In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betreffende de schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis. De appellant, [appellant], had een woning gehuurd van Stichting Leystromen en was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de kantonrechter dat de huurovereenkomst had beëindigd en hem had veroordeeld tot ontruiming van de woning. De kantonrechter had de ontruiming uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat de appellant in zijn incidentele vordering wilde schorsen. Hij voerde aan dat de uitvoerbaarheid bij voorraad desastreuze gevolgen voor hem zou hebben, omdat hij geen andere woning kon vinden en op straat zou komen te staan. Daarnaast stelde hij dat hij niet gehoord was in de eerste aanleg, wat in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn vastgesteld in de rechtspraak. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat een veroordeling uitvoerbaar dient te zijn, hangende een hoger beroep. De stelling van de appellant dat er vanwege Covid-19 een terughoudend beleid is bij ontruimingen, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het hof concludeerde dat het belang van de geïntimeerde, Stichting Leystromen, om de ontruiming door te zetten zwaarder woog dan het belang van de appellant bij het behoud van de bestaande toestand. De incidentele vordering van de appellant werd dan ook afgewezen.
De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die op de rol stond voor 6 juli 2021 voor memorie van antwoord. Het hof heeft in het openbaar uitspraak gedaan, waarbij de rolraadsheer de uitspraak heeft gedaan.