Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- partijen – die beiden de Poolse nationaliteit hebben – zijn op 9 september 2013 te [plaats] met elkaar gehuwd zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden;
- de vrouw heeft op 27 februari 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend;
- bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- de echtscheidingsbeschikking is op 9 april 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
manheeft gegriefd tegen de beslissing van de rechtbank om het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw te bepalen en hij verzoekt om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen.
vrouwheeft zich verweerd tegen dit verzoek, evenals de GI en de raad.
hofstelt allereerst vast dat uit de door de vrouw overgelegde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 april 2021 (productie 1, behorende bij het V6-formulier van 10 mei 2021) blijkt dat de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen over de kinderen heeft beëindigd, heeft bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Omdat de vrouw thans alleen met het gezag over de kinderen is belast, is er geen rechtsgrond om te onderzoeken of het hoofdverblijf van de kinderen bij de man kan worden bepaald. Ook overigens is het hof van oordeel dat de beschikking waarvan beroep voor wat betreft het hoofdverblijf van de kinderen dient te worden bekrachtigd. In dat oordeel weegt het hof mee dat de kinderen sinds september 2019 geen contact meer hebben gehad met de man en de man voor de kinderen onbereikbaar is. Ter zitting is voorts gebleken dat de man zijn huis is uitgezet en thans geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Ook deze omstandigheden nopen tot bekrachtiging van de bestreden beschikking en derhalve tot afwijzing van het verzoek van de man.
mangesteld dat er een omgangsregeling vastgelegd dient te worden in een beschikking. Gelet op de omstandigheden kan niets structureels vastgelegd worden, maar namens de man verzoekt zij om een omgangsregeling vast te stellen van een halve dag per maand, op neutraal terrein. Deze omgangsregeling kan onbegeleid zijn, nu er geen problemen zijn in het contact tussen de vader en de kinderen.
vrouwis van mening dat de strijd tussen partijen niet los gezien kan worden van het contact tussen de man en de kinderen. Hij belast de kinderen immers met uitspraken over de vrouw en hij uit bedreigingen jegens de vrouw. Als de man omgang wil met de kinderen, zal hij moeten laten zien dat hij dat op een veilige en verantwoorde manier jegens de kinderen kan. Daarvoor is noodzakelijk dat hij hulpverlening aanvaardt en laat zien dat hij afspraken kan nakomen. De vrouw is op zichzelf niet tegen omgang tussen de man en de kinderen, maar zij acht het prematuur om een onbegeleide omgangsregeling van een dagdeel per maand vast te leggen.
GIvoert aan dat zij heeft getracht om tot contactherstel tussen de man en de kinderen te komen. De man heeft de voorwaarden voor begeleide omgang ondertekend, maar is vervolgens niet op de afspraak – waarbij hij de kinderen zou zien – verschenen. De man is door de GI verschillende keren uitgenodigd voor een gesprek, maar daar is hij niet op in gegaan. Gezien de lange wachtlijsten, is besloten om het dossier nog niet te sluiten. Vanuit de ondertoezichtstelling ziet de GI dat de vrouw de man een plek wil geven in het leven van de kinderen. Zij stuurt maandelijks uitgebreide berichten aan de man over de kinderen en dit blijft zij doen, ongeacht wat de man hier al dan niet van vindt. Gezien de leeftijd van de kinderen en het feit dat zij de man sinds september 2019 niet meer hebben gezien, vindt de GI het van belang dat er op een veilige en voorspelbare manier gewerkt wordt aan contactherstel. Om dit te waarborgen, waarbij de kinderen op geen enkele manier belast dienen te worden met de strijd tussen de ouders, is begeleide omgang noodzakelijk. Het ligt meer voor de hand om meerdere korte contactmomenten te plannen in plaats van een half dagdeel per maand. Maar de man moet wel eerst laten zien dat hij afspraken kan nakomen. In het verleden heeft de man dat niet gedaan en daar hebben de kinderen al de prijs voor betaald. Zij kunnen niet opnieuw blootgesteld worden aan de teleurstelling dat de man niet komt opdagen.
raadheeft aangevoerd dat het positief is dat de oudercommunicatie losgekoppeld is van de begeleide omgang en dat daarvoor hulpverlening is ingezet. Dit is zorgvuldig gedaan. De kinderen zijn nog heel jong en bij deze leeftijd kun je niet zomaar bij McDonalds een middag omgang plannen. De raad acht het juist om omgang onder begeleiding van de GI te laten plaatsvinden en verzoekt om bekrachtiging van de beschikking op dit punt. Het is voor de kinderen te belastend en het geeft te weinig zekerheid om, zoals de advocaat van de man ter zitting heeft verzocht, een dagdeel per maand onbegeleide omgang vast te leggen. Daarvoor is er te weinig zicht op de situatie.
hofoverweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast. Tussen partijen is niet in geschil dat omgang tussen de man en de kinderen in het belang van de kinderen wenselijk is, maar zij verschillen van mening over de vraag op welke wijze deze omgang gestalte dient te krijgen.
mangrieft tegen de door de rechtbank aan de vrouw verleende vervangende toestemming om met de kinderen in de periode van 20 december 2019 tot en met 5 januari 2020 op vakantie te gaan. De man beseft dat dit punt vanwege het verstrijken van de tijd niet meer opportuun is, maar wil desalniettemin zijn standpunt hieromtrent ventileren met het oog op eventuele toekomstige, vergelijkbare omstandigheden.
vrouwstelt dat de man niet-ontvankelijk is in dit verzoek, gelet op het feit dat het hier gaat om vervangende toestemming voor een vakantie die reeds heeft plaatsgevonden.
hofoverweegt als volgt. Nog daargelaten het feit dat het verzoek van de man ziet op een (vakantie)periode in het verleden, is de situatie thans aldus dat de vrouw belast is met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Dit betekent dat de vrouw geen toestemming van de man of vervangende toestemming van de rechter meer nodig heeft om met de kinderen op vakantie te gaan. Gelet op het voorgaande behoeft deze grief van de man thans geen verdere bespreking meer en het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.
mankan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank, inhoudende dat hij met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (zijnde 9 april 2020) aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 25,-- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft overwogen dat de man slechts een minimale draagkracht heeft van in totaal € 50,-- per maand. De man heeft weliswaar zelf tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangeboden om € 25,-- per kind per maand te betalen, maar daarbij ging hij uit van erkenning van zijn belang in het leven van de kinderen. Nu de rechtbank ten aanzien van de zorg- en contactregeling (thans: omgangsregeling) heeft overwogen zoals zij heeft gedaan, is de man niet meer bereid om meer te betalen dan zijn minimale draagkracht toelaat.
vrouwheeft zich verweerd.
hofoverweegt als volgt. De man heeft ter zitting in eerste aanleg aangeboden om als bijdrage in de kosten van de kinderen een bedrag van € 25,-- per kind per maand te betalen aan de vrouw en de vrouw heeft dit aanbod geaccepteerd. Aldus hebben partijen daarmee overeenstemming bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen. Dat de man tot het betalen van dit bedrag thans niet meer bereid is, omdat de rechtbank ten aanzien van de zorg- en contactregeling (thans: omgangsregeling) heeft overwogen zoals zij heeft gedaan, maakt niet dat de man niet meer aan die overeenkomst gebonden zou zijn. Overigens merkt het hof daarbij op dat het de man zelf is die het contact met de kinderen afhoudt door onbereikbaar te zijn voor de GI en tot op heden zelf geen enkel initiatief heeft ontplooid om de GI te benaderen om te kunnen komen tot contactherstel met de kinderen. Aldus faalt de grief van de man.
hofoverweegt in de eerste plaats dat nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, hij tevens rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
manbetwist, samengevat, de door de vrouw in eerste aanleg in het geding gebrachte inboedellijst, voor zover deze ziet op goederen die zij voor het huwelijk heeft aangeschaft. De man kan zich dan ook niet verenigen met toedeling van deze goederen aan de vrouw en evenmin kan hij zich verenigen met toedeling aan de vrouw van de goederen op de lijst die tijdens het huwelijk zijn aangeschaft.
vrouwheeft bij journaalbericht van 10 mei 2021 als productie 2 foto’s van de door de man achtergelaten inboedel overgelegd. Ter zitting heeft de vrouw onbetwist gesteld dat de woning van de man ontruimd moest worden en dat er niets meer over was van de inboedelgoederen, alsook heeft zij onbetwist gesteld dat zij nimmer inboedelgoederen uit de woning heeft meegenomen.
hofoverweegt als volgt. Nu de advocaat van de man desgevraagd ter zitting naar voren heeft gebracht niet aan te kunnen geven wat de man concreet met de inboedel wil, ziet het hof aanleiding de bestreden beschikking op dit punt te bekrachtigen. De grief faalt.