een behandeling) kunnen ondermijnen, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van ongeveer één maand schuldig gemaakt aan zes winkeldiefstallen. Met zijn handelswijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de betreffende ondernemingen. Winkeldiefstallen zijn bovendien ergerlijke feiten waardoor schade en hinder wordt veroorzaakt voor de gedupeerde winkelbedrijven. De verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 december 2020. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Zulks heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan de tenlastegelegde feiten.
In het gegeven dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2020 de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren is opgelegd en dat de verdachte in dat kader een behandeling zal gaan volgen, ziet het hof, anders dan de verdediging, geen aanleiding om aan de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde handelen geen straf of maatregel op te leggen. Een dergelijke afdoening doet onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen – ziet het wel aanleiding om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Daarbij zal conform de vordering van de advocaat-generaal een proeftijd van één jaar worden opgelegd omdat daarmee naar het oordeel van het hof kan worden volstaan.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-zaaknummer 99-000641-37)
De veroordeelde is:
  • bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juli 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht,
  • bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en
  • bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 augustus 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Op 15 oktober 2018 is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De periode
waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, behelst 25 dagen, zulks met een
proeftijd van 365 dagen.
Bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 26 oktober 2018 heeft de Centrale
Voorziening Voorwaardelijke Invrijheidstelling (CVVI) van het openbaar ministerie onder
meer de onderstaande voorwaarde gesteld waaraan de veroordeelde zich diende te houden:
‘de van rechtswege geldende algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van een strafbaar feit, (...) gedurende een proeftijd van 365 dagen, waarbij de voorwaardelijke invrijheidstelling in geval van het niet nakomen van de voorwaarden kan worden herroepen voor een periode van 25 dagen’. Dit besluit is op 29 oktober 2018 aan de veroordeelde in persoon uitgereikt.
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 mei 2019 gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 25 dagen (deze vordering is gebaseerd op de zaak met parketnummer 03-079879-19).
De politierechter heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de advocaat-generaal en de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is (onder andere) de algemene voorwaarde verbonden dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 365 dagen niet schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit.
De veroordeelde heeft zich op 4 april 2019 – en aldus binnen de proeftijd – schuldig gemaakt aan het bewezenverklaarde handelen. Naar het oordeel van het hof ligt herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in beginsel dan ook in de rede. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde – zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn besproken, ziet het hof – met de advocaat-generaal en de verdediging – evenwel aanleiding de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Voorlopige hechtenis
De verdachte is op 11 juni 2019 inverzekering gesteld. Op 14 juni 2019 is de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris geschorst. Het hof zal het (reeds geschorste) tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 03-079879-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-141257-19 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 03-079879-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het, op 14 juni 2019 reeds geschorste, tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (VI-zaaknummer 99-000641-37)
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 5 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hieronder wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar paginanummers van het dossier van de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2300-2019089848Z, gesloten d.d. 12 juni 2019, in totaal 51 doorgenummerde pagina's.
2.Hieronder wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar paginanummers van het dossier van de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2411-2019051373, gesloten d.d. 7 april 2019, in totaal 27 doorgenummerde pagina's.