Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
8.Het verdere procesverloop
- voormelde tussenarresten;
- de memorie na enquête van [appellant] ;
- de memorie na enquête van Dexia.
9.De beoordeling
(a) bewijslast Dexia daadwerkelijke bekendheid [echtgenote van appellant] vóór 13 maart 2000: overeenkomsten 74023237, 38280273, 59106885, 59182825 en 59183756;
(b) tegenbewijs [appellant] daadwerkelijke bekendheid [echtgenote van appellant] vóór 13 maart 2000: overeenkomst 59184852 (en/of rekening);
Het hof is van oordeel dat [appellant] wel is geslaagd in het tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat zijn echtgenote vóór 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met lease-overeenkomst 59184852 (en/of rekening).
Dexia heeft ook gewezen op het gesprek met de tussenpersoon [tussenpersoon] , waar [echtgenote van appellant] voor een deel bij aanwezig was (volgens de verklaring van [appellant] ). Ook dit leidt niet tot andere conclusies. Uit de verklaringen blijkt naar het oordeel van het hof niet dat [echtgenote van appellant] uit het gesprek met [tussenpersoon] zoveel of zo nauwgezette aanwijzingen moest afleiden, dat zij kan worden geacht toen al daadwerkelijk bekend te zijn geweest met de overeenkomsten met Dexia, of dat zij zich destijds bezighield met financiële zaken.
Daarom legt de omstandigheid, dat enkele gezinsleden overeenkomsten hebben gesloten met Dexia, weinig gewicht in de schaal.
Dexia heeft er verder op gewezen dat de zoon lang geleden € 10.900,00 aan [appellant] heeft geleend en Dexia heeft in haar laatste memorie het standpunt naar voren gebracht dat de zoon een financieel belang zou kunnen hebben bij dit geding. Ook als dit waar zou zijn ( [appellant] heeft hier niet op kunnen reageren) en bij de beoordeling wordt betrokken, leidt dat niet tot een andere beoordeling dan hiervoor is gegeven.
- aantal overeenkomsten (elf), waarvan drie door de echtgenote zijn ondertekend;
- de kinderen zijn op aanraden van [appellant] overeenkomsten met Dexia aangegaan en de echtgenote wist dit;
- en/of rekening voor bepaalde overeenkomsten.
Het hof is het met Dexia eens dat [echtgenote van appellant] bekend moet zijn geweest met bepaalde relaties met Dexia. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat zij ook op de hoogte was van de overeenkomsten, waar het hier om gaat. [echtgenote van appellant] heeft als getuige verklaard dat zij niet wist dat de kinderen effectenleaseovereenkomsten hadden gesloten. Het hof acht deze verklaring geloofwaardig om de redenen die hiervoor zijn omschreven. Daarbij komt nog dat in de omstandigheid dat sprake was van veel overeenkomsten, een aanwijzing besloten kan liggen dat [echtgenote van appellant] geen zicht had op een groot aantal daarvan. Eventuele brieven die zij ziet, kunnen immers betrekking hebben op de wel bekende overeenkomsten. In het licht van al het voorgaande, en met name haar verklaring, haar letsel en het drukke huishouden, leggen deze omstandigheden – aantal overeenkomsten, overeenkomsten van de kinderen, en/of rekening voor bepaalde overeenkomsten – onvoldoende gewicht in de schaal.
- niet vast staat dat [echtgenote van appellant] vóór 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de desbetreffende overeenkomsten met Dexia;
- Dexia niet is geslaagd in het door haar te leveren bewijs;
- de vordering tot vernietiging niet is verjaard;
- de desbetreffende vorderingen van [appellant] moeten worden toegewezen.
“In de afgelopen jaren zijn tussen mijn echtgenoot (...) en uw bank (c.q. uw rechtsvoorgangers) een aantal effectenleasecontracten tot stand gekomen. Het gaat daarbij — voorzover ik kan nagaan — om de volgende contracten: (...)591848527448951613181077.De door mijn echtgenoot (...) getekende contracten zijn zonder mijn toestemminggesloten, hoewel zij op grond van artikel 1:88 BW mijn toestemming behoefden.Nu mijn toestemming ontbreekt beroep ik mij op de vernietigingsgrond alsopgenomen in artikel 1:89 BW, hetgeen tot gevolg heeft dat alle zonder mijntoestemming gesloten overeenkomsten met terugwerkende kracht geacht moetenworden niet tot stand te zijn gekomen.Op grond van het bovenstaande verzoek ik u dan ook en voor zover nodig sommeer ik u de door mijn echtgenoot (...) betaalde termijnen terug te storten op het u bekende rekeningnummer, zijnde de rekening waarvan de termijnen automatisch door u zijn geïncasseerd.”
Het hof is van oordeel dat [appellant] op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft. De brief is weliswaar niet door [appellant] zelf, maar door zijn echtgenote geschreven, maar voor Dexia was bij lezing van de brief, in de context van de honderden of duizenden soortgelijke zaken die liepen en lopen, onmiskenbaar duidelijk dat [appellant] erop aandrong dat Dexia direct moest betalen en niet wenste in te stemmen met enig uitstel.
“voorzover ik kan nagaan”.Dexia had uit deze bewoordingen redelijkerwijs moeten afleiden dat de brief er ook toe strekte andere lopende overeenkomsten te vernietigen, indien dezelfde omstandigheden zich voordeden, zoals inderdaad het geval blijkt te zijn. De stelling dat Dexia veel post ontving, neemt niet weg dat Dexia bedacht moest zijn op deze strekking van de brief. Dexia heeft niets gesteld waaruit volgt dat het voor haar ondraaglijk was om met die strekking rekening te houden en dienovereenkomstig te handelen.
Het hof zal daarom de vordering tot vergoeding van wettelijke rente, met betrekking tot de vernietigde overeenkomsten, toewijzen vanaf 30 september 2004.
[appellant] heeft zich in zijn laatste memorie onder 11 niet verzet tegen het standpunt van Dexia voor zover het gaat om overeenkomsten nummers 56083905, 56083906 en 56083914. Dit zijn de overeenkomsten via een tussenpersoon, waarover grief IV gaat. Het hof heeft al overwogen dat de desbetreffende vorderingen gegrond zijn (ro. 3.19). [appellant] heeft berust in de berekening van Dexia: aftrek van € 161,75 dan wel € 242,62 voor deze drie overeenkomsten. Het hof zal deze bedragen in mindering brengen.