ECLI:NL:GHSHE:2021:2061

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
200.283.954_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken toestemming rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep van een tussenvonnis van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een hoger beroep ingesteld door Duwell Accountants B.V. en een andere appellant tegen een vonnis van de rechtbank, waarin hun vorderingen in een incident werden afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat zij geen rechtmatig belang hadden bij de gevorderde inzage in documenten die onder bewijsbeslag waren gelegd. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de appellanten geen toestemming van de rechtbank hadden verkregen voor het instellen van tussentijds hoger beroep. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerden toegewezen en de appellanten veroordeeld in de kosten van het incident. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.954/01
arrest van 6 juli 2021
gewezen in de zaak van

1.Duwell Accountants B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: Duwell Accountants,
2.
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [appellant sub 2] ,
appellanten,
hierna tezamen te noemen: [appellant c.s.] ,
advocaat: mr. R.H.G.M. Kerckhoffs te Maastricht,
tegen

1.Duwell B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
Maatschap Duwell,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[geïntimeerde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5. de opgeheven
Maatschap Duwell Groep,voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
Stichting Administratiekantoor Duwell,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna tezamen te noemen: [geïntimeerde c.s.] ,
advocaat: mr. J.L.H. Holthuijsen te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 september 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 juli 2020, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant c.s.] als (mede)eisers in het incident en in de hoofdzaak, verweerders in voorwaardelijke reconventie in het incident en [geïntimeerde c.s.] als verweerders in het incident en gedaagden in de hoofdzaak en [geïntimeerde sub 2] als eiser in voorwaardelijke reconventie in het incident.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/265976 / HA ZA 19-339)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven tevens houdende eiswijziging met producties;
  • de incidentele memorie tot niet-ontvankelijkverklaring van het tussentijds appel tegen het tussenvonnis van [geïntimeerde c.s.] ;
  • de incidentele antwoordmemorie van [appellant c.s.] ;
  • de mondelinge behandeling in het incident, waarbij partijen spreeknotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 4 mei 2021 door mr. Holhuijsen toegezonden productie, die hij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep is het volgende van belang.
[appellant c.s.] heeft tezamen met PT-Europe B.V. in eerste aanleg in het incident (vordering 4 in de inleidende dagvaarding en weergegeven in r.o. 3.1 van het bestreden vonnis) gevorderd:
- [geïntimeerde sub 2] , Duwell, [geïntimeerde sub 4] en Maatschap Duwell Groep primair te veroordelen te dulden dat de gerechtelijke bewaarder, die op verzoek van [appellant sub 2] en Duwell Accountants conservatoir bewijsbeslag heeft gelegd, aan Duwell Accountants en [appellant sub 2] zal verstrekken de in bewaring genomen documenten alsook [geïntimeerde sub 2] , Duwell, [geïntimeerde sub 4] en Maatschap Duwell Groep te veroordelen tot het verlenen van alle medewerking daartoe;
- althans subsidiair [geïntimeerde sub 2] , Duwell, [geïntimeerde sub 4] en Maatschap Duwell Groep te veroordelen te dulden dat een onpartijdige door de rechtbank te benoemen derde, die geen relatie heeft met eisers of gedaagden, voorafgaand de beslagen documenten inziet en selecteert welke bescheiden onder het verleende beslagverlof vallen en deze vervolgens aan [appellant sub 2] en Duwell Accountants verstrekt alsook [geïntimeerde sub 2] , Duwell, [geïntimeerde sub 4] en Maatschap Duwell Groep te veroordelen tot het verlenen van alle medewerking daartoe;
- alsook te bepalen dat Duwell, [geïntimeerde sub 2] , en Maatschap Duwell bij het niet voldoen aan het primair of subsidiair gevorderde hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 2.500,- per overtreding of een dag(deel) waarop een overtreding plaatsvindt met een maximum van € 100.000,-.
3.2.
De rechtbank heeft overwogen dat [appellant c.s.] tezamen met PT-Europe B.V. in het incident – kort gezegd - de verstrekking van documenten die onder het gelegde bewijsbeslag vallen hebben gevorderd. Voor de beoordeling van deze vordering heeft de rechtbank als toetsingskader artikel 843a Rv toegepast. In r.o. 5.2 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank deze vordering aldus verstaan dat inzage, afschrift of uittreksel wordt gevorderd in plaats van verstrekking van de gevorderde documenten.
Ten aanzien van PT-Europe B.V. heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen rechtmatig belang heeft bij inzage, afschrift of uittreksel van de in beslag genomen documenten.
Voor wat [appellant sub 2] betreft heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 2] onvoldoende heeft onderbouwd dat jegens hem onrechtmatig is gehandeld zodat geen sprake is van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv.
De rechtbank heeft in het incident de vorderingen van PT-Europe B.V. en [appellant sub 2] afgewezen en hen in de kosten van het incident veroordeeld.
Ten aanzien van Duwell Accountants heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant sub 2] niet rechtsgeldig tot bestuurder van Duwell Accountants is benoemd, omdat sprake is van een nietig besluit (en strikt genomen, op andere gronden, ook nog van een vernietigbaar besluit). Het beroep van [appellant c.s.] op artikel 2:8 lid 2 BW of 2:217 BW slaagt volgens de rechtbank niet. De rechtbank komt dan tot de conclusie dat Duwell Accountants niet rechtsgeldig is verschenen en heeft Duwell Accountants in het incident niet-ontvankelijk verklaard.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating.
3.3.
[appellant c.s.] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft een memorie van grieven genomen. [appellant c.s.] heeft vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd en tevens zijn eis gewijzigd. Bij deze eiswijziging is onder meer aangesloten bij wat de rechtbank in r.o. 5.2 van het bestreden vonnis heeft overwogen, aangezien [appellant c.s.] in hoger beroep inzage, afschrift of uittreksel van de betreffende documenten vordert in plaats van verstrekking van die documenten.
3.4.
Bij de incidentele memorie tot niet-ontvankelijk verklaring stelt [geïntimeerde c.s.] dat [appellant c.s.] ten onrechte in hoger beroep is gekomen van het bestreden vonnis nu dit een tussenvonnis is en [appellant c.s.] geen toestemming van de rechtbank heeft gekregen. [geïntimeerde c.s.] vordert [appellant c.s.] niet-ontvankelijk te verklaren in het tussentijds hoger beroep met veroordeling van [appellant c.s.] in de kosten van het hoger beroep, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[appellant c.s.] voert gemotiveerd verweer en vordert afwijzing van het door [geïntimeerde c.s.] incidenteel gevorderde en te bepalen dat [geïntimeerde c.s.] geen nadere principale verweren meer mag poneren en geen (nadere) memorie van antwoord meer mag nemen.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in het incident een artikel 843a Rv vordering beoordeeld en deze vordering afgewezen voor zover ingesteld door [appellant sub 2] en PT-Europe B.V. In datzelfde incident is Duwell Accountants niet-ontvankelijk verklaard. In de hoofdzaak heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor akte waarin partijen zich konden uitlaten over het voortprocederen in de hoofdzaak.
Het hof is van oordeel dat in het dictum van het bestreden vonnis geen beslissing is genomen die ten opzichte van (een van) de partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde – waaronder moet worden verstaan: de rechtsvordering die inzet is van het geding (zie Hoge Raad 22 januari 2010, LJN BK1639, r.o. 3.3.2) – een einde wordt gemaakt. In deze zaak is de op artikel 843a Rv gebaseerde vordering ingesteld in een lopende procedure met het oog op instructie van de zaak waarop de rechter in een afzonderlijk vonnis heeft beslist. Op grond van vaste jurisprudentie moet dit worden beschouwd als een tussenvonnis waarop artikel 337 lid 2 Rv van toepassing is.
Dit betekent dat de bestreden beslissing waarbij de rechtbank de incidentele vordering van [appellant c.s.] heeft afgewezen en Duwell Accountant in het incident niet-ontvankelijk heeft verklaard, als een (zuiver) tussenvonnis moet worden aangemerkt.
3.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis uitgesloten, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf, hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan daartoe strekkend verzoek, afzonderlijk hoger beroep van dat vonnis heeft toegestaan. Bij gebreke van een zodanige beslissing van de rechter die de bestreden tussenuitspraak heeft gedaan, dient de appellant die tussentijds beroep instelt, in dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zo nodig ambtshalve (zie HR 14 juli 2006, NJ 2006, 432).
3.8.
In deze zaak staat vast dat [appellant c.s.] geen toestemming heeft gevraagd en dat de rechtbank ook geen toestemming voor het tussentijds hoger beroep heeft gegeven. [appellant c.s.] heeft na het bestreden vonnis weliswaar aangegeven het vonnis als een deelvonnis is te beschouwen waarvan hij hoger beroep wil instellen en de rechtbank verzocht de zaak – op een huurvordering na - aan te houden in afwachting van het hoger beroep waarop de rechtbank de zaak – zonder nadere motivering - heeft aangehouden, maar hiermee heeft de rechtbank geen uitdrukkelijke toestemming voor tussentijds hoger beroep verleend.
Nu niet is gebleken dat de rechtbank – in het vonnis of bij latere beslissing op een tijdig door een van partijen daartoe gedaan verzoek – tussentijds hoger beroep heeft toegestaan van het bestreden vonnis, dient [appellant c.s.] in het door hem ingestelde appel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.9.
[appellant c.s.] heeft nog gesteld dat sprake is van misbruik van (proces)recht, maar de niet-ontvankelijkheidverklaring is van openbare orde, zodat wat [appellant c.s.] heeft aangevoerd niet tot een ander oordeel kan leiden.
3.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant c.s.] worden veroordeeld in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad zoals door [geïntimeerde c.s.] gevorderd.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde c.s.] zullen worden vastgesteld op € 5.517,- aan griffierecht en € 2.228,- (2 punten voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief II).
Het hof zal de nakosten begroten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
De door [geïntimeerde c.s.] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [appellant c.s.] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [appellant c.s.] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde c.s.] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 5.517,- aan griffierecht en op € 2.228,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat de bedragen van € 5.517,- en € 2.228,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juli 2021.
griffier rolraadsheer